Naamkunde. Jaargang 1
(1969)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mensen en namen in Genemuiden volgens de volkstelling van 1795.Sinds 1963, het jaar waarin het eerste deel van het ‘Nederlands Repertorium van Familienamen’ verscheen, zijn mijn naamkundige activiteiten in belangrijke mate bepaald geweest door dat werk. Ik wil het ter gelegenheid van Meertens' 70ste verjaardag graag nog eens openlijk uitspreken, dat ik aanvankelijk nogal sceptisch heb gestaan tegenover zijn initiatief, maar dat ik terstond bekeerd ben toen ik eenmaal met dit familienamenmateriaal had leren werken. Dank zij het Repertorium kunnen we nu in Nederland een familienamengeografie tot ontwikkeling brengen, die onder andere, zoals ik in verschillende studies heb aangetoond, kan samenspelen met de dialectgeografie. Er gaat echter ook nog op een andere wijze inspiratie uit van een welgeordend en welgepresenteerd familienamenmateriaal, dat de situatie ten tijde van de volkstelling van 1947 weerspiegelt. Men voelt zich daardoor namelijk onwillekeurig gedrongen om ook het namenmateriaal van vroegere volkstellingen te gaan bestuderen, ten einde aan de moderne familienamenpatronen een historische achtergrond te geven. Het zal uiteraard nog jaren onderzoek vergen, voor er iets als een geschiedenis van de nederlandse familienamen geschreven zal kunnen worden, maar de namengeschiedenis van een enkele plaats, bijvoorbeeld het in de titel genoemde overijselse mattemakersstadje Genemuiden, ligt wel binnen het bereik der mogelijkheden. Het verhaal daarvan kan ook blijven binnen de grenzen die aan een huldigingsartikel gesteld moeten worden. Daarom heb ik mij dit voorjaar naar het Rijksarchief te Zwolle begeven en mij daar de gegevens van de oudste volkstelling, die van 1795, laten voorleggen. Mijn keuze was speciaal op Genemuiden gevallen, omdat het namenmateriaal van 1947 van deze plaats niet alleen verwerkt is het zesde deel van het Repertorium, uitgegeven door R.A. Ebeling en mijzelf, maar daarnaast ook volledig gepubliceerd door D. van der Haar in zijn boek Gaellemuun en 'et Gaellemunegers, van 1967. Ieder kan zich dus een voorstelling vormen van de moderne situatie en kan ook de anderhalve eeuw vroegere toestand, zoals die uit het archiefmateriaal af te lezen is, daar direct mee vergelijken. Moge in de eerste plaats onze jubilaris aan deze vergelijking enig genoegen beleven! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1795 had Genemuiden 1001 inwoners, in 1947 waren het er 4061. Het stadje is dus op een normale wijze gegroeid. Het heeft niet buitensporig veel immigranten aangetrokken, maar heeft zijn kinderen ook niet uitgestoten. Temidden van de overijselse gemeenten valt het op door zijn hoge percentage van ‘kernnamen’-dragers, nl. 18,74%. Alleen Staphorst, met 21,48%, en Rijssen, met 20,40%, overtreffen Genemuiden in dit opzicht. Evenals Staphorst en Rijssen is Genemuiden kerkelijk zeer conservatief. Er schijnt wel een zekere correlatie te bestaan tussen kerkelijk conservatisme en een hoog percentage ‘kernnamen’-dragers. Van de 9 ‘kernnamen’ die Genemuiden in 1947 rijk was, vindt men er 7 terug in de familienamenlijst van 1795, nl. Beens, Bekendam, Van Dalfsen, Fuite, Van Lente, Pleyzier en Van Rees. De families met deze namen hebben dus in elk geval een genemuider geschiedenis van meer dan anderhalve eeuw achter de rug. De beide andere ‘kernnamen’ van 1947, Naberman en Verhoek, ontbreken in 1795 en ook nog, naar ik aan de hand van een ‘registre civique’ uit de napoleontische tijd heb vastgesteld, in 1811. De families die deze namen dragen hebben zich dus pas later in Genemuiden gevestigd. De meest karakteristieke genemuider namen zijn Beens, Van Dalfsen, Fuite, Van Lente en Pleyzier, omdat zij ook nog