De muzen
(1834-1835)– [tijdschrift] Muzen, De– Auteursrechtvrij
[pagina 473]
| |
Zeden en karakterkunde.Pensées d'un Prisonnier, par le Comte De Peyronnet. Deux Tomes, 1834.De voorraad der oorspronkelijke werken van smaak welke ons vaderland in de laatste jaren heeft opgeleverd, is zoo beperkt, dat onze lezers zich voorzeker met onderscheiding den Charicles en Euphorion zullen herinneren. Die vurige jongeling, welke op zijn eiland den staat van plato wilde verwezenlijken, maar, onder de onbereikbaarheid van zijn ideaal, onder de baatzucht zijner medemenschen bezweek, wikkelde de verhevene gedachte zijns meesters in den spot in, waarmede zijne geestdrijvende onderneming gestraft werd. De geleerde Schrijver vertoonde u, onder het kleed des romans, eene wezenlijke gebeurtenis. Toen de onwijsgeerige justiniaan te Athene de dusgenaamde gulden keten der Platonische opvolging verbrak, zochten de laatste wijsgeer en hunne schuilplaats in Perzië, om daar het gemeenebest huns grooten meesters te vestigen. Hunne eigene dwaasheid verijdelde hunne plannen; de gemeenschap der vrouwen ging onder in de grofste zinnelijkheid, en toen de gouden droom geweken was, haastte zich ieder, dat gemeenebest van ellende en jammer te ontvlieden. Zal men, om de onbekookte navolging, de groote gedachte des wijsgeers | |
[pagina 474]
| |
beschimpen? Zal men, om ééne grove dwaling in het plan, het gansche gebouw ter dooping veil stellen? Zal de spot der gewone menschen met meer regt den dichterlijken bouwmeester, of de dwaze bouwlieden treffen? Eigenbaat spreekt vaak, over groote daden en gedachten, het vonnis der eerloosheid uit; maar dwaze navolging hangt dezelve, in effigie, aan het schandhout. Onder zekere wijzigingen willen wij dit op de omwentelingen onzer dagen hebben toegepast. Dat de Fransche omwenteling van Julij uit het spoor gedwaald is; dat het kitteloorig paard, zoo als vondel het volk plag te noemen, in dolle vaart voortgehold is; dat de overwinnaars onedelmoedig en onregtvaardig geworden zijn, betreuren en berispen wij; maar wij behoorden echter eenmaal onder hen, die met de Noordstar het beginsel, waarvan die omkeering uitging, huldigden, en vertrouwen, dat vele onzer landgenooten nog ons gevoelen zouden deelen, waren niet de Julijhelden van Parijs door de Septemberhelden en blousse geparodieerd geworden. Bij deze betuiging zal een achtenswaardig Schrijver ons, zoo wij hopen, uitzonderen van het vonnis der beginselloosheid, dat hij over onze landen tijdgenooten uitsprak. Vreemd blijven echter de Muzen aan de wisselingen der staatkundige wereld. Met dezelfde genegenheid waarmede zij den Thebaanschen zanger op de feesten der Aetnesche en Agrigentijnsche tirannen, vergezellen, strengelen zij den mirtentak om het zwaard van harmodius; of, willen wij in de taal onzer dagen spreken, op het krooningsfeest is de | |
[pagina 475]
| |
sierlijke zang van lamartine haar even heilig, als de raauwe, maar krachtige kreet van barbier, achter de verschansingen van Parijs. Vroeger behoorde de Burggraaf de peyronnet der staatkundige wereld toe, en verre zij het tan ons, over zijne gedragingen, in deze betrekking, een beslissend oordeel te willen vellen; ja, al zeggen wij, dat wij ons in zijnen val verheugd hebben, dan erkennen wij echter, altoos den adel der ziel, die dezen voortreffelijksten staatsdienaar van den ongelukkigen karel kenmerkte, geëerbiedigd te hebben. Zoo op iemand, was op hem het κειραι μεγας μεγαλωςι toepasselijk; maar sedert zijnen val is dezelfde man het eigendom der letterkundige wereld geworden, en de vrijheidszonen zelve namen de treurige beschrijving van zijnen kerker in de honderd en een tafereelen op, waarin zij het lustige, dartele leven der hoofdstad afschilderden. Indien wij de Gedachten eens gevangenen, van peyronnet, onder de rubriek Zeden en Karakterkunde aankondigen, is het, om onze lezers vooral te berigten, dat wij het werk evenmin uit een letterkundig, als staatkundig oogpunt beschouwd hebben. Iets anders trok onze aandacht. In dit werkje worden de belangrijkste onderzoekingen, over het staatsregt, behandeld. Het zijn gedachten eens gevangenen; de bovenschriften dagteekenen dezelve uit de kerkers van Ham en Vincennes. ‘En deze gedachten, dragen zij de lidteekenen van het knellen der ketens? Zijn zij, door het gebrek aan ruimte, bekrompen en beperkt? Zijn zij verkleurd, bij gemis van het daglicht? Neen, zij | |
