De muzen
(1834-1835)– [tijdschrift] Muzen, De– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
I. De Britsche dichtersGa naar voetnoot(*).William cowper, (geb. 1731 † 1800) opent de reeks van twee en veertig zangers, wier verdiensten cunningham aanwijst en beoordeelt. De zwakkelijke beschroomdheid, welke den jeugdigen mensch van talent zoo vaak verhindert, zijne loopbaan te vinden, schijnt cowper zoowel belet te hebben den rang te bekleeden, tot welken zijne geboorte hem bestemde, als in het bezit te blijven der fortuin, welke zijn vader hem had nagelaten. Beklagen wij hem niet! Deze omstandigheden bragten hem op den weg der onsterfelijkheid. De kommer, in welken hij verkeerde deed hem zijne toevlugt tot de godsdienst nemen: hij las den bijbel en werd dichter. ‘Toen men van zijne werken begon te spreken en hem hulde bragt,’ zegt cunningham, ‘week de mistwalm, die als eene wolk | |
[pagina 192]
| |
over zijne ziel had gehangen, en de man en de dichter schitterden, als de zon op den middag.’ Cowper, in menig opzigt de Jean Jaques Rousseau van Brittanje te noemen, volgde het voetspoor door goldsmith aangewezen. Zijne wijsgeerige en godsdienstige poëzij, belangrijk door den tint van zwaarmoedigheid, welke zijn genie kenmerkte, deed het gevoel voor de natuur terugkeeren. De school van pope stierf weg. Al de misdadige nietigheid der groote wereld en alle de gebreken van het maatschappelijk leven werden, door den rijkbegaafden dichter, in een scherp licht gesteld, terwijl hij aan natuur en woud met teedere bevalligheid hulde bragt. Zijn in 1784 uitgegeven dichtstuk ‘the Task’ wordt zijn meesterlijkst gewrocht geacht. Algemeene bijval viel hetzelve ten deele: wat wonder ook! hooren wij slechts wat onze schrijver van hetzelve verklaart: ‘Onmogelijk kan men dit schoon gedicht beter beschrijven dan door te zeggen, dat het op eene meesterlijke wijze alles behandelt, hetwelk ons hier belang inboezemt, of op onze toekomst invloed heeft, dat het de zaak der armoede en ellende, in de tegenwoordigheid der rijken bepleit, dat het den aanzienlijken hunne verpligting aan hun vaderland, aan hunne onderhoorigen en aan God leert, de regters voor de vierschaar roept, de roede van onsterfelijke verzen over den schoolschen leerstoel zwaait, aan de losbandigheid der steden den spiegel voorhoudt, tot dat zij voor hunne eigene schaduw sidderen en den vaderlandschen heuvelen en valleijen het beeld vertoont der dwaasheid van derzelver zonen en dochteren. Zijn hekeltoon is scherp, kenmerkend en puntig, het harstogtelijke fiks voorgedragen, in de teederheid | |
[pagina 193]
| |
ligt kracht.’ Cowpers vertaling van homerus overtreft in sommige opzigten die van pope. In het laatste gedeelte van des dichters leven waren zijne geestvermogens, een' geruimen tijd, deerlijk gekrenkt; nimmer keerden zij tot vroegere helderheid, onverstandige vrienden bragten hem tot zoo bekrompen eene denkwijze; dat hij onschuldige vrolijkheid als zonde, in eene koets te rijden, als hoogmoed, en aanzien op aarde onbestaanbaar met hoogere bestemming beschouwde. Robert burns (geb. 1759 † 1796.) De Heer j. van lennep deed zijne overzetting van eenige dichtstukjens van burns door eene levensschets voorafgegaan, welke den lezer bekend zal zijn. In 1786 gaf de jonge landman, door den nood gedrongen, een' kleenen bundel gedichtjens uit, die vol leven en geestkracht waren en het kenmerk droegen van een warm hart en de verhevenste ziel. Zij vloeiden over van oorspronkelijke hartstogten en denkbeelden, en bevatteden levendige tafereelen van huisselijk geluk, boersche opgeruimdheid en de zalige geestdrift eener onschuldige liefde. ‘'t Valtzwaar’, zegt de Heer van lennep ‘de gretige bewondering uit te drukken, waarmede deze dichtwerken ontvangen werden.’ Cunningham zal ons zulks bevestigen: ‘De eerste geleerden van Schotland,’ zegt hij, ‘zochten kennis met burns te maken. De beroemste en onbekendste namen werden door elkander gemengd op de inteekenlijsten, voor eene tweede uitgave zijner werken; men noodigde hem te Edinburg te komen, waar blair hem den hooglandschen ossiaan noemde. Burnet bragt hem op zijne avondgezelschappen, waar hij den wijn naar de wijze der ouden, uit met | |
[pagina 194]
| |
bloemen bekranste flesschen dronk. Mackensie verbreidde zijnen roem, door eene edelmoedige en kloeke beoordeeling, en de Hertogin van Gordon bewonderde zijn vernuft en leunde op zijnen arm, terwijl zij van hare kleedkamer naar de eetzaal ging. De van dichterlijke geestdrift vervulde landman uit het Westen werd als eene soort van wonder ontvangen en behandeld. Hij werd geprezen, geliefkoosd en geeerd, tot dat de smaak voor die boersche zaken over en over bevredigd was en men weder naar iets nieuws verlangde. Lords en Ladies ververzuimden hem te noodigen; als zij hem somtijds toevallig ontmoeteden werd hij koel gegroet of met afgewende blikken voorbij gegaan.’ Burns verliet Edinburg met grievende teleurstelling over deze vernedering; zij werd de oorzaak van zijn' dood. ‘Als dichter,’ zegt cunningham ‘moet burns in den eersten rang geplaatst worden. Zijne plannen zijn altijd oorspronkelijk, zijne gedachten nieuw en belangrijk, zijn stijl is geheel eigendommelijk; aan de onderwerpen die zijne muze koos komt niets van zijnen roem toe, want zij zijn zeer alledaagsch en zoodanige als geen dichter ter wereld behalve hij behandeld zou hebben. Alles wat hij schreef onderscheidt zich door eene gelukkige achteloosheid, eene teedere veerkracht van geest en zonderling slagen in de wijze van uitdrukking - door het vuur eens van hartstogt gegloeiden boezems, en de kracht van een helder verstand; zijne taal is gemeen zaam, maar waardig; zorgeloos maar juist. Hij verspreidt een helder licht over al wat hij aanroert; alles waarop zijn oog valt wordt leven en schoonheid. Was hij de dichter der schoonheid, hij was het ook die der vrijheid. Vrede zij dezen grooten en miskenden geest! | |
[pagina 195]
| |
George crabbe (geb 1754 † 1832) trad in 1783 als dichter op, om daardoor als geestelijke de aandacht op zich te vestigen; want ook in Engeland verwerft men in de kerk, somtijds door verdiensten, doorgaans echter door bescherming, eenige onderscheiding. Zonderling is de geest van het door hem in het licht gegeven dichtwerk. Hij bezingt het dorp om al de ellende en verdorvenheid der landbewoners met de zwartste kleuren te schilderen. Door deze naakte en afzigtelijke schilderijen, zocht hij de edelmoedigheid der rijken te doen ontwaken. Ellende, niets dan ellende vindt hij op het land; geen stulp waar wanhoop, schande en armoede niet gezeteld zijn. Crabbe bereikte zijn oogmerk; hij verkreeg eene leeraarsplaats, en zeven en twintig jaren zweeg zijne Muze. In 1810 verscheen ‘the Borough,’ ‘het Burgtvlek,’ een dichtstuk, in hetwelk, bij diepere karakterkennis, dezelfde zwarte wolken den dorpshemel ontluisteren. Cunningham noemt hetzelve ‘een Newgate Calendar’ in verzen. Het menschelijk en teedergestemd gevoel, hetwelk de dichter, gelijk zijn karakter in het werkelijke leven altijd de zuiverste menschenliefde aan den dag legde, op sommige plaatsen zoo heerlijk spreken deed, is hier weder ten krachtigste uitgedrukt. Cunningham schetst het karakter van crabbes poëzij uitnemend, in de volgende trekken: ‘de goede leeraar had zich voorgenomen, dat zijne zangster, in stede van als een landmeisje barrevoets over bloemen te gaan, en bij iedere schrede geurige bezien te kneuzen, zich door doornen en distelstruiken zoude wringen, en, terwijl hare zusters blijmoedige en opbeurende zangen deden hooren, zoude schreijen en weeklagen en zich het haar uitrukken en op de tanden knersen en elke vertroosting afwijzen.’ | |