als ‘kernnamen’ blijven fungeren wanneer men de provincies Overijsel, Friesland, Groningen, Drente, Utrecht en Zeeland - de enige waarvan tot dusver Repertorium-delen zijn gepubliceerd - als één geheel beschouwt. Zij behoren alle tot het genemuider familienamenrepertoire van voor 1795. De pas later in Genemuiden optredende ‘kernnaam’ Verhoek schijnt daarentegen, wanneer we af mogen gaan op de gepubliceerde Repertorium-delen, zijn zwaartepunt in het noordwesten van de provincie Utrecht te hebben. De volkstelling van 1795 is in Genemuiden verricht door drie tellers die niet geheel op dezelfde wijze hebben gewerkt. De twee ‘stadsroedendragers’ Jan van Dalfsen en Albert van Lente hebben de beide wijken waarin de stad toen verdeeld was voor hun rekening genomen, alsmede de ‘Vrijheid der Stad Genemuiden’, die blijkbaar ook nog een stedelijk karakter had, de ‘veehouder’ Egbert Doorn heeft daarentegen de gegevens verzameld in het landelijke deel van de gemeente, het ‘Schoutambt Genemuiden of Asschet en Waterstein’. Alle drie telden ze, zoals voorgeschreven was, per gezin en vermeldden ze de volledige naam van het hoofd van ieder gezin en zijn beroep. Doorn is echter de enige die ook de samenstelling van ieder gezin nauwkeurig opgeeft. Als voorbeeld noem ik zijn eigen gezin: ‘twee knegten, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw, en drie kinders, en een meid, dus agt perzonen’. We mogen aannemen dat de knechten, de meid en de vrouw van Egbert wel geen Doorn zullen hebben geheten en komen dan op grond van deze opgave tot 4 dragers van de naam Doorn in het Genemuiden van 1795. Veel naamstatistische winst levert deze nauwkeurigheid van Doorn ons echter niet op, want juist in het ‘schoutambt’ zijn in 1795 de familienamen nog bijzonder schaars. In dit landelijke gedeelte met 149 inwoners hebben van de 33 gezinshoofden er maar 5 een familienaam en de overigen alleen een voor- en een vadersnaam. In het stedelijke gedeelte is de verhouding precies andersom. Van de 211 gezinshoofden, die tezamen 852 genemuidenaars representeerden, hadden er hoogstwaarschijnlijk 184 al een familienaam. Enkele van deze familienamen zijn van oorsprong patronymica, nl. Beens, dat tweemaal, Bruintjes, dat driemaal, en Geerligs, Louwen, Wennemers en Wiechers, die ieder eenmaal voorkomen. Bij Wiechers staat het familienaam-zijn echter vast - de betrokkene heet Jan Jans Wiechers -, bij Beens, Bruintjes, Geerligs, Louwen en Wennemers mag men het aannemen, omdat de voornamen die daaraan ten grondslag liggen in het genemuider materiaal van 1795 ten enenmale ontbreken. Het verschil tussen stad en platteland is wel heel opvallend. We kunnen echter niet nauwkeurig berekenen hoevelen van de 852 stadsbewoners er buiten die 184 gezinshoofden een familienaam gedragen hebben. Onze statistiek moet zich beperken tot de werkelijk met name genoemden. Dat zijn er intussen in de stad nog heel wat meer dan de gezinshoofden alleen. De tellers moesten in hun rapporten ook vermelden ‘wie in jder huisgezin opgave hebben gedaan’. Van Dalfsen en Van Lente hebben die aanwijziging getrouw gevolgd en daaraan danken we nog de namen van 90 stadbewoners, waarvan 79 vrouwen zijn. Doorn heeft in het ‘schoutambt’ blijkbaar al zijn inlichtingen rechtstreeks van de gezinshoofden zelf ontvangen. Hij vermeldt althans geen enkele naam buiten zijn verplichte 33-tal. Hij noemt ook de meisjesnaam van zijn 4 weduwen niet, maar laat overleden mannen en vaders nog als gezinshoofd fungeren. Ik ben om praktische redenen hem in deze ietwat vreemde handelwijze gevolgd en heb zelfs in de stad niet de - hier wél met name genoemde - weduwen, maar hun overleden echtgenoten als gezinshoofd beschouwd. In totaal figureren daardoor in mijn namenstatistiek 34 overledenen. Bij de 