[pagina 476]
| |
zijn levendig, zij zijn groot, zij zijn vrij, omdat geen grendelen den geest van den gevangenen kunnen beperken. Niet over zich zelven houdt hij u bezig, over zijn lijden, over zijnen kerker, over zijnen cipier; neen, hij spreekt over zijn land en deszelfs belangen. Gij ziet den spreker over het hoofd; gij weet niet, van waar de stem komt; maar gij erkent, dat dezelve van boven komt, zoo helder en krachtig is dezelve.’ Deze lofspraak waarmede de beroemde resseguier dit geschrift aankondigt, bevestigt zich, bij het doorlezen, alom. Nergens openbaart zich magtelooze woede tegen zijne zegepralende vijanden; nergens de kwijning van eenen geknakten geest; nergens het knarstanden eener gekwetste eerzucht. Het moet ons eerbied inboezemen, wanneer wij den man verdiept vinden tot in de naauwkeurigste nasporingen der geschiedenis zijns vaderlands: wanneer wij hem met zijn Montaigne naast zich den luim en den stijl van Que sais je? zien navolgen en wanneer wij zijn heerlijk vertoog over de doodstraf, waarin hij betoogt dat deze straf den braven man niet onteeren kan, lezen, met de gedachte dat hij dit schreef op het oogenblik dat het opgeruide volk met bloeddorstige kreeten zijn hoofd eischte. Men zou kunnen vreezen, dat zijn hart in tegenspraak ware met den geest zijner schriften. Resseguier, zijn vriend en uitgeven van het werk, verzekert u het tegendeel. Hij was bij peyronnet in de gevangenis van Vincennes en drong bij dezen aan, eenige punten zijner verdediging nader in het licht te stellen; maar de andere, meer om zijn eer dan | |
[pagina 477]
| |
om zijn hoofd bekommerd, antwoordde met eene bedaarde stem: ‘Mijn vriend! ik heb twee processen: een voor het tegenwoordige, een voor de toekomst; het zal mij spijten indien ik het eerste verlies, maar het is mijn vaste wil, om het tweede te winnen.’ Lezer! die de groote mannen der oudheid bemint, staat peyronnet in uwe schatting niet aan de zijde van phocion? - Bij het kiezen van eene proeve ter mededeeling, deed de rijkdom dier keuze ons langen tijd aarzelen; welligt dat wij daarom later nog eens op dit geschrift terugkomen, thans meenen wij ons te moeten bepalen tot het hoofdstuk: | |
Over den Burgeroorlog.
| |
[pagina 478]
| |
Helaas! dezelve is het altijd; maar niet steeds voor beide partijen tevens, noch voor iedereen. Hij kan het niet zijn, dan voor hen, die onregt hebben; hij is het niet, hetzij men gelijk of ongelijk hebbe, dan in de oogen des overwinnaars, en alleen in den persoon van hem, die overwonnen is. Een overwonnen Koning valt in de magt van dengenen, die hem de kroon betwistte. ‘Schuldige Vorst!’ roept hem de laatste toe.... ‘Het is naauwelijks een uur geleden,’ hernam de Koning, ‘sinds het beslist is, of gij dit niet zijt.’ De burgeroorlog is, op weinige uitzonderingen na, onverschoonbaar in hen, die aanvallen, telkens, wanneer datgene, hetwelk zij bestrijden, gegrond is op het regt, of op het langdurige bezit, hetwelk de plaats van het regt inneemtGa naar voetnoot(*). Wat hen betreft, die dezelve ondernemen, om zich te verdedigen, moet men onderscheidingen en uitzonderingen maken. Ik heb nergens gelezen, dat men de oorlogen van sertorius veroordeelde, en pompejus, die tegen hem krijg voerde, deed perpenna, die hem had omgebragt, ter dood brengen. Het schijnt, dat, zoo elke burgeroorlog, ondernomen, om datgene, hetwelk kracht van regt, of langdurig bezit heeft, omverre te werpen, misdadig is; zij, die dezelve uit een tegenovergesteld beginsel voeren, werkelijk niets anders, dan eene pligt vervullen. Ongelukkig is het gemakkelijker zich te verstaan over datgene hetwelk het bezit uitmaakt, dan over het regt. | |
