Naamkunde. Jaargang 1
(1969)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||
Anthroponymische terminologie.In de 30ste jaargang (1954) van de Med. Ver. Naamk. hebben K. Roelandts en M. Schönfeld een artikel geschreven over ‘Naamkundige terminologie’, waarin een practische indeling wordt gegeven van de terminologie in de toponymie en de anthroponymie. Met enige aarzeling kom ik thans terug op de in dit artikel gehanteerde terminologie en indeling van de anthroponymie. Niet alleen werd het artikel geschreven door twee eminente geleerden, maar tevens hadden zij vóór het schrijven een keur van naamkundigen, waaronder onze jubilaris, geraadpleegd. Ik heb mijn aarzeling overwonnen op grond van de opvatting, dat uit het gehele artikel blijkt dat er op meerdere punten ten aanzien van de anthroponymische terminologie tussen de vakgenoten verschil van inzicht bestaat. Ik meen hieruit, en uit hetgeen de schrijvers in de eerste alinea van hun artikel hebben opgemerktGa naar voetnoot(1), te mogen concluderen dat de discussie over dit onderwerp niet definitief afgesloten is. In deze mening werd ik versterkt door het artikel van L.J. Pauwels over ‘Persoonsnamen in de volkstaal’Ga naar voetnoot(2), waarin de term bijnamen in een andere betekenis wordt gebruikt dan in het artikel van Roelandts en Schönfeld. Bij mijn opmerkingen heb ik mij door een tweetal overwegingen laten leiden. De eerste overweging geldt de door de schrijvers opgestelde indeling van de anthroponymie. Ik meen dat een enigszins gewijzigde indeling zeer goed is te verdedigen. In het bijzonder denk ik hierbij aan de wijze waarop beide schrijvers onderscheid gemaakt hebben tussen de individuele en groepsaanduidingen. De tweede overweging, die overigens voor een groot deel nauw samenhangt met de eerste, geldt de door beide schrijvers gehanteerde terminologie. Ook hier zie ik in bepaalde gevallen mogelijkheden voor een ander uitgangspunt, waarbij de terminologie niet bepaald wordt door de vormen, waarin de namen zich aan ons voordoen, maar door | |||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||
de menselijke relaties, waarbinnen de betreffende namen functioneren. In het onderstaande hoop ik duidelijk te kunnen maken tot welke verwarring de terminologie aanleiding kan geven, wanneer men uitgaat van de vormen van de namen. Het lijkt mij goed bij deze overwegingen geen theoretische beschouwingen ten beste te geven, maar het goede voorbeeld van Roelandts en Schönfeld te volgen door het opstellen van ‘een lijstje van practische aard’. Ten gerieve van de lezers die de betreffende jaargang van dit tijdschrift niet ter beschikking hebben, geef ik hierbij puntsgewijs de indeling en terminologie van genoemde schrijvers. Uiteraard is het niet mogelijk, maar evenmin noodzakelijk, bij alle punten de door hen gehanteerde motiveringen aan te geven. Van belang zijn alleen die motiveringen, waarbij ik met de schrijvers van mening verschil. De indeling en terminologie van Roelandts en Schönfeld luiden als volgt:
Hierbij worde nog opgemerkt dat de voorkeur van de schrijvers uitgaat naar de cursief gedrukte termen. Bovenstaande punten geven mij aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen, waarvan ik hoop dat ze zullen leiden tot een hernieuwde discussie, met als resultaat een definitieve vastlegging van een anthroponymische indeling en terminologie in het Nederlandse taalgebied. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||
Anthroponymie, mensnamenstudie, mensnaamkunde. Met Roelandts en Schönfeld geef ik de voorkeur aan eerstgenoemde term. De door de schrijvers toegevoegde termen persoonsnamenstudie, persoonsnaamkunde brengt ons al onmiddellijk in moeilijkheden. Immers, bij het hanteren van de term ‘persoon’ verstaan zij, gezien de door hen opgestelde indeling, daaronder niet alleen de namen van afzonderlijke personen, maar eveneens de familienamen, de namen van bewoners van stad of dorp en de volksnamen, dat wil dus zeggen: namen die tot de groepsaanduidingen behoren. In het daarop volgende onderdeel persoonsnamen, waarop ik dadelijk terug zal komen, verdedigen zij hun voorkeur voor deze term op grond van de definitie van het W.N.T., dat onder persoonsnaam verstaat ‘de eigennaam van een afzonderlijk persoon’. Noch op grond van deze definitie, noch op grond van hun indeling van de persoonsnamenstudie of persoonsnaamkunde zijn de schrijvers hierin consequent. De term persoonsnamenstudie hanteren zij voor het geheel van de individuele en de groepsaanduidingen; de term persoonsnamen gebruiken zij wel voor de individuele aanduidingen, maar voegen voor de groepsaanduidingen alleen de term familienamen daaraan toe. Daar uit het vervolg van mijn betoog zal blijken dat de term ‘persoon’ tot nog