244 plus 90 al gesignaleerde namen moeten er dus nog 30 van weduwen geteld worden, alle uit de stad. Dat maakt tezamen 364. Hiervan warden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er 114 door vrouwen gedragen. (Behalve weduwen en vrouwelijke zegslieden waren er, in de stad, ook nog enkele ongehuwde vrouwelijke gezinshoofden.) Van de 364 met name genoemden - waarvan 34 overledenen - hadden er 248 een familienaam, van de 331 in de stad genoemden 243, van de 250 mannen - 217 in de stad - 191 - waarvan 186 in de stad, van de 114 vrouwen - allen in de stad - 57. Het lijkt dus wel of bij mannen de familienaam in ruimer mate gefunctioneerd heeft dan bij vrouwen, namelijk - in de stad - bij 85% van de mannen en maar bij 50% van de vrouwen. Voor ik nu de namen ga inventariseren, wil ik eerst enige aandacht besteden aan de mensen die ze droegen. Bij de volkstelling van 1795 werd ook naar de beroepen van de gezinshoofden gevraagd en daardoor kunnen wij ons een indruk vormen van de sociale positie der namendragers. Ik heb in de stad 206 personen geteld die een beroep uitoefenden. Hiervan vormden de mattemakers verreweg de grootste groep: 73. Daarbij komen dan nog 8 die ‘daghuurder en mattemaker’ waren, 2 ‘keuter en mattemaker’, 8 ‘veehouder en mattemaker’, 1 ‘barbier en mattemaker’ en 4 ‘van den armen genietende en mattemaker’. In totaal waren er dus 96 genemuidenaars bij het mattemaken betrokken, waarvan 21 vrouwen. In het ‘schoutambt’ met zijn 149 inwoners woonde geen enkele mattemaker, in de veel kleinere ‘vrijheid’, met maar 75 inwoners, daarentegen niet minder dan 16. Die ‘vrijheid’ moet wel een echt mattemakersbuurtje geweest zijn. In de stad woonden voorts 22 personen wier enig beroep ‘veehouder’ was. Daarnaast waren er 12 veehouders die er nog wat anders bij deden: 8, zoals wij al zagen, waren ook mattemaker, 1 was ‘jaagschuitenschipper’, 2 hadden ‘wagen en paarden’ danwel ‘voergerij’, 1 was ‘stadsroedendrager’ (onze Jan van Dalfsen). Niemand was uitsluitend ‘keuter’, daarin zat blijkbaar geen bestaan. Behalve de 2 die ‘keuter en mattemaker’ waren vermeldt de teller van wijk 2 ook nog een tweetal dat ‘keuter en daghuerder’ was. De teller van wijk 1 en de ‘vrijheid’ geeft van zijn mensen echter altijd maar één beroep op. Het is dus niet zeker dat de 25 mattemakers uit wijk 1 en de 16 uit de ‘vrijheid’ er helemaal niets anders bij hebben gedaan, en datzelfde moet gezegd worden van de 14 veehouders uit wijk 1 en de ene uit de ‘vrijheid’. Opmerkelijk is, dat er in de stad veel meer ‘veehouders’ woonden dan ‘daghuurders’. Naast 34 personen die zich uitsluitend of voor een deel van hun tijd aan de veehouderij wijdden, vinden we er maar 15 die uitsluitend of onder andere ‘daghuurder’ waren. Dat is in het ‘schoutambt’ heel anders, daar zijn van de 33 gezinshoofden er 10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘veehouder’ en 21 ‘daghuurder’, danwel ‘daghuurdersche’ (3 weduwen). In het ‘schoutambt’ moeten de boerenbedrijven gemiddeld dus vrij wat groter geweest zijn dan in de stad. Behalve ‘veehouders’ en ‘daghuurders’ woonden er in het ‘schoutambt’ alleen nog maar 1 klompenmaker en 1 visser. De laatste kan sociaal gelijkgesteld worden met een niet te grote ‘veehouder’, want zijn gezin bestond uit ‘vrouw, knegt, meid, twe kinders’. De visser is een van de 5 gezinshoofden in het ‘schoutambt’ die over een familienaam beschikt. 