[pagina 479]
| |
Het schijnt ook, dat zij, die den burgeroorlog alleen beproeven, om herstelling van grieven te verkrijgen, die door andere middelen konde worden verkregen, naar een wettig doel strevende, langs wegen die het niet zijn, in elk opzigt misdadig worden. Ongelukkig is het niet altijd gemakkelijk te beoordeelen, in welke oogenblikken die grieven door andere middelen kunnen worden verbeterd. Wie had onregt, sylla of marius? welligt beide; pompejus of césar? welligt beide; eumenes of antigonus? welligt beide. Maar had karel regt te Montlhery, tegen lodewijk XII; coligny, te Meaux of te Dreux, tegen hendrik III; mayenne, te Ivry, tegen hendrik IV; montmorency, te Castelnaudary, tegen lodewijk XIII; de groote condé, aan de poort Saint-Antoine, tegen den grooten Koning? Het behoeft geen betoog, dat montmorency en condé den oorlog begonnen! Buiten twijfel; doch moest hunne tegenpartij, terwijl zij dit deden, er zich van onthouden? Is de opstand immer eene pligt en eene heilige pligt? Men heeft, veertig jaren geleden, in Frankrijk gezegd, dat dezelve het konde zijn. Vroeger dacht men in hetzelfde land geheel anders. In dien tijd was het niet geoorloofd, om eenige zaak muiterij te makenGa naar voetnoot(*). Deze laatste meening veroordeelde den burgeroorlog geheel en zonder onderscheid. Maar de andere keurt dezelve goed, en veredelt hem, ten minste in sommige gevallen. Er blijft dus niets overig, dan dat die gevallen plaats | |
[pagina 480]
| |
grijpen, en dat men dezelve wel onderscheidt; eene zaak van het hoogste gewigt, daar het niets minder betreft, dan het geheele verschil, dat er tusschen eene heldhaftige deugd en eene misdaad bestaat. Van den opstand tot den burgeroorlog is een verre stap. De opstand is steeds misdadig; maar van den burgeroorlog kan men dit al vast niet altijd zeggen. Het ligt daarin, dat de veranderingen, welke een klein getal tegen den wil van een zeer groot getal beproeft, meestal onbillijk zijn, ten minste betrekkelijk. De opstand heeft de onwettigheid der vorm tegen zich, en de waarschijnlijke onbillijkheid van het beginsel. Het eenige middel voor dezelve, om zich te verontschuldigen, is, zich tot een' burgeroorlog te verheffen. Alsdan zijn de stemmen gelijker verdeeld, en de menigte van hun, welke die veranderingen verlangen, waarvoor zij strijden, maakt de billijkheid dier veranderingen waarschijnlijker, en de billijkheid van den geboden' tegenstand minder zeker. MontesquieuGa naar voetnoot(*) stelde slechts twee soorten van burgeroorlog in Frankrijk: die, waarbij de godsdienst het voorwendsel was geweest, en die, welke niets dan de ligtzinnigheid van sommige grooten tot beweegrede hadden. Hij dacht slechts aan de Fronde en aan de Hervorming. Hij vergat de oorlogen van de twee eerste geslachten, toen men om den rijkskroon streed. Hij vergat insgelijks de oorlogen van karel VII, en | |
[pagina 481]
| |
hij had die niet gezien, bij welke zich de twee gewigtigste belangen vereenigden, die de volken kunnen in beweging brengen: de geestdrift van staatkundige getrouwheid en de geestdrijverij der vrijheid. Zoude hij in beide partijen den oorlog gelijkelijk veroordeeld hebben. De wereld ziet soms een zonderling schouwspel. Wanneer eene menigte menschen tot slavernij gebragt zijn, en hen van hunne natuurlijke regten bijna geen, dan dat van te leven, overig blijft, en zij eindelijk het vertrouwen op hunne krachten herwinnen en den God des oorlogs inroepen, welke misdaad bedrijven zij dan? De staatswet veroordeelt hen! Ja die van den meester. Maar de natuurwet spreekt hen vrij, en slechts de overwinning ontbreekt hun, om ook door de staatswet vrijgesproken te worden. Men heeft de Heloten beklaagd, niet gelaakt, men heeft spartacus niet gelaakt, maar bewonderd. Geheele volken zijn soms