De muzen
(1834-1835)– [tijdschrift] Muzen, De– Auteursrechtvrij
[pagina 312]
| |
Zedenleer.Dei Doveri degli Uomini, Discorso ad un Giovane, di Silvio Pellico da Saluzzo. Parigi, Baudrij. 1834.Er zijn waarheden, die sinds eeuwen niet meer jong zijn en toch nimmer oud worden, daar zij hunne belangrijke zijde niet aan den voorbijgaanden glans eener bekoorlijke nieuwheid, maar aan hunnen weldadigen invloed op het menschelijk leven ontleenen. Niemand, wij houden er ons van overtuigd, zoude ons dan ook van onjuistheid beschuldigen, zoo wij aan het hoofd derzelve, de Leer der pligten van den mensch, jegens zijnen natuurgenoot, hadden geplaatst en daarom bovenstaand werk der aandacht onzer Lezers aanbevolen. Silvio pellico, koos toch te regt in het Boek der Wijsheid de Spreuk, door hem op het titelblad geplaatst: ‘Ende Gerechtigheyt is onsterffelick.’Ga naar voetnoot(*) Dit is het echter niet alleen wat ons noopte dit boek aan te kondigen, wat ons besluiten deed er eenige proeven uit mede te deelen. De schrijver is hier niet minder opmerkelijk, dan het geschrevene. Wij zijn zoo gewoon, hoogen ernst en strenge zedelijkheid alleen aan het Noorden toe te kennen, dat eene bijdrage tot die beide, welke het Zuiden leverde, voozeker opzien baren zal. Wij ontkennen het | |
[pagina 313]
| |
niet, het behoort tot de zonderlingste teekenen van onzen tijd, dat een Carbonaro een zedenkundig werk schrijft, terwijl de Abt de la mennais zijne Paroles d' un Croyant het licht doet zien. Mogt het bij ons eene les wezen, minder aan namen te hechten, en den mensch alleen naar de zuiverheid zijner beginselen te beoordeelen. Eenige woorden uit Pellico's voorberigt zullen u doen kennen, velk soort van werk hij zich voorstelde te schrijven; gij moogt uit de proeven oordeelen of hij zijn doel bereikte. ‘Geen geleerd vertoog, wilde ik leveren, want het schijnt mij toe,’ verzekert hij ons, ‘dat de verpligting om eerlijk en Godsdienstig te wezen, door vernuftige bewijzen niet behoeft te worden gestaafd. Hem wien zijn geweten dit niet zegt, hij zal het nooit in een boek vinden. Ik geef niets meer dan eene eenvoudige optelling der pligten die het den mensch oplegt en een verzoek er op te letten en die edelmoedig te volbrengen.’ Gij zult mij misschien van zonderlingheid beschuldigen en toch wil ik den wensch niet verheelen, dat een begaafd Hervormd Leeraar de vertaling van het geheele stuk op zich nam. Silvio Pellico's wijze van zien wijkt soms van die zijner Moederkerk af; eene omwerking van enkele deelen, vooral van het derde en vierde Hoofdstuk, zoude dus het geheel nog volkomener maken. Maar op dat geen mijner Landgenooten van eene andere gezindheid, mij van eigenbaat verdenke, beken ik u rondborstig, dat eene goede vertaling van manzoni's Verhandeling over de zedenleer der R.K. Kerk, van de | |
[pagina 314]
| |
hand van eenen bekwamen Geestelijke mij niet minder aangenaam zoude zijn. IJdele wenschen misschien, want alleen nietsbeduidende Romans schijnen bij ons de eer der overbrenging waardig. - Wanneer zal het beter worden? -
Zie hier mijne proeven: |
|