Naamkunde. Jaargang 2
(1970)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Het toponiem ‘Schaluin’.De Demer loopt dwars door het Brabantse stadje Aarschot. Het grootste gedeelte hiervan ligt op de zuidelijke oever, waar onmiddellijk het Hagelandse heuvelland begint. De lange straat die op de lage, vlakke noordelijke oever, van de Demerbrug (Hoogbrug) tot aan de (nu verdwenen) Mechelse Poort loopt, heet in de volksmond (he)t Schaluin. Aan het lidwoord het hechten we weinig belang, daar een vroeger *de Schaluin in het moderne dialect gemakkelijk 't Schaluin > het Schaluin kon worden, precies zoals de Schelde > (he)t Scheld; de school > (he)t school enz.Ga naar voetnoot(1). Het oorspronkelijke genus ligt dus volkomen in het duister. Het Aarschotse toponiem Schaluin is geen unicum, maar het komt toch slechts sporadisch voor. We hebben het aangetroffen te Baal, op circa 6 km ten noordwesten van Aarschot. Waarschijnlijk zijn een paar toponiemen, door Lindemans en De Flou geciteerd, ermee identisch, misschien ook een viertal plaatsnamen bij MoermanGa naar voetnoot(2). H. de CaerléGa naar voetnoot(3) heeft de volgende grafieën opgetekend voor het Aarschotse Schaluin: 1368 à scaluin; 1404 op scaluyn; 1436 opt scaluijn; 1591 nae scuyluyn; 1601 buyten schaluyn; 1602 au lieu apelle Schaluwijn; 1638 opt schalluijn; 1682 op het schalluyn; 18e en 19e eeuw, passim Schaluyn. Samenstellingen: 1492 de schaluynbrugge; - 1595 die schalluynpoerte; 1623 die scurlynpoorte; 1768 buijten Schaijluijnpoort; 1776 buyten de Schaluynepoorte; 1787 de Schalluyne Poort; nu Schaluinepoort. De samenstelling Schaluinevest is een 20e-eeuwse formatie. | |
[pagina 35]
| |
Te Baal is Schaluin de naam van een vrij uitgestrekte wijk, op hoge zandgrond gelegen. Op oude kaarten komen de grafieën Schaluyn, Schaluijn voor. De bewoners zijn zich niet van enige betekenis van het toponiem bewust. Te Herfelingen, in het westen van Belgisch-Brabant, even ten noorden van de taalgrens komt een gelijkaardig toponiem voor. J. Lindemans trof aanGa naar voetnoot(4): 1623 op het schalloone velt; 1631 te schaloene; 1759 schaloine meersch. R. Billiet citeertGa naar voetnoot(5): 1711/18 te schallone. Hij voegt erbij: ‘De Schillebeek heet te Vollezele en Herfelingen ook Schalloenbeek. (Zie naschrift, blz. 40). K. de Flou citeert twee toponiemen die hiermee te identificeren zijnGa naar voetnoot(6): Schaluwen, een heerlijkheid te Meulebeke (drie citaten met dezelfde spelling) en Schaluynen, een niet bekende plaatsnaam; hij vond de tekst betaelt aan Jenneken van Schaluynen (1648) in het staatsarchief te Antwerpen in een stuk betreffende Berlaar. De eventuele vertegenwoordigers van ons toponiem in Nederland heeft H.J. Moerman bijeengebracht in zijn Nederlandse PlaatsnamenGa naar voetnoot(7), blz. 198: Schaloen, kasteel bij Valkenburg; Schelluinen, dorp in Zuid-Holland (ao 1248: de domo Scalun); Schalluinen, buurtschap bij Baarle-Nassau (N.-Br.); in 1258 sluiten de bisschop van Utrecht en de graaf van Gelre vrede apud Scalunreberg. - SchönfeldGa naar voetnoot(8) vermeldt drie sloten met die naam: a) een Scaluynresloet (1282), in Zuid-Holland, genoemd, zegt hij, naar het hierboven geciteerde Schelluinen; b) een Scaluinreslote (1252) in Utrecht bij de Giesen; c) een Scholuynen/Scholuynresloot (1282) in Zuid-Holland bij de Lek. Voor J.A. HuismanGa naar voetnoot(9) duiden al deze namen (in Nederland) op een kasteel van de Duitse Orde, die een belangrijke rol speelde in het Heilig Land tijdens de kruistochten en daarom aan haar bezittingen | |