3 van de 10 ‘veehouders’ voeren er ook een familienaam, maar slechts 1 van de 21 ‘daghuurders’. Ik bepaal mij nu verder tot de stad, inclusief de ‘vrijheid’. Klompenmakers woonden daar niet, maar wel 7 vissers (waarvan 1 ‘visschertjen’). Zij hebben alle 7 een familienaam en het valt ons op dat 2 van de 7 vissers Visscher heetten en 3 andere Jager. Maar zowel Visscher als Jager was een tamelijk frequente naam in het Genemuiden van 1795 en geen van beide was eigen aan families waar men uitsluitend visser was. Naast de visser Gerrit Jans Visscher vinden wij ook de mattemakers Berent Jans en Rijk Jans en de bakker Hendrik Jans Visscher genoemd, naast de visser Berent Bartels Jager de veehouder Jochem Bartels Jager. Van de 17 Visscher's waarvan het beroep vermeld wordt is er 1 ‘schoolmeester en voorsanger’, 1 koopman, en zijn er 2 visser, 2 bakker, 2 winkelier, 3 mattemaker en 6 veehouder. Ter vergelijking zij vermeld dat van de 4 Bakker's er 1 grutter was, 1 voerman, 1 ‘coster en doodgraver’ en 1 ‘daghuerder en mattemaker’, van de 4 Timmerman's 1 schoenmaker en 3 mattemakers. Alleen Roelof Tijsen Smit is inderdaad ‘mr. smit’. Gezien de andere ‘beroepsnamen’ lijkt het echter waarschijnlijk dat de vader van Roelof ook al Tijs Smit heeft geheten. Het smidsbedrijf was mogelijk in erfelijk bezit van één bepaalde familie. Er was in het Genemuiden van 1795 maar één smid, die uiteraard eigen baas en dus ‘mr. smit’ was. Er was ook maar één ‘mr. metzelaar’, één ‘mr. schilder en glazemaker’, één ‘mr. klokkemaker’, één ‘dekker’, één ‘cuiper’, één ‘molenaar’. Maar er waren 3 barbiers, 3 schoenmakers, 4 timmerlieden, 4 bakkers, 5 kleermakers en 7 winkeliers (waarvan 1 uitdrukkelijk ‘grutter’ en 1 ‘kruidenier’ wordt genoemd). Hoevelen van de genoemde ambachtslieden eigen baas waren, valt niet met zekerheid te zeggen, omdat alleen de teller van wijk 1 het predicaat ‘mr.’ hanteert. Voor het vertier zorgden 4 kasteleins, voor het vervoer 1 schipper (met 1 schippersknecht), 1 ‘matteschipper’, 1 veerman (met 1 veerknecht), 2 jaagschuitenschippers (waarvan 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegelijk voerman en de andere ook veehouder was), 5 voerlieden met ‘wagen en paarden’ (waarvan 2 zich ook met veehouderij bezighielden). 5 inwoners waren ‘koopman’, tenminste 4 stonden in dienst van de stad (1 ‘secretaris’, 2 ‘stadsroedendragers’, 1 ‘amptsdienaar’), 3 in dienst van de kerk (1 ‘predicant’, 1 ‘coster en doodgraver’, 1 ‘schoolmeester en voorsanger’, de laatstgenoemde waarschijnlijk tegelijk in stadsdienst). Er waren ook nog een ‘collecteur der gebrande wateren’, een ‘bierdrager’, een ‘stadsdocter’ en een ‘chirurgijn’. De teller van wijk 1 vermeldt voorts 1 ‘hojer’, 1 ‘hooyweger’, 1 weduwe die zich met ‘russchenpellen’ bezighield, een andere die ‘breister’ was en 2 vrouwen die als ‘naaister’ de kost verdienden. De teller van wijk 2 noemt 2 ‘schoonmaaksters’ en geeft als het beroep van 2 andere alleenstaande vrouwen ‘steekjennajen’ op. Dat waren blijkbaar verstelnaaisters. Niet allen in de kleine stad zijn natuurlijk even welvarend geweest. De teller van wijk 2 vermeldt 8 gezinshoofden als ‘van den armen onderhouden’ danwel als mattemakers die tegelijk diaconale ondersteuning ontvingen. De teller van wijk 1 geeft bij 2 gezinshoofden geen beroep op en dat doet ons vermoeden dat dezen ook armlastig geweest zijn. Van de 10 genemuidenaars die financieel niet op eigen benen konden staan voerden 7 niettemin een familienaam. Men kan dus niet zeggen dat in de stad het hebben van een familienaam nog een standskenmerk was. Gaan wij de beroepen na van de gezinshoofden die alleen met voor- en vadersnaam genoemd worden, dan krijgen wij het volgende lijstje: 12 mattemakers, 3 mattemakers die ook daghuurder waren, 1 mattemaker die ook veehouder was, 3 gedeeltelijk armlastige mattemakers, 1 matteschipper, 1 ‘keuter en daghuerder’, 2 ‘veehouders’, 1 ‘koopman’, 1 ‘scheerbaas of barbier’, 1 ‘bierdrager’, 2 ‘schoonmaaksters’. Het percentage familienaamlozen is onder de mattemakers wel duidelijk hoger dan onder de veehouders, ambachtslieden en neringdoenden, maar mogelijk bevinden