De muzen
(1834-1835)– [tijdschrift] Muzen, De– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
Leven, Gedrukte Werken en Handschriften van Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, door G.D.J. Schotel, S.S. Min. Cand. en Lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden.Het eene einde der kamer was geheel bezet met boekenkasten, veel te klein voor het aantal der daarin geplaatste boekdeelen, die daarom in twee of drie reijen achter elkander gedrongen stonden; terwijl tallooze anderen over den vloer en op de tafels tusschen een mengelmoes van landkaarten, teekeningen, parkementsnippers, bundels papieren, stukken van oude wapenrustingen, zwaarden, dolken, helmen en Bataafsche schilden verstrooid lagen. Te Breda, bij F.P. Sterk, 1833.
Letterkundige Biographiën en Karakterschetsen verdienen op zeer hoogen prijs gesteld te worden. Een Fransche schrijver heeft het nog onlangs zeer juist gezegd: ‘C'est belle chose que la biographie bien faite, l'histoire d'un temps roulant autour de l'histoire d'un homme.’ De Heer g.d.j. schotel, een jeugdig | |
[pagina 212]
| |
geestelijke, die zijn' aanleg en ijver voor de beoefening der Nederlandsche taal en letterkunde, reeds tijdens zijne akademische loopbaan (1830) aan den dag legde, door eene prijsverhandeling,Ga naar voetnoot(*) aan welke het eeregoud toegewezen werd, deed inderdaad eene zeer lofwaardige keuze, toen hij besloot in deze soort van letterkunde iets uit te geven, terwijl hij zijn meer breedvoerig en, gelijk hij zelf zegt, meer belangrijk werk, ‘Beroemd Dordrecht,’ zamenstelt. In een' zeer uitvoerigen brief aan den Hoogleeraar siegenbeek, deelt de schrijver de geschiedenis zijner letterkundige plannen en ondernemingen mede. Met groot leedwezen zagen wij, dat de jeugdige geleerde zich, door een' zamenloop van omstandigheden en beweegoorzaken, genoodzaakt zag, zijn voornemen op te geven, om eene geschiedenis der Gravin jacoba van Beijeren te bewerken. Het verwonderde ons ondertusschen, dat de schrijver, dit plan ter zijde stellende, aan het leven van cornelis van alkemade en pieter van der schelling begon te arbeiden. Die overgang is inderdaad zeer zonderling: het contrast is te groot: veel liever hadden wij ons met den Heer schotel bij de hoogst belangrijke jacoba op het slot van ter Gouwe, dan bij den zeer weinig beteekenden Ds. van der schelling in het Gouda der achttiende eeuw verplaatst. Maar het motto, uit scotts Oudheidkenner gekozen, belooft ons eene karakteristieke schets van het letterlievend leven van van alkemade en deszelfs schoonzoon. De vervulling dezer belofte zou ons belangstelling ingeboezemd hebben, ware fijne luim en vernuftige en oorspronkelijke | |
[pagina 213]
| |
stijl daarbij vereenigd met rijkdom van gedachten, van vergelijkende tegenstellingen, van geestige anecdoten, van die kleine merkwaardigheden, welke de geschiedenis niet vermeldt. Wierden wij in hun studeervertrek gevoerd, hoorden wij hen daar spreken en handelen, bladerden wij in hunne geschriften, in hunne brieven, in hunne teekeningen, wij zouden evenzeer het vernuft als de vlijt en studie des schrijvers moeten bewonderen en de bitterste vijand der Hoekschen zou mogelijk bedaard luisteren, waar van alkemade's en van der schelling's leven zoo beschreven werd. Een regt getrouw en keurig uitgevoerd portret behaagt altijd; wie juist niet zeer belangrijk is, kan door des schilders begaafdheid belangrijker worden. Dergelijke wijze van behandeling verwachtte men hier niet: de aanvang der eerste levenschets luidt: ‘cornelis van alkemade, een der ijverigste kenners en naspoorders der Vaderlandsche Geschiedenis, Zeden en Oudheden, werd op den elfden Mei van het jaar 1654, te Rotterdam - - - geboren,’ en eindigt: ‘Hij stierf op den 12 Mei, van het jaar 1737, in den hoogen ouderdom van 83 jaren en eenen dag.’ Overal vindt men dezen meer geleidelijken, dan wel behagenden en de aandacht boeijenden vorm, gepaard aan ondraaglijke breedvoerigheid, waarbij de Heer schotel dikwijls zaken en bijzonderheden mededeelt, die zeer gering belang voor ons hebben: zoo als bij voorbeeld, dat alkemade slechte rijmen maakte; de verdediging van alkemade tegen van loon, dat deze onleesbaar en zeer slecht schreef; het onderzoek dier beschuldiging voert de Heer schotel tot de slotsom, dat alkemade somtijds onleesbaar en onduidelijk schreef, | |
[pagina 214]
| |
maar duidelijk en net schrijven kon, wanneer hij zich daartoe de moeite gaf. Zeer schrale roem is het voor alkemade, dat p. van der schelling, de vervelende zededichter claas bruin, de zeer middelmatige k. boon van engelant en joan de haas, de dichter van judas de Verrader en jonas de boetgezant, de voornaamste dichters waren, die zijnen lof vermelden - men hoore joan de haas slechts, om de waarde van zulk eene hulde te erkennen. Gij delft de munten der Bataafsche Graven op
Gij vijzelde den roem van Melis Stoke in top.