meer verwarring aanleiding kan geven, geef ik - in geval van een Nederlandstalige aanduiding - de voorkeur aan de meer algemene termen: mensnamenstudie, mensnaamkunde. Daarbij wordt aangegeven dat het hierbij gaat om het geheel van de naamgeving van de mens, zowel in zijn individuele als in zijn groepsaanduidingen en relaties. Anthroponiemen, mensnamen. In aansluiting aan het voorgaande zal het duidelijk zijn dat ik, met FokkemaGa naar voetnoot(3), de voorkeur geef aan deze meer algemene terminologie boven die, welke de schrijvers hanteren. Afgezien van de paralellie met de toponymische terminologie (Toponymie, toponiemen), welke door het gebruik van de term anthroponiemen wordt bereikt, is uit het voorgaande reeds duidelijk geworden dat de term persoonsnaam aanleiding kan geven tot grote verwarring. Het is hier de plaats uitvoeriger in te gaan op het gebruik van deze term bij Roelandts en Schönfeld. Terecht wijzen de schrijvers er opGa naar voetnoot(4) dat de termen eigennamen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||
en persoonsnamen dubbelzinnig zijn geworden. Om uit deze dubbelzinnigheid te geraken verwijzen zij naar de definities die het W.N.T. van beide termen geeft: ‘Eigennaam, naam die een afzonderlijk persoon of eene afzonderlijke zaak eigen is en die onderscheidt van andere van dezelfde soort’; ‘Persoonsnaam, eigennaam van een persoon: mans- en vrouwennaam, toenaam of geslachtsnaam, in tegenstelling met plaatsnamen enz.’. De indeling van de schrijvers onder de term persoonsnaam stemt dan ook geheel overeen met de laatstgenoemde definitie van het W.N.T. In tegenstelling tot de schrijvers meen ik echter dat de definitie van het W.N.T. de gewraakte dubbelzinnigheid niet opheft. De term eigennaam is voor de anthroponymische terminologie niet hanteerbaar. De definitie van deze term in het W.N.T. omvat niet alleen de naam van de mens, maar tevens die van een zaak. Het is daarom een term die in het geheel van de naamgeving het eigene, het afzonderlijke of individuele wil onderscheiden van de soort, de groep, waartoe het behoort. De nadruk valt hier op het geheel eigene, het afzonderlijke van de aanduiding; of dat nu van een mens is of van een zaak, is hier niet in het geding. Zowel in de toponymie als in de anthroponymie kent men dus eigennamen. Terecht heeft het W.N.T. dan ook voor het geheel eigene, het afzonderlijke bij de aanduiding van een mens een aparte term gehanteerd: persoonsnaam. Tot zover is de terminologie van het W.N.T. duidelijk. Moeilijkheden ontstaan pas als men de definitie van deze term leest. Het W.N.T. verstaat namelijk onder eigennaam van een persoon niet alleen de voornaam en de toenaam, maar eveneens de familienaam. De vraag mag hier gesteld worden of deze nadere omschrijving in zijn geheel wel aanvaardbaar is als men onder persoonsnaam de eigennaam van een afzonderlijk persoon wil verstaan. Men kan immers wel stellen dat de familienaam ‘eigen’ is aan ieder Nederlander of Belg, maar zo'n familienaam is niet die naam, die ieder Nederlander of Belg afzonderlijk eigen is en hem onderscheidt van andere Nederlanders of Belgen. De familienaam is dus de aanduiding van een groep, waarvan de leden ieder afzonderlijk nog andere namen dragen dan de gemeenschappelijke familienaam. De term familienaam duidt in zichzelf reeds aan dat het hierbij niet gaat om het geheel eigene van de naam van een afzonderlijke persoon. De onduidelijkheid van het W.N.T. ten aanzien van de term persoonsnaam wordt nog eens onderstreept door hetgeen onder het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||
lemma ‘toenaam’ daarin vermeld wordt: ‘Toenaam, naam bij de persoonsnaam en ook nog wel een nog verder toegevoegde naam in de zin van cognomen’. De term persoonsnaam heeft hier duidelijk weer een andere betekenis. Uit de bij deze definitie gegeven voorbeelden, zoals ‘Jan de Molenaar en Pieter Heeren Tielemans’, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat deze term hier in de betekenis van voornaam, dus als aanduiding van een afzonderlijk persoon, wordt gehanteerd. Samenvattend kan gezegd worden dat tot nu toe de term persoonsnaam in drieërlei betekenis is gehanteerd: 1. Als aanduiding van mensen, zowel individueel als in groepsverband; 2. als aanduiding van het eigene van de naam van een afzonderlijk persoon, waarbij noch Roelandts en Schönfeld, noch het W.N.T. geheel consequent zijn, door daaraan een groepsaanduiding onder de term familienamen toe te voegen; 3. als aanduiding van de voornaam, zonder daarin andere afzonderlijke aanduidingen van de persoon te betrekken. Dit alles heeft mij er toe gebracht voor het geheel van de aanduidingen van mensen - zowel individueel als in groepsverband - de term Anthroponiemen voor te stellen.