door staatkundige gebeurtenissen of door overwinning tot eene zoodanige staat van vernedering en onderdanigheid gebragt, dat hunne toestand inderdaad van slaven niet verschilt. Buiten het staatsregt gesloten door de verachting, de afpersingen en gewelddadigheden hunner onderdrukkers, heeft men hen het juk zien afschudden en een toevlugt zoeken in het natuurregt, hun eenigste en laatste wijkplaats. Het ongeluk ten minste verontschuldigde hunnen opstand en de geschiedschrijvers hebben zich gewacht hen te veroordeelen. Stellen wij de latere tijdvakken ter zijde en laten wij niet eens spreken van Ierland, noch van Morea, maar Messenie is bewonderd en aristomenes behoort onder de grootste | |
[pagina 482]
| |
helden der oudheid; maar de krijg der verbondene volkstammen is ten hemel verheven en tacitus zelve, heeft de nagedachtenis der doorluchtige weduwe verheerlijkt welke de muitende Britten tegen de Romeinen ten strijd voerdeGa naar voetnoot(*). Zoude men geene vooronderstelling kunnen opgeven? Ik stel, gelijk het b.v. in Engeland, ten tijde van mathilde en stephanus gebeurde, dat, terwijl in de twist die den burgeroorlog ontstak, het regt aan de eene zijde was, de andere eenige schijn van regt had, die den geest kon misleiden, en daarbij het bezit, gedurende eenen zekeren tijd. Hartstogtelijke lieden en staatsmannen, ik weet, gij zult denzelven daarom niet minder veroordeelen; gij, lieden door hartstogt bestierd, gij zult zeggen: mijne wraak is regtvaardig; en gij zult u overgeven aan uwe wraakzucht: gij, lieden van berekening en staatkunde, zult gelooven uwe magt te bevestigen en hen te verschrikken die nog aan omverwerping denken. Maar gij, menschen van ware regtvaardigheid en degelijker wijsheid, gij die weet, dat het bloed om bloed schreit, en die de daden meer beoordeeld naar hetgeen zij zijn, dan naar zij u betreffen, hoe oordeelt gij over deze, en welke partij zult gij veroordeelen. Is het zoo onverschoonbaar het regt dat men heeft te verdedigen, zoo onnatuurlijk te beproeven, zich in zijn bezit te handhaven? Het is daarenboven billijk een onderscheid te maken tusschen de oorzaken waarom zulk een' oorlog begon- | |
[pagina 483]
| |
nen word en de wijze waarop denzelven word gevoerd. De natuurlijke afschrik die dezelve inboezemt, komt vooreerst daaruit voort, dat de ongelukkigen, die elkander ombrengen, tot hetzelfde land behooren, uit hetzelfde bloed gesproten zijn; en vervolgens dat dezelve met meer verwoedheid en hardnekkigheid word gevoerd dan eenig andere. Hij is woedender en onverzoenbaarder. Hij is moeijelijker te temmen en ten einde te brengen. Ja, hij is goddeloos die oorlog, maar het is voornamelijk hierdoor, dat hij het is. Wat de oorzaken betreft, indien het waar is dat er billijke bestaan, kan het verwijt der goddeloosheid hen niet treffen; billijkheid en goddeloosheid vernietigen elkander wederkeerig. Hoe vreeslijk hij is, word de Burgeroorlog dikwijls noodlottiger door zich zelven dan door het beginsel waaruit dezelve voortspruit. Het is een vernielend uitwerksel dat uit eene gelukkige oorzaak kan ontstaan. Men vind in dit kwaad soms een verschijnsel van kracht, hetwelk een gunstig vooruitzigt, voor de volken die er van aangedaan zijn, oplevert. Wee hen die wegkwijnen in de zekerheid, van boven dit kwaad verheven te zijn! Het leven ontbreekt hun. De andere lijden ook, maar uit overmaat van levenskracht. Eene omstandigheid die het vreesselijke van den Burgeroorlog verdubbelt, is deze: bij de twee partijen, elk meenende dat het regt aan hunne zijde is, en bovendien het grootste belang hebbende, om te doen gelooven wat zij gelooven, is elk verdacht mensch een gevangene, elke gevangene een oproer- | |
[pagina 484]
| |