zich onder die mattemakers ook de meeste immigranten van het omringende platteland, families die nog niet lang genoeg in de stad hadden gewoond om zich een vaste toenaam te kunnen verwerven. Men krijgt de indruk dat in het Genemuiden van 1795 de ‘stedelijke’ familie-naamcultuur al op een traditie van tenminste enkele generaties kon steunen. Deze indruk zal echter nog nader geverifieerd dienen te worden. Nu kom ik dan tot mijn eigenlijke inventarisatie van de namen die in 1795 door de 364 met name genoemden gedragen werden. Deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inventarisatie brengt ons vanzelf tot een vergelijking van het namenbestand van 1795 met dat van 1947. Ik vermeldde al dat in 1795 van de met name genoemde personen 248 een familienaam droegen. De frequentste familienaam was Visscher, met 31 dragers, dat is ruim 12%. In 1947 was Visscher de derde van de vier ‘grootste’ namen van Genemuiden, ‘the big four’, zoals Van der Haar ze noemt. De naam Visscher werd toen gedragen door 196 personen, bijna 5% van de bevolking van Genemuiden. In 1795 heeft dat percentage stellig nog wel wat hoger gelegen. Wanneer ik de grootte van de verschillende ‘Visscher-gezinnen’ in aanmerking neem, kom ik tot een schatting van ongeveer 7% van de bevolking. Er is bij deze naam dus eerder sprake van een relatieve achteruitgang dan van een toeneming. Dat is niet het geval bij de andere drie van ‘the big four’. De ‘grootste’ familienaam van 1947, Beens, met 223 dragers, 5 1/2% van de bevolking, komt in het materiaal van 1795 maar 2 maal voor: Cerst Beens, ‘daghuerder en mattemaker’, met een gezin van 8 personen, en Jan Beens, ‘mattemaker’, met een gezin van 3 personen. Wanneer men van ieder gezin één persoon - de moeder-de-vrouw - aftrekt, komt men nog niet ten volle tot 1% van de bevolking. De genemuider families Beens hebben zich in de laatste anderhalve eeuw dus wel zeer voorspoedig ontwikkeld. Van Dijk, in 1947 vertegenwoordigd door 206 naamdragers, komt in het materiaal van 1795 12 maal voor. De vierde in grootte van 1947, Van Dalfsen, die het dan samen met Van Dalfzen tot 183 brengt, wordt in 1795 maar 5 maal genoemd. Ik schat Van Dijk in 1795 op ongeveer 3 1/2% en Van Dalfsen op ongeveer 1 1/2%. Het zou te veel plaatsruimte vragen om van alle namen de percentages in 1795 en 1947 te vermelden. Ik volsta daarom met verder enkel de absolute getallen van 1795 te noemen. De namen die in 1947 niet meer in Genemuiden voorkwamen heb ik gecursiveerd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we de rekening opmaken, constateren we dat van de 112 familienamen die de volkstellers van 1795 in Genemuiden genoteerd hebben, er in de volgende anderhalve eeuw niet minder dan 69 uit het plaatselijke namenrepertoire verdwenen zijn, dat is bijna 62%. Weliswaar komen van deze 69 verdwenen namen er in het materiaal van 1795 52 maar één keer voor, maar er zijn ook namen bij als Noorwegen en Vrieze, die destijds naar schatting ieder toch wel meer dan 1% van de bevolking achter zich moeten hebben gehad. Bijna verdwenen is een naam als Jager, in 1795 waarschijnlijk nog door meer dan 20 inwoners van Genemuiden gedragen, in 1947 maar door 2. We moeten ons echter niet tezeer door een dergelijke achteruitgang, tot verdwijnens toe, van een aantal afzonderlijke familienamen laten imponeren, want globaler gezien is er toch ook wel degelijk een grote mate van continuïteit. Men kan dit bijvoorbeeld aantonen door een optelsom te maken van alle inwoners van Genemuiden die in 1947 één van de oude, d.w.z. reeds in 1795 aanwezige, familienamen droegen. Dat waren er dan 2090, oftewel ruim 51% van de bevolking. In 1795 hadden die 43 ‘oude’ namen volgens mijn schatting gezamenlijk ongeveer 420 dragers, dat is 42% van de