Uit het bovenstaande kan de lezer afleiden dat het niet mijn bedoeling is de term persoonsnaam te elimineren. Ik heb slechts een poging gedaan de verwarring rondom deze term te signaleren, om zo doende tot een zuiverder indeling van de individuele en groepsaanduidingen te komen. De dubbelzinnigheid van de term persoonsnaam in het W.N.T. en bij Roelandts en Schönfeld is het gevolg van het hanteren van deze term voor zowel individuele als groepsaanduidingen. Daardoor wordt de indeling van deze beide soorten aanduidingen vaag en inconsequent. Beter is het de term familienaam te rangschikken onder de groepsaanduidingen en de term persoonsnaam onder de individuele aanduidingen. Van hoeveel belang een juiste indeling kan zijn, moge ik met een voorbeeld toelichten. De naam Boelhouwer wordt gebruikt als voornaam en als familienaam en kan, overeenkomstig mijn voorstel, gerangschikt worden zowel onder de individuele als de groepsaanduidingen. In het eerste geval in de functie van voornaam; in het tweede geval in de functie van familienaam. Bij de indeling van de schrijvers wordt deze naam, door hun gebruik van de term persoonsnaam, geheel gerangschikt onder de individuele aanduidingen. In de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||
functie van voornaam is deze rangschikking juist, in die van familienaam echter niet. Zoals hiervoor is opgemerkt kan in de laatstgenoemde functie de naam niet beschouwd worden als de eigennaam van een afzonderlijk persoon, dus als een persoonsnaam. De naamdrager heeft in dit geval immers zijn naam gemeen met anderen, waarbij dan echter geen sprake is van een individuele, maar wel van een groepsaanduiding. Na deze opmerkingen kan ik overgaan tot de bespreking van de terminologie bij de individuele aanduidingen.
A. Persoonsnamen.
Onder deze term wil ik verstaan alle namen, die eigen zijn aan een afzonderlijk persoon, en die niet behoren tot de groepsaanduidingen. Met deze definitie wordt een zuiverder indeling verkregen voor de terminologie van de individuele aanduidingen tegenover die van de groepen. Onder de persoonsnamen kunnen dus o.a. de door Roelandts en Schönfeld vermelde voornamen en toenamen gerangschikt worden. Na de eliminatie van de familienamen, als behorende tot de groepsaanduidingen, wil ik bij de hier behandelde term een andere indeling en tevens een andere terminologie voorstellen dan die van de schrijvers. Eerst een algemene opmerking. Uit het artikel blijkt dat de indeling, en in het bijzonder de daaronder behorende term toenaam, een punt van discussie is geweest en dat mogelijk een andere indeling en terminologie verhelderend kan werken. Enerzijds wil men vasthouden aan het functioneren van de namen binnen de menselijke relaties; anderzijds echter wil men de indeling en termen enten op de vormen, waarin ze zich aan ons voordoen. Duidelijk wordt deze tweeslachtigheid uit hetgeen de schrijvers weergeven over de opvattingen van Lindemans en Fokkema, naar aanleiding van de termen roepnaam, vleinaam en lalnaamGa naar voetnoot(5). Lindemans hanteert hierbij de term: ‘familiaire naam’. Uit de context is mij niet duidelijk geworden wat hij precies onder het begrip ‘gemeenzaam, familiair’ verstaat. Begrijp ik hem goed, dan verstaat hij hieronder al die persoonlijke menselijke relaties, die buiten de ambtelijke en zakelijke sfeer liggen. Is deze interpretatie juist, dan verstaat hij onder het begrip ‘gemeenzaam, familiair’ niet alleen de termen vleinaam en lalnaam, maar ook de roepnaam. Zou hij echter | |||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||
