De muzen
(1834-1835)– [tijdschrift] Muzen, De– Auteursrechtvrij
[pagina 363]
| |
Schoone kunsten.Het muzijkfeest te 's Hage.
| |
[pagina 364]
| |
Toen ik er later met clara over sprak, en mijn gevoelen ontwikkelde, beving mij de lust, de hoofdinhoud van ons gesprek tot een geheel te brengen. De welwillendheid van de Verzamelaars der Muzen doet u dit opstel hier vinden. Verwacht echter, bid ik u, noch een beredeneerd verslag, noch eene theorie der muzijkfeesten, maar alleen eene vlugtige schets, welke gij naar believen moogt opwerken. | |
I.Welk een genot had ik mij voorgesteld van het eerste muzijkfeest, hetwelk ik zou bijwonen. Weken lang had ik er aan gedacht en van gedroomd, de tekst van het oratorium van buiten geleerd, de partituren van al de muzijkstukken, die er uitgevoerd zouden worden, doorzien, beoefend, ontcijferd, en met meer of minder fortuin op mijne piano gespeeld, en mijn' armen steller, dewijl er telken dage drie of vier snaren der piano gesprongen waren, woedend gemaakt. Eindelijk steeg ik in den reiswagen; Dusseldorf was de heilige plek, waar de Muze der toonkunst haren zegepraal zoude vieren. Bij het klappen van de zweep des postiljons dacht ik aan mozarts Sledevaart, en reed af. Doch hoezeer werd mijne verwachting te leur gesteld! Hoe treffend, hoe verbazing- en bewonderingwekkend het geheel was, hoezeer ik medegesleept en verrukt werd, door het stoute en krachtige der kooren en ensemblestukken, ik verloor te veel van de bijzondere schoonheden (details) der muzijkstukken; de solo's, hoe voortreffelijk ook ge- | |
[pagina 365]
| |
zongen, stonden in geene verhouding tot de geweldige uitwerking der kooren, en de grootte van het gebouw deed verliezen, hetgeen door de menigvuldigheid der stemmen en speeltuigen gewonnen werd. Het is mij naderhand meestal zoo gegaan en ook nu weder; en toch had ik alles naauwkeurig doorzien, toch kende ik meest alle de opgevoerde kunstgewrochten, hoe veel moet er dan niet verloren gaan voor hen, wien de lust of de kennis tot zulk eene voorafgaande studie ontbreken. Alleen het ideale der toon (in massa), uit de geheele en volstrekte zamensmelting van honderde stemmen en toonen ontstaan, kan nergens anders, dan op zulk eene groote vereeniging van toonkunstenaars, gehoord, gevoeld of begrepen worden. Dit genot is het dan thans ook alleen, hetwelk ik daar zoeke en vinde, maar het is een groot een goddelijk genot, en ook op het Haagsche feest heb ik hetzelve in ruime mate gemaakt. | |
II.En nu nog eens tot clara's vraag teruggekeerd; hebben wij Hollanders het waar gevoel, den waren zin voor muzijk? en laat ik er bijvoegen; kan zulk een muzijkfeest goeden invloed op dat gevoel, op dien zin uitoefenen. Het is over het geheel waar, dat de toonkunst, bij ons thans niet tot het leven des volks behoort. Intusschen zoude het welligt geen onbelangrijk onderzoek zijn, of dit vroeger evenzeer het geval was als nu. Hoe het zij, de muziek is voor zeer velen onder ons | |
[pagina 366]
| |