[pagina 196]
| |
De rijke Londensche Bankier samuel rogers, een boezemvriend van Lord byron, gaf in 1792, zijne ‘Genoegens der Herinnering’ uit. De algemeene toejuiching, welke aan dit dichtstuk te beurt viel, werd niet verminderd door campbell's ‘Genoegens der Hoop.’ Arme thomas dribble,Ga naar voetnoot(*) hoe vreesselijk moet gij te leur gesteld zijn, toen uwe ‘Genoegens der Zwaarmoedigheid,’ die rogers naam in het niet zouden doen zinken, diens roem zelfs niet door de schaduw van een' nevel mogten verduisteren! - Fijn gevoel en smaak, teedere bevalligheid en verzen die, gelijk bilderdijk zegt, ‘langs zijden draden rollen’ vindt men hier vereenigd. Twintig jaren later gaf rogers ‘de reis van columbus,’ in 1815 zijne ‘jacqueline,’ bij den ‘lara’ van byron gevoegd in het licht. Het eerste maakte grooten opgang. ‘Jacqueline’ werd niet opgemerkt, want byrons ‘lara’ had allen betooverd, aandacht en bewondering werd geheel aan ‘lara’ toegewijd. Het dichtstuk ‘het menschelijk leven,’ werd door rogers bestemd om den onzedelijken, somberen en godverzakenden byron, ernstige woorden der vermaning toe te spreken. Maar zijn gedicht, even als lamartine's meesterstuk, bewijzen dat cunningham met regt zegt: ‘zelden, vrees ik, is iemands somberen zielstoestand veranderd of zijne zedelijkheid verbeterd, door bevallige verzen en beleefde vermaning. Rogers laatst uitgekomen dichtstuk, ‘italia,’ met een' luister van platen uitgegeven, beantwoordt volkomen aan de keurige, smaakvolle en rijke eenvoudigheid, | |
[pagina 197]
| |
waardoor het uiterlijke van dit werk zich boven alle vergelijking verheft. Walter scott (geb. 1771 overl. 1832). ‘De muze van scott’ zegt cunningham, ‘wilde hare belangstelling niet toewijden aan tijden, uit welke de ridderlijke geest geheel verbannen is, die van schilderachtige glans geheel verstoken zijn, die pracht noch voorvaderlijke feestbanketten opleveren. Zij blikte over de wereld en niets ziende dan stoomwerktuigen, weefgetouwen, menschen die straatwegen aanlegden of het water langs wallen van gehouwen steen leerden loopen en dergelijke werktuigkunstige en regel van drieënachtige dingen meer, rigtte zij het oog naar andere eeuwen, waar zij zoo veel zag, hetwelk met haren smaak en aanleg overeenkwam, dat zij de harp besnaarde en zong van de vorstentelgen uit het geslacht van stuart; van de flonkerstarren der noordsche ridderschap; van alle hunne gevechten op de tournooiplaats; van hun zamentreffen op het slagveld; van hunne veroveringen en minneliederen.’ Des dichters levensbijzonderheden onderstellen wij bij den lezer overbekend. De ballade ‘glenfillas’ deed hem als volks en heldenzanger de eerste onderscheiding verwerven; in 1805 verscheen ‘het lied des laatsten minnezangers.’ ‘The lay of the last Minstrel,’ weldra volgde ‘marmion’, vijf jaren later ‘de jonkvrouw van het meer;’ drie romantische gedichten, door welke de dichter zich in het rijk der poezij tot den eerrang hief, op welken hij zich door den ‘Rokeby’ handhaafde. Later moesten scotts Hooglandsche helden, die, even als hunne kleederdragt, op den duur iets eentoonigs hebben, wijken voor de Turken en zeevrijbuiters | |