Van ganscher harte hadden wij den schrijver ontslagen van het mededeelen der proeven van van der schellings, gelijk de Heer schotel zegt, ‘dichterlijk genie,’ wij zouden het prullige rijmelarij noemen; geen vier en veertig, maar slechts vier regels zijn voldoende om zulk een oordeel te staven. Wij nemen dat een aantal uit 's mans gedicht op gerard van loon. o Gerard mij geen gerard meer,
Die mijnen overleden vader,
Bij mij verdadigd en wien nader?
Aantast en schend hem in zijn eer.
Bijzonder beviel onzen schrijver het Elogium van Mr. h. de weert, omdat men? - ‘er de werken die van alkemade reeds uitgegeven had en nog zoude uitgeven in opgenoemd vindt! In het leven van van der schelling had uffenbachs uitspraak over ‘alkemades olijkoekies,’ zonder nadeel achterwege kunnen blijven, Twee levensberigten van van der schelling is waarlijk te veel: het was on- | |
[pagina 215]
| |
vermijdelijk hier in onbeduidende herhalingen te vallen; waartoe ook van der schellings aanspraak aan den Eerwaarden grooten Kerkeraad der Remonstrantsche gemeente te Gouda, hier overgenomen? Alleen voor den schrijver konden dergelijke stukken eenig belang hebben. Dezelfde omslagtige breedvoerigheid als in de levensschetsen, vindt men in de omschrijving en beoordeeling van alkemades en van der schellings gedrukte werken, welke 132 bladzijden beslaat, ook in het overig gedeelte van dit werk is deze wijdloopigheid verwonderlijk naauw-gezet volgehouden. In het gezellig verkeer ontvlugten wij den mensch, die ons door zijn eindeloos gesnap over dagelijksche zaken vermoeit en voorzeker, de letterkundige verdiensten van van alkemade verheffen zich niet boven het zeer middelmatige, die van van der schelling grenzen er naauwelijks aan. De Heer van hasselt heeft een juist en regtvaardig oordeel over den eersten uitgebragt, (zie den inleidenden brief aan den Hoogleeraar siegenbeek,) ‘schoon van alkemade weinig oordeel en smaak bezat, ja meest alle vereischten van een goed historieschrijver miste, heeft hij ons evenwel door zijne werken dienst gedaan, het spoor voor anderen gebaand en den weg gemakkelijk gemaakt.’ - Zie hier alles gezegd, wat men van van alkemade zeggen kan. Zijne ijverige belangstelling in de vaderlandsche oudheidkunde en geschiedenis verdient erkend te worden, bij het verhaal van zijn zwoegen en tobben en der gewigtige opofferingen welke hij zich ter liefde van dit vak getroostte, zweeft het ‘in magnisvoluisse’ op onze lippen, maar wanneer men ons dergelijke verdiensten ten breedste, ten naauwkeurigste uit gaat meten, en tevens over | |
[pagina 216]
| |
de gebreken, welke die verdiensten verzelden, uitweidt, dan valt het ons gedurig en gedurig meer in het oog, dat zij niet zeer veel beduiden, en de lofredenaar doet zijnen held ons ondragelijk worden. De Heer schotel bestemde zijn werk voor het ‘letterlievend publiek.’ Indien wij vrienden van woordspelingen waren ... 360 bladzijden! - Alkemade! - van der schelling! - voorwaar, geene gelegenheid kon zich gunstiger aanbieden. Wij willen echter slechts onzen twijfel te kennen geven, of de schrijver genoegzaam bedacht is geweest zich een helder denkbeeld van zijne lezers te maken. De dorre, drooge, onbehagelijke stijl zou bij rijkdom van nieuwe ontdekkingen, gewigtige degelijkheid en geleerde nasporingen den man van letteren niet hinderen, maar - voor hem is dit boek niet geschreven, immers de geschriften door den levensbeschrijver gebruikt en geraadpleegd, zijn den geleerden overbekend; ieder die er belang in stelt kan tamelijk gemakkelijk alkemade en van der schelling leeren kennen, en zich derzelver, vooral des eersten, werken aanschaffen. Derhalve moet men zich hier hen wier smaak, belangstelt in de geschiedenis der letteren en oudheidkunde, als de eigenlijke lezers voorstellen. Maar hun zal het werk van den Heer schotel weinig behagen: door het gedurig bestudeeren van van alkemade en van der schelling, heeft zijn stijl zich eenigzins gevormd naar die zijner helden; bovendien, de gansche vorm van het geschrift heeft zeer weinig uitlokkends. En niets was, wij moeten het herhalen, bij het plan des schrijvers noodzakelijker. Alkemade en van der schelling zijn de lieden niet om gemakkelijk het algemeen belangstelling in te boezemen. De optelling van hunnewer- | |
[pagina 217]
| |
ken, de vermelding van hunne handschriften, de proeven uit dezelve, alles is verdrietend en vruchteloos. Indien de Heer schotel, alles hetgeen hij lust gevoelde over alkemade en van der schelling te verzamelen, na hierin volledig geslaagd te zijn, in eene voorlezing zamengetrokken had, wij zouden zijne onderneming gunstiger kunnen beoordeelen, en hem ijverig aanmoedigen, in dien smaak, van tijd tot tijd over het leven, de gedrukte werken en handschriften van oudaen, scriverius, van loon en anderen, eenige verhandelingen in het licht te geven. In ‘dezen smaak’ wenschen wij niet, dat hij ooit weder schrijve; zijne talenten en studiën geven ons regt iets anders te verwachten, iets anders te vorderen, |
|