thans een schitterend speelgoed, waarvan men op dezelfde wijze gebruikt maakt als van eene juweelen haarnaald of een kostbaar gewaad. Ze is in de mode gekomen. Ze wordt geliefkoosd en gevleid als een aardig kind, hetgeen wie het opneemt vriendelijk toelacht, doch dat men terstond zou nederzetten en wegzenden, indien het iets anders deed dan lagchen. Neen, lieve clara! geloof mij, tot nog toe missen de Hollanders, als volk, het waar gevoel, den waren zin voor muzijk, en zelfs hoe vele uitoefende toonkunstenaars van groot talent, missen die onder ons nog altijd; bij hoe velen neemt werktuigelijke kunstvaardigheid de plaats in van dien muzijkalen zin, van dat leven in en voor de kunst? Het blijft echter onbetwijfelbaar dat er langzamerhand, meer algemeen, behoefte aan toonkunstig genot gevoeld wordt, en wij vonden het eene regt vaderlandsche, regt Hollandsche gedachte aan die behoefte door eene Maatschappij te gemoet te komen. Zwaarwigtig echter is de taak welke die Maatschappij is toevertrouwd, want van derzelver leiding, aansporing en werking hangt welligt voor een groot gedeelte de toekomst der toonkunst in ons Vaderland af. Wij willen echter niet vragen of er ook iets anders en beters dan een muzijkfeest ter opwekking van den zin voor toonkunst had kunnen in het werk gesteld worden; want wij zijn overtuigd dat het een middel is hetwelk snel en krachtig de belangstelling boeit en op het grootere publiek onweerstaanbaar werkt. Over de duurzaamheid en waarde dier werking moge de tijd beslissen. | |
[pagina 367]
| |
III.Wij zijn, misschien is het onbillijk, eenigsints vooringenomen tegen de gewoone inrigting der muzijkfeesten. Ons hindert die doellooze vermenging van het heilige en onheilige evenzeer in de Poëzij als in de Toonkunst; en ofschoon wij ons zelven vrij kennen van alle dweeperij, stuit het ons echter, de toonen der Godgewijde Muze anders dan bij plegtige gelegenheden te hooren. Zeer navolgingwaardig scheen ons in dat opzigt, de inrigting van een dergelijk feest in Parijs, door fetis bestierd. Des ochtends werd er in een der kerken bij gelegenheid van eene plegtige dienst, een Mis of eenig ander gewrocht der gewijde toonkunst, des avonds, ten aanhoore der volksmenigte, in de open lucht, harmonie-muzijk uitgevoerd. De volgende dag eindelijk, was er een pragtig concert, waarop uitmuntende stukken van groote meesters ten uitvoer werden gebragt, en, zoo veel mogelijk, elke muzijksoort werd vertegenwoordigt. Niet alleen wint ons kunstgevoel in het algemeen hierbij, dewijl het telkens alleen door gelijksoortige indrukken wordt aangedaan, en dus die indrukken onverdeeld behoudt; ook ons muzijkaal gevoel wordt er beter en regelmatiger door ontwikkeld, aangenamer en juister door bevredigd. Evenzeer vernietigt het op elkander volgen van groote instrumentaalstukken, zoo als, b.v., de ouverture en symphonie op het feest te 's Hage, wederkeerig derzelver werking, en dit zoo veel te meer, naarmate, gelijk hier het geval was, dezelve door een groot vokaalstuk gevolgd worden. | |
[pagina 368]
| |
IV.Gij hebt groot gelijk lieve clara! wanneer gij mij mijne redeneerwoede verwijt, en de lezers zullen er u dankbaar voor zijn, dat ge mij uit hunnen naam toeroept: ‘maar vertel liever wat van den indruk van het muzijkfeest op u, op allen die uit geheel ons land waren zamengevloeid, van de keurige inrigting en smaakvolle versiering der kerk, van de solozangers en zangeressen; vertel ons wat, eduard!’ Gij hebt gelijk, melieve! maar van al wat gij in de dagbladen kunt gelezen hebben, van de hooge personaadjen, van den storm, van de volteGa naar voetnoot(*), van de orde, van het spaarzame licht, van de geestdrift en de Hemel weet wat niet al, daarvan verhaal ik u niets. En al had ge nog meer gelijk, mijn waardste, dan gij werkelijk hebt, verhaal ik u thans toch niets, dewijl de vriendelijke Verzamelaars der Muzen mij voor ditmaal geene grootere plaats kunnen inruimen.
(Het vervolg in het eerstkomend Stuk.) |
|