de grenzen van zijn begrip niet zo ruim willen trekken, dan vallen de roepnamen daarbuiten. Deze laatsten kunnen echter evenmin geplaatst worden binnen de ambtelijke en zakelijke sfeer. Welke interpretatie men ook aan Lindemans' opmerking wil geven, waarbij ik geneigd ben de voorkeur te geven aan de eerstgenoemde, het is m.i. duidelijk dat in beide gevallen zijn begrip ‘gemeenzaam, familiair’ gefixeerd is op bepaalde persoonlijke relaties, waarbinnen de namen functioneren en niet op de daarin optredende naamvormen. Ik betwijfel dan ook of Roelandts en Schönfeld hem juist interpreteren als zij schrijven dat ‘wij, met Lindemans, de verkortingen en diminutieven samen groeperen onder de term: familiaire naamvormen’Ga naar voetnoot(6). De vraag mag hier gesteld worden of een indeling van de persoonsnamen op grond van de naamvormen wel gewenst is en de duidelijkheid ten goede zal komen. Leidt juist deze indeling naar vormen niet bij tot het gesignaleerde verschil van inzicht? Enkele eenvoudige voorbeelden ter toelichting: Henk is een verkorting van de naam Hendrik, Johan van Johannes, Josje van Johanna, Maartje van Martina. In de beide laatste gevallen is tevens sprake van diminutieven, evenals bij namen als Nienke en Sjoukje. Deze verkortingen en diminutieven komen niet alleen voor als vleinamen, maar ook als roepnamen en zelfs als ambtelijke namen. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de namen Henk en Johan en de Friese meisjesnamen Nienke en Sjoukje. Uit deze voorbeelden, die nog met talloos andere zijn aan te vullen, blijkt dat de vorm van elk van deze namen niet bepaald wordt door het functioneren binnen bepaalde menselijke relaties en dat derhalve een indeling op grond van de vormen ondoenlijk moet worden geacht. Daarom stel ik voor geheel af te zien van een indeling van de persoonsnamen op grond van de naamvormen en een indeling en terminologie op te stellen die bepaald wordt door de persoonlijke, menselijke relaties, waarbinnen de namen functioneren. Om het geheel overzichtelijker te maken heb ik de persoonsnamen ingedeeld in een tweetal categorieën, die nauw samenhangen met het functioneren van de namen binnen de persoonlijke relaties. Deze twee categorieën zijn: 1. Voornamen; 2. Bijnamen. 1. Voornamen. Uitgaande van de persoonlijke relaties, die van ambtelijke, zakelijke en familiare aard kunnen zijn, hanteer ik - | |||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||
met Roelandts en Schönfeld deze term voor al die namen, die noch onder de vaste familienamen, noch onder de overige onvaste toegevoegde of vervangende namen gerangschikt kunnen worden. De schrijvers vermelden hieronder de doop-, vorm-, roep-, vlei- en lalnamenGa naar voetnoot(7). Zij hanteren echter de term voornaam in twee betekenissen. Naast de hierboven vermelde definitie gebruiken zij deze term tevens om daarmede alleen de ‘officiële’ naam aan te duiden. Dat blijkt uit hetgeen zij schrijven over de doopnamen: ‘dat het in sommige gevallen nuttig zal zijn de term doopnaam voor te behouden voor de naam(vorm) die werkelijk bij het doopsel wordt gegeven’. Gezien de passage, waarin hierover wordt geschreven, kan uit de geciteerde zin niet anders afgeleid worden, dan dat de schrijvers in de doopnaam een andere naam(vorm) zien dan die van ‘het stadhuis’Ga naar voetnoot(8). De verwarring in het hanteren van de term voornaam wordt hier veroorzaakt doordat de schrijvers in het tweede geval wederom mede uitgaan van de naamvorm, in plaats van de menselijke relatie waarbinnen de naam functioneert. Anders gezegd: Zij hebben de termen voornaam en doopnaam hier niet gehanteerd als functies in de relaties van de naamgevende ouders, respectievelijk met het stadhuis en met de Kerk. Uitgaande van het functioneren van de namen binnen de categorie voornamen, zoals ik deze hierboven heb gedefinieerd, kom ik dan ook tot een andere indeling dan de schrijvers: a. Ambtelijke namen. Onder deze term wil ik verstaan al die voornamen, die in het maatschappelijk verkeer min of meer officieel gebruikt worden. Dat zijn niet alleen de namen die in de Burgerlijke Stand staan ingeschreven, maar tevens de namen die in de zakelijke sfeer gebruikt worden. b. Doop- en vormselnamen. Roelandts en Schönfeld hebben aan de term voornaam die van de doop- en vormnaam toegevoegd. Zij suggereren daarmee wel geen synonimiteit, maar leggen wel de nadruk op het verband tussen beide termen. Gezien de betekenis die zij in dit verband geven aan de term voornaam, zou ik - zoals uit het voorgaande reeds duidelijk is geworden - het accent willen leggen op het onderscheid. Uit mijn gebruik van de term ambtelijke namen vloeit voort een nadruk leggen op de term doop- en vormselnamen als apart | |||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||