[pagina 36]
| |
in de Germaanse streken vaak de naam gaf van een Palestijnse stad; in casu Ascalon, ten noorden van Gaza, aan de Middellandse Zee. Ook voor mij zit de naam van deze stad in de hierboven bijeengebrachte toponiemen, maar ik denk in de eerste plaats aan minder directe naamgeving, al wil ik directe ‘ontlening’ in de tijd van de kruistochten niet a priori uitsluiten. Ascalon wordt reeds genoemd in een Egyptische tekst van 2000 v. Chr. en was zeer bekend in de Romeinse periode. Reeds lang voor Christus moet de kleine Ascalonische ui (allium ascalonicum of caepa ascalonia) onder die naam bekend zijn geweest, want het adjectief wordt zeer vroeg substantivisch gebruikt. Plinius noemt de plant reeds ascalonia en in latere teksten verschijnt de naam steeds gesubstantiveerdGa naar voetnoot(10). De initiale a kan reeds in de Latijnse tijd verdwenen zijn. Het woord is blijkbaar tweemaal uit Gallië in de naburige Germaanse streken ingevoerd: 1. ohd. asclouh, mhd. aschlauch, nhd. eschlauch (door volksetymologie met ‘lauch’ geassocieerd); eng. scallion; mnl. scalonie, -oenge, -onge, schalonie; Kil. schalonie, vulgo scalonia; Naembouck 1562 schalloenge; Plantijn schaloenien. Het woord komt in de meeste woordenboeken van vóór 1800 voor. In de Zuidned. dialectwoordenboeken vinden we het bij Schuermans: schalonje, schalonjekens, schaloenikens, schalonie; Antw. Idiot.: schaloenekensGa naar voetnoot(11); Gents Idiot.: schalloende, schal(l)uin, 1561 schaloenieGa naar voetnoot(12). 2. In het Frans wordt de vorm ascalone (eschaloingne) in de 14e eeuw, door suffix-substitutie, gewijzigd tot eschalote, nfr. échalotte, dial. écharlotte, charloteGa naar voetnoot(13). Dit woord wordt door het Duits ontleend als schalotte, schlotte, charlotte; door het Nederlands als askalot, sjalotGa naar voetnoot(14). Alle hierboven vermelde toponiemen kunnen door een van de namen van de allium ascalonicum worden verklaard. Vooral de vormen te Herfelingen schalloone velt en schaloinen meersch pleiten voor identificering van plaats- en plantnaam. Voor het Aarschotse Schaluin is identificatie minder vanzelfsprekend. Het is inderdaad opvallend dat de oude grafieën hier onveranderlijk -uin, -uyn opgeven, geen enkele | |
[pagina 37]
| |
keer o, oi of oe, terwijl in de plantnaam zeer zelden ui wordt geschreven. We vinden slechts schal(l)uin in het Gents Woordenboek en schaluyn bij De Brune (1657)Ga naar voetnoot(15). Een onoverkomelijk bezwaar is dit echter niet. De Aarschotse vorm schaluin [sxalọoan] kan volkomen regelmatig, volgens de lokale klankwetten, uit ascalonia zijn ontstaan. De Romaanse woorden op -(i)on(-) vertonen verschillend vocalisme volgens de periode van ontlening: a) In de oudste ontleningen kwam de (palatale) vocaal binnen de invloedssfeer van de gepalataliseerde wgm. û en werd samen daarmee gediftongeerd: rom. *uniône(m) > ajuin [Aarsch. ajọan]; - rom. *ordône > arduin [ardọan]; - lat. corôna > kruin [krọan]; - dus ook rom. *escalônie > schaluin [sxalọan]Ga naar voetnoot(16). b) Later ontleende (eventueel nog mnl.) Franse woorden op -on vertonen