[pagina 198]
| |
van byron. Zeer verstandig sloeg de hoog verdienstelijk dichter acht op dezen wenk. ‘Hij verhief de banier op eene andere kampplaats’ zegt onze schrijver, en voorwaar op deze kampplaats zou bijron, zal welligt niemand het wagen hem den handschoen toe te werpen! William wordsworth (geb. 1770) is ambtenaar bij het zegelwezen en woont te Rijdel in Westmoreland. Bij zijne opvoeding aanvankelijk tot den geestelijken stand bestemd, gaf hij reeds spoedig, gelijk Cunningham zegt, ‘de voorkeur aan den Parnassus, hoe gevaarlijk het doornen pad zij, dat derwaarts voert, boven den rustigen tuin der gevestigde kerk.’ Zijne Lijrische balladen, deden hem als dichter kennen. In 1814 gaf hij het eerste gedeelte van en verheven en hoog wijsgeerig dichtstuk ‘the Excursion’ getiteld, in het licht. Eene onregtvaardige beoordeeling in ‘the Edinburgh review deed wordsworth van de verdere uitgave afzien. Cunningham noemt wordsworth ‘den dichter van de natuur en van den mensch - niet van het burgerlijke leven, zoo als sommige meenen, maar van edele aandoeningen, verheven gevoel en alles wat den mensch zijne waarde doet beseffen en hem opvoert tot het rijk der eer, der zedelijkheid en der godsdienst. Zijn stijl is zijnen onderwerpen waardig en eenvoudig, ongekunsteld en gespierd; somtijds is hij te naauwlettend op kleinigheden en sommige door hem behandelde onderwerpen zijn voor den dichter niet verheven genoeg.’ Robert southey, De roem der Britsche zangeren,
Die klioos dichttrompet met klanken mocht bezwangeren,
Waarin eens miltons, eens homerus adem bruischt
En Griekens Simois door Edens Gihon ruischt.Ga naar voetnoot(*)
| |
[pagina 199]
| |
werd te Bristol in 1774 geboren. De als geschiedkundige levensbeschrijver niet minder beroemde dichter gaf in 1794, zijne ‘Joan of arc in het licht; in de geheele geschiedenis onzer poëzij,’ zegt cunningham, ‘bezitten wij geen dichtstuk, zoo vele wezenlijk heroische en diep aandoenlijke trekken bevattende en door zulk een' jeugdigen mensch geschreven.’ - Eenigen tijd door den franschen vrijheidsdroom begoocheld, leerde hij die vrijheid spoedig in al hare afschuwelijkheid kennen. ‘Thalaba,’ een Arabisch dichtverhaal, volgde in 1800; vijf jaren later de madoc, eene legende, gegrond op de overlering dat, in de twaalfde eeuw, een der Prinsen van Wallis, aan het hoofd eener bende gelukzoekers, zich een nieuw vaderland in America koos. Het Hindostansch verhaal ‘kehama’ werd in 1809 door southey uitgegeven. Met den ‘rodrigo de goth,’ door Mevrouw bilderdijk zoo uitmuntend vertolkt, nam hij afscheid van deze dichtsoort. Het zal den lezer niet ongevallig zijn, cunninghams oordeel over dat voortreffelijk gedicht te vernemen. ‘Het is het laatste zijner uitgebreide gedichten en ofschoon het zeker, wat verbeelding en vinding betreft, zijn meesterstuk niet is, wordt het algemeen, en naar het mij voorkomt met regt, niet slechts als het meest treffende zijner voortbrenselen, maar tevens als het aandoenlijkst en ridderlijkst gedicht onzer eeuwen beschouwd. Het heeft al het roerende van gevoel en situatiën en is in gespierde en fiksche rijmlooze verzen geschreven, in een mannelijk en kernachtig Engelsch, hetwelk weinig dichters van onzen tijd kunnen naderen.’ De Alexandrijnen van Mevrouw bilderdijk verdienen niet minder geprezen te worden. | |
[pagina 200]
| |