te vermelden onderdeel, zij het dat ze evenals eerstgenoemde namen nog wel tot de min of meer officiële sfeer behoren. Nog een tweetal kanttekeningen. De schrijvers wijzen er zelf op dat bij de doop van volwassenen de doopnaam geheel kan verschillen met de voornaam (= ambtelijke naam). Uit de opmerkingen van de schrijvers over het hanteren van de termen voor- en doopnamen in de ons omringende landen komt niet naar voren in welke betekenissen deze termen daar gehanteerd worden, zodat de tweeslachtigheid bij de schrijvers ook langs deze weg niet wordt opgehevenGa naar voetnoot(9). c. Familiare namen. Na hetgeen hierover reeds is opgemerkt bij de term persoonsnamen, zal het duidelijk zijn dat ik onder deze term wil samenvatten die namen, die de schrijvers aanduiden met de termen roep- en vleinamen. Onderscheid maken tussen deze laatstgenoemde termen op grond van de naamvormen is - zoals reeds aangetoond - niet mogelijk. Terecht merkt Fokkema op dat ‘een roepnaam zijn vleiend karakter kan verliezen en dan nog moeilijk een vleinaam genoemd kan worden’Ga naar voetnoot(10). De mobiliteit in het fuctioneren van deze namen binnen de persoonlijke relaties (gezin, familie, vrienden) maakt echter een nadere indeling in roep- en vleinamen eveneens uitermate moeilijk, zo niet onmogelijk. Onder de term familiare namen wil ik dan ook samenvatten al die namen, die buiten de officiele en zakelijke sfeer functioneren en die niet behoren tot de verder toegevoegde of vervangende namen. Daartoe behoren ook de namen, die door de schrijvers vermeld worden onder de term Lalnaam. Hoewel ik er dus de voorkeur aan geef deze term niet afzonderlijk te vermelden, wil ik hierover toch enkele opmerkingen maken. Roelandts en Schönfeld leiden hun term af van het ww. lallen, in de betekenis van ‘gebroken, onduidelijk praten’. Ik meen dat dit ww. in het algemeen spraakgebruik nooit wordt toegepast op het brabbelen van een klein kind. Men zal, uitzonderingen daargelaten, bij een zin als ‘Hij lalt maar wat’ onmiddellijk denken dat er gesproken wordt over iemand die te veel geestrijk vocht tot zich genomen heeft, waardoor hij niet meer in staat is zich behoorlijk uit te drukken. Wie spreekt er ooit over een lallend kind? Het Duits kent overigens het ww. lallen in de betekenis van ‘met dubbelslaande tong spreken’. Ook dat zal eerder betrekking hebben op het spreken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||
van bepaalde dorstige lieden, dan op het brabbelen van een kind. Men spreekt hier te lande toch ook over het brabbeltaaltje van een kind? Als ik toch een term zou moeten voorstellen, dan zou ik de term brabbelnamen kiezen. Ik heb het gebruik van een term in dit geval besproken, omdat de vraag gesteld kan worden of hierbij sprake is van een vervangende naam. Men zou de brabbelnamen heel goed bij de, verderop te bespreken, aliasnamen kunnen onderbrengen, omdat deze namen in zeer veel gevallen buiten de kinderkamer blijven voortleven, soms zelfs buiten de eigen familiekring, en dan in de plaats komen van de eigenlijke naam. Overigens betwijfel ik of men dan nog de term brabbelnaam kan gebruiken, omdat de functie van de naam in dat geval een geheel andere geworden is. 2. Bijnamen. Roelandts en Schönfeld gebruiken voor deze categorie samenvattend de term toenaam. Uit dit deel van hun artikel blijkt, dat het verschil van inzicht tussen de naamkundigen over de te hanteren termen nog groter is dan bij de familiare namenGa naar voetnoot(11). Het