ndl. -oen (ook Aarsch.), bv.: blazoen [blazūn], fatsoen, meloen, pensioen, pompoen, seizoen, enz. De afstammelingen van ascalonia vertonen vaak deze vorm. c) In recente ontleningen wordt fr. -on bewaard (Ned. en Aarsch.): baron (oudere vorm baroen), karton, bombardon, peloton enz. Naast de vorm Schaluin komt te Aarschot zeer vaak de diminutiefvorm Schaluintje [sxalönt'ə] voor, wat ik beschouw als een argument voor de afleiding van het toponiem uit ascalonia. Ik ken te Aarschot geen enkel ander toponiem dat met en zonder diminutiefsuffix voorkomt. Diminuering van toponiemen is trouwens zeer zeldzaam; ik ken te Aarschot: het Steentje, Vlaaikenslei en een paar straatjes, maar die namen worden onveranderlijk in de diminutiefvorm gebruikt. Schaluintje naast Schaluin is dus een unicum. De samenstelling Schaluintjeskermis komt niet voor met een niet-gediminueerd eerste lidGa naar voetnoot(17). De diminutiefvorm kan eventueel ontstaan zijn uit een oude voorvader met palatale uitgang, bv. scaloonje, waaruit schaloonje, schalöntje, schaluintje ontstond met behoud van het palatale element. Ging dit laatste verloren, dan ontstond schaluin(e). Nog enkele andere woorden behoren tot groep a) of hebben zich hierbij aangesloten: mnl. cap(p)uun, -uyn < vulg. lat. cappone(m); | |
[pagina 38]
| |
het ndl. (ook het Aarsch.) heeft kapoen, mnl. cap(p)oen < pic. capon, zoals de woorden van groep b). Ook ndl. kaproen (onbekend te Aarschot), mnl. caproen < pic. caperon (fr. chaperon), afl. van lat. cappa, behoort tot groep b). De ndl. bijvorm kapruin, mnl. capruun, -uyn, hoort bij groep a). - Ned. masteluin (onbekend te Aarschot); mnl. masteluun, mestelijn, messelioen, enz. < ofr. mesteillon, afl. van mesteil, bij lat. mixtus. - Barduin, een woord door De Man opgetekend voor Oud-Heverlee (Leuven) in een document van 1502: barduyen, barduye. Waarschijnlijk betekent het klis (een onkruid, Lappa) en hoort het bij (een bijvorm van?) fr. bardane, dat sedert de 15e eeuw voorkomt. Dauzat (Dict. Etym., 74) noemt het ‘d'origine obscure’ en denkt aan een vervorming van lat. barbana = barbueGa naar voetnoot(18). Al deze woorden, evenals bazuin (ofr. bosine) hebben zich reeds vroeg, tijdens het ‘palatale stadium’ aangesloten bij parallele woorden met wgm. û, als alruin, aluin, bruin, duin, fortuin, ruin, tuin. En scharluin? Het ‘kan’ hetzelfde woord zijn als Schaluin (zie het W.N.T.) Epenthesis van r in voortonige syllabe is een bekend verschijnsel, waarover reeds herhaaldelijk is geschreven. Enkele voorbeelden uit het Aarschots: a/r/juin, a/r/zijn, fornijn (venijn), ko/r/telet, sja/r/lot, sorsis (saucisse) enz.Ga naar voetnoot(19). Scharluin betekent: schelm, schobbejak, haveloos persoon (W.N.T.)Ga naar voetnoot(20). Het komt voor in de meeste oude woordenboeken tot Weiland (begin 19e eeuw), die het ‘een niet veel meer gebruikelijk woord’ noemt. Van Dale8 noemt het woord verouderd en geeft als betekenis op: schavuit, schalk; verlopen persoon, landloper. De varianten zijn: scherluin, schorluin, sporadisch ook schal(l)uin. Het ligt voor de hand het werkwoord scharluinen (Schuermans en Loquela), dat ‘beschadigen, schenden, bederven, kwetsen bij het sche- | |
[pagina 39]
| |