ling, en het bloedbad van het slagveld word, na het gevecht, op de schavotten voortgezet. Indien het een vreemdeling ware, hij zou gespaard geworden zijn; maar omdat hij geen vreemdeling is, wordt hij vermoord. Zijne misdaad is uitgemaakt: hij is op denzelfden grond geboren als gij. Het is voor uwe veiligheid dat gij ter dood brengt, zegt gij! Ja; doch daar men weet, dat gij ook na het gevecht doodt, verhardt men zich, vecht woedende en geeft zich niet over. Men doet u de zegepraal, die weldra bevlekt zal zijn, dubbel duur koopen, en gij moet meer bloed van u zelven verspillen, omdat gij u niet te vreden stelt, hetzelve op het slagveld te vergieten. Hetgeen gij voor uwe veiligheid doet, stelt dezelve in gevaar. Het ongeluk dat gij verspreidt, valt op uw hoofd terug. In dien oorlog is het bloed vruchtbaar en de dood scheppend. Hij rijst op uit de menigte van lijken en bouwvallen, het zijn de tanden van den Draak. Het ombrengen van montrose, maakte meer Koningsgezinden in Schotland, dan zijn geluk het had gedaanGa naar voetnoot(*). De naam van westermann is verfoeid bij de Vendeërs; dezelve behoorde het nog meer bij de soldaten van het gemeenebest te zijn. Deze hebben zijne woede duur betaald, nog duurder dan hunne vijanden. Ik sprak van montrose: wie zal ik veroordeelen, hem of lesley? Ik weet het niet, maar het lot van montrose wekt nog altijd ons medelijden, en zijne nagedachtenis zal niet vergaan. Wie zal ik veroor- | |
[pagina 485]
| |
deelen, constantijn of de Polen? Ik weet het niet, maar de Polen hebben zich doen bewonderen, en beklagen door hunne volharding en hun' moed. Wie zal ik veroordeelen, de conventie of bonchamp? Ik weet het niet; maar bonchamp's naam schittert, en ik ken geen mensch zoo vermaard, die zich niet met zijn' roem zoude kunnen te vrede stellen. Er zijn dan altijd menschen de wereld, om elken burgeroorlog goedkeuring te schenken, en men zoude er kunnen opnoemen, die door de geheele wereld goedgekeurd werdenGa naar voetnoot(*). Kunt gij hetzelfde van eenige andere misdaad zeggen? Kunt gij misdaden, welke wezenlijk dien naam verdienen, aanvoeren, die niet door de geheele wereld gelijkelijk veroordeeld worden? Het is dus eene afzonderlijke misdaad en bij gevolg eene kleinere misdaad; eene kleinere misdaad, omdat er minder schande aan verbonden is, en de oordeelvellingen der wereld verdeeld zijn: niet kleiner maar integendeel veel grooter zoo gij de uitwerkselen beschouwt; maar waarlijk en zeker kleiner indien gij het gevoel dat er toe voert doet gelden, en het regt van hun, die dezelve veroorzaken, of er deel aan nemen. De menschelijke geregtigheid moge ze dus op de zelfde wijze straffen, het onderscheid, dat zij weigert te erkennen, blijft. De schande is het gevolg niet van hare oordeelvellingen en hare moorden. Het schavot is hetzelfde maar niet de straf. Zij doodt maar bezoedelt niet, ten zij ze zichzelven bezoedele, | |
[pagina 486]
| |
door het misbruiken van haar regt over leven en dood. Een van de grootste nadeelen, welligt, van den burgeroorlog, is, veroordeeld te zijn om te overwinnen; want hetgeen zij niet vernietigen, versterken zij. Hier aan echter denkt men over het algemeen het minst, en echter zoude het, naar mijne meening, datgene zijn waaraan men het meest moest denken. Wat toch kan tegenstrijdiger zijn aan het doel dat men poogt te bereiken, dan datgene te bevestigen, welks omkeering men zoo hartstogtelijk wenscht. Indien dit denkbeeld eenen zoo diepen indruk, op den geest van hun die dergelijke plannen overwegen, maakte, als wenschenswaard ware, zou het uitwerksel zijn, dat men ze niet beproefde, zonder geheel zeker te zijn. Daardoor zouden die oorlogen zoo zeldzaam en tevens zoo onfeilbaar worden, dat zij een groot deel van het vreesselijke dat hen verzelt, zouden verliezen. De goede uitslag, bijna altijd verzekerd, zou sneller plaats hebben. De worsteling minder twijfelachtig en minder weifelende, zou of minder hevig, of korter tijd hevig zijn. Ze zouden den tijd niet hebben om de duurzaamheid te verkrijgen en de woestheid te ontwikkelen, die er een geesel van maakt. Zoo veel vruchtbaarheid en vermogen, ligt er dikwijls in eene wel begrepene waarheid! |
|