beste lijkt mij hierbij de verschillende opvattingen niet op de voet te volgen, maar mijn eigen indeling te geven, met - waar nodig - enig commentaar. Eerst enkele opmerkingen over het verschil tussen mijn samenvattende term en die van de schrijvers. Onder bijnamen versta ik alle aan de voornaam toegevoegde namen en de vervangende namen, die niet tot de vaste familienamen behorenGa naar voetnoot(12). De schrijvers gebruiken deze term alleen voor die namen, die afgeleid zijn van geestelijke en lichamelijke bijzonderheden. Ik kom hierop zo dadelijk nog terug. Zij schrijven over de toenamen o.a. ‘Deze term wensen wij, ter onderscheiding van bijnamen, te gebruiken voor elke toegevoegde naam die geen erfelijke, vaste familienaam is; vgl. met naam en toenaam’Ga naar voetnoot(13). Enkele kanttekeningen hierbij: In de eerste plaats rangschikken de schrijvers onder hun term alleen de toegevoegde namen, daarmee de vervangende namen, d.w.z. de namen die in de plaats komen van de eigenlijke naam, in feite uitsluitend. Van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||
deze laatste geeft Meertens een duidelijk voorbeeld: Mankpoot, ook al wil hij hiervoor de term bijnaam gebruiken. De vervangende namen worden daarom door de term toenaam niet gedekt. In de tweede plaats verwijzen de schrijvers naar de uitdrukking ‘met naam en toenaam’. Deze uitdrukking wordt echter in het hedendaagse spraakgebruik alleen gehanteerd om een persoon in zijn totaliteit aan te duiden; dus ook met zijn vervangende naam. Wil men deze uitdrukking toch als argument aanvoeren, dan is er geen reden de groep ‘benoeming naar geestelijke en lichamelijke bijzonderheden’ met een afzonderlijke term aan te duiden. Het voorbeeld van Meertens, dat met talloze andere is aan te vullen (de Schele, de Dikke, de Kip) toont aan dat een dergelijke benoeming bij de vervangende namen veelvuldig voorkomt. In het reeds aangehaalde artikel van J.L. Pauwels wordt de groep ‘benoeming naar geestelijke en lichamelijke bijzonderheden’ dan ook niet onder een afzonderlijke term vermeld, zij het dat deze schrijver voor alle tegevoegde namen de term bijnamen gebruikt. Wil men het door de schrijvers aangehaalde argument niet hanteren, dan kan men zich het beste aansluiten bij het algemeen spraakgebruik, dat voor alle in deze categorie behandelde aanduidingen - onverschillig of dit toegevoegde dan wel vervangende namen betreft - de term bijnamen kent. Dit te meer, wanneer blijkt dat de omschrijvingen van het W.N.T. te weinig houvast bieden om een dergelijk onderscheid tussen toe- en bijnamen te maken. Onder het lemma Bijnaam in het W.N.T. kan men constateren dat de daar gegeven omschrijvingen aansluiten aan het algemeen spraakgebruik. Thans enkele opmerkingen over de indeling van de categorie bijnamen: a. Toenamen. Deze term kan, als onderdeel van de gehele categorie, zeker gehandhaafd blijven overeenkomstig de formulering van Roelandts en Schönfeld, echter met het voorbehoud dat de tussenzin ‘ter onderscheiding van de bijnamen’ vervalt en dat hieronder niet begrepen zijn de vervangende namen. De schrijvers vermelden een viertal groepen, waarin de toenamen veelal worden ingedeeld: a. benoeming naar verwantschap; b. benoeming naar herkomst of verblijf; c. benoeming naar ambt, functie of beroep; d. benoeming naar geestelijke of lichamelijke bijzonderheden. Deze laatste groep geven zij de term bijnamen mee. Uit het voorgaande is reeds duidelijk geworden dat ik in dit laatste geval niet met hen mee kan gaan. Toch wil ik hierover nog enkele opmerkingen maken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||