toenmalige bevolking. De achteruitgang van sommige familienamen is dus ruimschoots gecompenseerd door de vooruitgang van andere. Van de 23 familienamen die in 1947 door 50 of meer genemuidenaars gedragen werden, behoorden er 17 tot het oude bestand. De 11 namen met 75 of meer dragers behoorden er zelfs alle toe. Die 17 ‘oude’ namen met 50 of meer dragers omvatten in 1947 ruim 45% van de bevolking (in 1795 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar schatting ruim 28%). Het karakteristieke familienamenpatroon van Genemuiden berust in wezen op de voorspoedige ontwikkeling van (een deel van) het oude namenbestand. Van de ± 325 familienamen die pas na 1795 hun intrede hebben gedaan, hebben maar enkele een zekere ‘grootheid’ kunnen bereiken, en dan nog altijd een ‘grootheid’ van de tweede rang. De familienamen zijn na 1811 helemaal ‘buiten de taal’ komen te staan. Hun bewaardblijven of uitsterven is een proces waarop de ‘naamwil’ van de sprekende gemeenschap geen invloed meer heeft. Dat is anders met de voornamen, want die worden telkens opnieuw bewust ‘gegeven’. Het conservatisme van Genemuiden kan daardoor uit de voornamen nog duidelijker blijken dan uit de familienamen. De volkstellers van 1795 hebben 83 verschillende voornamen genoteerd en daarvan zijn er 67, dus 80%, terug te vinden in de voornamenlijst van Van der Haar die berust op de volkstelling van 1947. De 10 frequentste mannelijke voornamen van 1795, die alle tenminste 10 maal zijn opgetekend, zijn Jan (45), Hendrik (30), Gerrit (13), Albert (11), Berent (11), Jacob (11), Dirk of Derk (10), Herm of Hermen (10), Jochem (10), Klaas (10). Hierbij zijn 5 die in 1947 tenminste 100 maal voorkwamen, nl. Jan (267), Hendrik of Henderik (195), Harm, Harmen of Herm (124), Gerrit (101), Jacob, Jakob of Jakop (100). Bij de andere 5 zijn de cijfers van 1947: Albert (83), Klaas (80), Dirk of Derk (72), Berend (55), Jochem (29). Als minder gewone namen vermeld ik uit de gegevens van 1795: Einbert (3)Ga naar voetnoot(1), Tiemen (3), Assien (2), Banier of Benier (2). Assien en Banier/Benier ontbreken in het materiaal van 1947. Bij de vrouwenamen van 1795 zijn die op -ina nog zeldzaam: Berendina, Hendrina en Hermina ieder éénmaal op een totaal van 114. Verreweg de meeste vrouwenamen gaan uit op -jen of -ien. Daarvan zijn die op -gien het meest karakteristiek: Annigien of Annegien (5), Femmigien (5), Gerregien of Gergien (2), Hilligien (2), Jennigien of Jennegien (8), Lammigien (2), Lummigien (1), Margien of Mergien (9), Wobbigien (1). Opvallend is dat naast Jennigien ook Jentien (5) en Jantien (1) voorkomen. Ter vergelijking vermeld ik uit het materiaal van 1947: Annigje (64), Femmigje (49), Gerrigje (41), Hilligje (25), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hillechien (1), Jennigje (39), Jennegien (1), Lammigje (5), Lummigje (14), Margje (93), Marrigje (7), Margien (1); Jentje (70), Jantje (64). Alleen Wobbigien is blijkbaar buiten gebruik geraakt. De ‘stilering’ van -igien of -egien tot -igje, met verlies van de slot-n, zal hebben plaatsgevonden in de laatste decennia van de 19de eeuw onder invloed van de toen moderne spelling van De Vries en Te Winkel. De 18de-eeuwse schrijfvormen weerspiegelen veel nauwkeuriger de werkelijke plaatselijke uitspraak. Voornamen met een verkleinsuffix nemen nog tenvolle deel aan het ‘leven van de taal’. Curiositeitshalve signaleer ik tenslotte nog enkele personen die, ook blijkens hun voornamen, in 1795 buiten de genemuider namengemeenschap hebben gestaan. Het zijn de ‘secretaris’ Mr. Nic. van Rijn, de ‘stadsdocter’ Jelle A. Hacquebord, de ‘chirurgijn’ Johan Elias Marius en de ‘mr. klokkemaker’ Sybold de Vries. Friesland exporteerde niet alleen dokters maar ook klokkemakers!
Groningen. K. Heeroma. |
|