ren’ betekentGa naar voetnoot(21), als een afleiding van dit schaluin te beschouwen, evenals Overijsels scharluinig, kaal, schamel (W.N.T.). Schönfeld (o.c.) vroeg zich af of het toponiem Schaluin - Schelluinen niet betekende ‘armoedig land’ en verwees naar het Overijsels scharluinig. Wie alle varianten en afstammelingen van scalonie - scalonje, allium ascalonium en van scharluin, homo ignavius, overziet, kan moeilijk tot identiteit van de twee woorden besluiten. Het enige wat ze gemeenschappelijk hebben is de variant schal(l)uyn, die voor beide zeldzaam is. Wat ze vooral van elkaar scheidt is de r in de eerste syllabe: de namen van de allium asc. vertonen nooit rGa naar voetnoot(22), die van de homo ignavus integendeel zo goed als altijd. In de oude woordenboeken zijn de twee woorden altijd afzonderlijk gehouden; nooit vinden we een kruisverwijzing. In het uitvoerige Dictionary of Plant-Names van Gerth van Wijk is noch voor het Nederlandse, noch voor het Duitse taalgebied (evenmin trouwens voor het Franse en het Engelse) een naam te vinden voor het allium ascalonicum die op scharluin lijkt. Ook schaluin ontbreekt trouwens. Indien we voor de verklaring van het toponiem Schaluin een beroep doen op de plantnaam, mogen we de woorden scharluin, scharluinig wel uitsluiten. Het lijkt ons vrij waarschijnlijk dat scharluin, aan het Duits is ontleend. Schalaune is de naam van een soort wollen stof of van een daaruit gemaakt kleed of jas, genoemd naar de stad Châlons (-sur-Marne) waaruit de stof werd ingevoerdGa naar voetnoot(23). In het Rijnland (zie het Rhein. Wtb.) betekent Schalauner een zwijn van een bepaald ras, dat moeilijk vet werd en uit Châlons stamde. Figuurlijk betekent Schalauner een ‘hinterlistiger Kerl’Ga naar voetnoot(24). Het woord wordt meestal in de verkorte vorm gebruikt: Schalaun, en betekent dan zowel een nietsnut, een sluwe kerel als een boosaardig wijf. Afgeleid adj.: schalaunig. De betekenis van ndl. scharluin ligt zo dicht bij die van het Rijnlandse Schalaun, dat we tot identiteit mogen besluiten. De epenthetische r heeft het woord dan in het Nederlands gekregen. | |
[pagina 40]
| |
Buiten de plantnaam scalonie is ons slechts één woord bekend waarmee Schaluin in verband kan worden gebracht, nl. Ecaillon, in het toponymisch woordenboek van Gysseling opgegeven voor: 1) een zijriviertje van de Schelde (Valenciennes); 1111 Escalon, Escaliun; 2) een plaatsnaam niet ver van daar (Douai); 1157 Escalon, 1159 Scailon, 1178 Scalgion, 1174/83 tot 1219 Escallon, 1188 tot 1210 Scaillon, 1211 Escaillun, 1211 tot 1224 Escaillon. Gysseling geeft geen verklaring. Het woord ziet eruit als een afleiding van écailleGa naar voetnoot(25), dat uit het Germaans is ontleend (got. skalja, schaal). Indien het door het Nederlands zou zijn ontleend, kon het regelmatig tot Schaluin zijn geëvolueerd. Theoretisch is identiteit dus niet uitgesloten, maar meer dan een mogelijkheid is het niet. We moeten dus constateren dat de etymologie van Schaluin verre van duidelijk is. De interpretatie van het toponiem als plantnaam (caepa ascalonia) - we denken aan het schalloone velt te Herfelingen - lijkt ons voorlopig de meest aanneembare oplossing, althans voor het Zuiden. Wat de Noordned. namen betreft, kan Huisman wel gelijk hebben.
Leuven. J.L. Pauwels.
Naschrift. Dr. M. Gysseling ontdekte ons toponiem ook te Wondelgem: 1345 Lieuijn van Scaloen; 1375... in Scaloen; 1445... int Scaloen. |
|