Bij de term familienamen stellen de schrijvers vast dat de groep ‘benoeming naar geestelijke en lichamelijke bijzonderheden’ in oorsprong van dezelfde aard is als de onvaste toenamen en dat daarom de genoemde indeling in vier groepen ook hier (bij de familienamen dus) van toepassing isGa naar voetnoot(14). Bij Meertens kan men in zijn boekje ‘De betekenis van de Nederlandse Familienamen’Ga naar voetnoot(15) tientallen voorbeelden vinden van namen uit de vierde groep, die tot familienamen zijn geworden. Daarnaast zijn in het verleden voorbeelden aan te wijzen, waarin voor deze groep de term toenaam werd gebruikt. Uit het Middelnederlands Woordenboek citeer ik: ‘Men hiet desen Lodewycke goedertieren bi toenamen’ en ‘Boudewijn van Vlaenderen... draegende deurgaens zulck een uytnemenden schoonen baert, dat hijder die toename of behielt’. Men kan uit deze voorbeelden concluderen dat er geen dwingende reden is voor deze groep een andere term te gebruiken, mede als men let op de parallie bij de familienamen. b. Aliasnamen. Onder deze term wil ik samenvatten al die namen, die in de plaats komen van de eigenlijke naam. Van Dale vermeldt onder alias: ‘(lat.), anders gezegd, ook wel genaamd’. Van Gorp ziet in de aliasnaam niet enkel een spot- of scheldnaam, maar een nadere aanduiding om een bepaald persoon te onderscheiden van een naamgenoot of om hem nauwkeuriger kenbaar te makenGa naar voetnoot(16), dit in tegenstelling tot het W.N.T. en Meertens, die hierin een schertsende bijnaam of toenaam zienGa naar voetnoot(17). De voorbeelden die Van Gorp in zijn artikel meedeelt zijn niet enkel te herleiden tot spotnamen, maar eveneens tot beroeps- en herkomstnamen. Uit zijn voorbeelden is echter tevens af te leiden dat het hierbij niet gaat om toenamen, in de betekenis zoals hiervoor omschreven, maar veelal om namen die in de plaats komen van de eigenlijke naam. Dat de aliasnamen in bepaalde gevallen niet bleven bestaan, is niet verwonderlijk in een tijd toen de namen nog niet vastgelegd waren. Tot de aliasnamen wil ik ook rekenen de Pseudoniemen. Van Dale vermeldt onder pseudoniem: schuilnaam, daarbij speciaal doelend op literatoren. Een kleine uitbreiding van de onder deze term vallende personen lijkt mij gewenst. Onder deze term kunnen ook gerangschikt | |||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||
worden de namen van personen die in de geschiedenis zijn blijven voortleven onder hun ‘schuilnaam’. Slechts enkele voorbeelden: Voltaire in plaats van Arouët; Lenin i.p.v. Uljanow, Stalin i.p.v. Dzjoegasjwili; en om dichter bij huis te blijven: Anthonie Donker i.p.v. Donkersloot en Anton van Duinkerken i.p.v. Asselbergs. Tenslotte wil ik nog de aandacht vestigen op een speciale groep aliasnamen: Familiare aliasnamen. Hiervóór is, in verband met de indeling van de anthroponiemen, over de term familienamen steeds geschreven in de betekenis van groepsaanduiding. Voor zover mij bekend is in de anthroponymische literatuur in het Nederlandse taalgebied nooit gewezen op het hanteren van een familienaam ter aanduiding van één bepaald persoon in een speciale persoonlijke relatie. Het komt namelijk dikwijls voor dat in een relatie noch de voornaam, noch de familienaam met aanspreektitel gebruikt wordt. Er bestaat dan een relatie, waarin enerzijds afstand genomen wordt door geen gebruik te maken van de voornaam, waarin echter anderzijds de afstand overbrugd wordt door het weglaten van de aanspreektitel en door het gemeenzaam tutoyeren. In zo'n geval gebruikt men wel de familienaam van de betreffende persoon, maar er is dan geen sprake van het hanteren van de familienaam als groepsaanduiding. De familienaam functioneert hier als aanduiding van een speciale persoon, d.w.z. als vervangende naam. Zo'n relatie kan zich in verschillende omstandigheden voordoen. Ik denk bijvoorbeeld aan de relatie leraar-leerling, aan collega's op kantoor en werkplaats, aan werkgever tegenover werknemer in een klein bedrijf. Er bestaat in deze gevallen een zekere afstand, waardoor men niet toekomt aan het noemen van de voornaam, maar de afstand is niet zo groot dat men de betreffende persoon met U en meneer aanspreekt. Er is een zekere gemeenzaamheid, zo men wil: familiariteit, die echter niet zo ver gaat als bij de onder de paragraaf ‘familiare namen’ aangeduide relaties. Er is hierbij m.i. sprake van een omgekeerde werking in de functie van de naam als bij de vier onder de toenamen vermelde benoemingen. Werd in het verleden de toenaam tot vaste familienaam en daardoor tot groepsaanduiding; bij het functioneren van de familienaam, zoals hier bedoeld, wordt deze naam van groepsaanduiding tot bijnaam in de betekenis van vervangende naam. Uiteraard behoeft de houding niet steeds van beide zijden van dezelfde aard te zijn. De vorm, waarin de naam zich hierbij aan ons voordoet, is dezelfde | |||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||
als die van de groepsaanduiding, maar doet m.i. niet ter zake. Ik meen bij de naam Boelhouwer reeds aangetoond te hebben dat de vorm niet bepalend is voor het functioneren van de naam. Overigens wil ik nog opmerken dat het, bij het functioneren van de familienaam als vervangende naam, wel voorkomt dat de naam afgekort wordt, bijv. Buiskool tot Buis. De hierboven geplaatste term geef ik graag voor een betere. De term familiaar heb ik gekozen om aansluiting te vinden bij het begrip ‘gemeenzaam, familiair’, zoals Lindemans dit hanteert, maar dan in de meest ruime betekenis van het woord, en bij de term familienaam die hier op bijzondere wijze functioneert. Over de groepsaanduidingen kan ik kort zijn. Gelet op het voorgaande komt als eerste: B. Familienamen, achternamen. Hoewel het van ondergeschikt belang is, heb ik de term geslachtsnamen achterwege gelaten. De term familienamen wekt dikwijls reeds zoveel verwarring - omdat men de term genealogisch interpreteert - dat het beter lijkt deze verwarring niet te vergroten door het gebruik van een term, die in de wereld van de genealogen geheel ingeburgerd is. Nog een enkele opmerking. In de Gelderse Achterhoek en Twente was - en is het nog - gewoonte de bewoners van een boerderij te noemen naar de naam van hun boerderij. Derk Jan Harmsen en zijn gezin wonen op het Enserink. In de omgeving worden hij en de zijnen niet met hun officiële, eigenlijke, naam aangesproken, maar met de naam van de boerderij. Zij heten dus in de omgeving Enserink. Er is hierbij sprake van een naam die in de plaats komt van de eigenlijke naam, dus een vervangende naam. Tegelijkertijd echter gaat het in dit geval niet om de vervangende naam van één enkele persoon, maar van een familie. Men kan dan de hierboven vermelde term familiare aliasnaam niet toepassen. Om verwarring met deze term te voorkomen zou ik willen voorstellen deze groep aan te duiden met de term familiebijnamen. C. Bewonernamen. Aan het Naamkundebureau te Amsterdam is men in het bezit van spotnamen van bewoners van steden en dorpen in Limburg. Uit de wijze waarop deze namen gebruikt worden kan men constateren dat het hierbij gaat om een groepsaanduiding, namelijk die van de bewoners van een dorp of stad als collectiviteit. Het is dan ook juist deze namen in te delen bij de bewonernamen. Wil men deze groep apart aanduiden, dan is de term plaatsspotnamen misschien aanvaardbaar? | |||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||
D. Volkerennamen, stamnamen. Het gaat bij deze term niet om namen binnen één volk, maar om het onderscheid in naam tussen het ene volk en het andere. Daarom kan men beter de term volkerennamen gebruiken. Volks- wekt associaties op met volkskunst, volkslied, volksetymologie, allemaal termen voor zaken die zich binnen een volksgemeenschap manifesteren.
Tenslotte puntsgewijs een samenvatting van de hier voorgestelde indeling en terminologie van de anthroponymie: Antroponymie, mensnamenstudie, mensnaamkunde Anthroponiemen, mensnamen
Ik hoop met deze opmerkingen een kleine bijdrage te hebben geleverd tot verheldering van de anthroponymische terminologie, in het duidelijk besef dat hiermede stellig niet het laatste woord gezegd is; wel echter met de hoop dat hierdoor de discussie wederom op gang gebracht zal worden.
Amsterdam. H. Buitenhuis. |
|