Album.
Navolgingen en Vertalingen in Poëzij, door Mr. J. van Lennep. Te Amsterdam, bij P. Meijer Warnars, 1834.
Welligt bezit niemand onzer dichters eene zoo gelukkige gave om zich de denkbeelden van anderen toe te eigenen dan Mr. j. van lennep. Verre zij het er echter af dat wij hem dit ten verwijt willen doen strekken. Er wordt een meer dan gewoon talent vereischt, zoo diep in eens anders geest door te dringen, dat men de uitingen van dien geest even gemakkelijk en bevallig als het oorspronkelijke weder geeft. Wie dit een ligt werk acht, bedriegt zich.
Of het echter met de hoogere eischen eener kiesche smaak overeen komt, die vertalingen of navolgingen een zoo geheel Hollandsch gewaad aan te trekken, zouden wij eenigzints betwijfelen, en dezen twijfel op de St. Jans-nacht en op enkele plaatsen uit de anders zoo meesterlijk vertaalde Beppo willen toepassen.
Bij veel voortreffelijks in de vertolking der Fire-worshippers, missen wij er echter dat fijn en teeder gevoel, die keurigheid van uitdrukking welke het eigenaardig karakter van moore's Poëzij uitmaken; wij gelooven dat de Heer van lennep zich bedrogen heeft in zijne geschiktheid om moore te vertolken, en weten niet of het in het algemeen mogelijk zij, moore's gedichten in eenige taal met gelukkig gevolg over te brengen.
Hoe onze smaakvolle dichter het van zich heeft kunnen verkrijgen om naast de voortreffelijke vertaling van den Stroom des Tijds (zoo wij ons niet bedriegen naar het proza van de lamennais) de onbeduidende fabel, de Pad en de Glimworm te plaatsen, is ons een raadzel.