De mengelpoëzij van southey, levert groote verscheidenheid en heeft verschillende waarde. De Koninklijke Hofdichter leeft te Keswick. Zijn oordeel over bilderdijk is in onze letterkundige wereld bekend. James montgomerij (geb. 1771) werd in het Moravische opvoedingsgesticht te Fulnick, in Yorkshire, opgevoed, terwijl zijn vader, als zendeling, met zijne gade, naar de Westindien reisde, om de negers van Barbados in het Christendom te onderwijzen. Op dien gevaarlijken togt stierven beide en de knaap werd door, de Moravische broeders, tot zendeling bestemd; toen hij echter op tienjarigen leeftijd proeven van zijnen dichterlijken aanleg gaf en vier jaren later twee boekdeelen Poëzij geschreven had, meende men van dat voornemen af te moeten zien; na verscheidene mislukte proeven, moest men besluiten hem zelven de keuze zijner loopbaan over te laten. Hij vestigde zich als letterkundig uitgever, maar de onvoorzigtige en roekelooze uitgave van sommige stukken, wier geest het staatsbestuur mishaagde, bragt hem bij herhaling in den kerker, in welken hij zijne ‘Prison Amusements,’ (Kerkeruitspanningen) ten jare 1797 uitgegeven, vervaardigde. Zijne voornaamste gedichten zijn: ‘The Ocean,’ ‘the West Indies,’ ‘the World before the Flood,’ ‘Green land’ en ‘the Pelican Island.’ Algemeen bekend is zijne Psalmvertaling, onder den titel van ‘Songs of Sion,’ in het licht gegeven. ‘Montgomerys gedachten,’ zegt cunningham, ‘zijn rein en verheven, zijne uitdrukkingen vloeijend en welluidend; hij houdt eene gelijkmatige vlugt, noch te hoog noch te laag, hij is kalm eu niet onstuimig, zeer teeder maar niet overdreven.’ | |
[pagina 201]
| |
James grahame (geb. 1765) te Glasgow, (1814) te Sedlemore. Het dichtstuk ‘de Sabbat,’ deed dezen voortreffelijken mensch, als godsdienstig dichter, de hoogste onderscheiding verwerven. Niet minder vereerend is het oordeel van cunningham, over zijnen ‘Schotsche Vogels,’ (Birds of Scotland) en ‘Britsche landgedichten;’ (Brittish Georgics) minder gunstig werd zijn Treurspel, ‘maria stuart’ beoordeeld. Tot zijne overige werken behooren de ‘Sabbath walks, Biblical Pictures en Rural Calendar.’ - ‘Er is eene eigenaardige gemakkelijkheid in alle zijne tafereelen, een licht en schaduw, beide in landschappen en karakters, en eene waarheid en schoonheid, welke bewijzen, dat hij den afdruk zijner eigene gewaarwordingen gaf en zich, bij het schilderen, van zijne eigene oogen bediende, zonder, gelijk drijden zegt, door de brilglazen der boeken te zien.’ James hogg of gelijk hij zich gaarne naar den stroom, aan wiens oever hij, in 1772, op Burns dertienden geboortedag geboren werd, noemt, ‘de schaapherder van Ettrick’ kon naauwelijks schrijven, toen hij de eerste der balladen, die hij, de kudden weidende, gedurig improviseerde, op het papier bragt, hetwelk de armoede hem naauwelijks toeliet zich aan te schaffen. De uitgave van zijn lied ‘donald mac donald,’ en het herdersdicht ‘willie en kati’ wekten de belangstelling van walter scott en andere Edinburgsche letterkundigen; zijne verzameling van balladen, onder den titel van ‘the Mountainbard’ (de bergzanger) uitgegeven, werd algemeen geprezen; ‘willie wilkin’ met scotts glenfillas vergeleken. Hogg zocht, even als burns, in Edinburg een' werk- | |
[pagina 202]
| |
kring, welke met zijn, aanleg meer overeen mogt komen, dan het eenzelvig landleven. Hij slaagde evenmin, bij de uitgave van een tijdschrift, en ieder meende, dat hij zich in de vergetelheid verliezen zou, toen onverwachts de uitgave van zijn dichtstuk ‘de Nachtwake der Koningin,’ hem tot dichter van den eersten rang verhief. Dit werk bestaat uit een' wedstrijd van verscheiden minnezangers, ter eere van Koningin maria. Geen der gedichten, welke hij verder tusschen 1813 en 1825 uitgaf, evenaart deze ‘Nachtwake’ in grootsche vinding, rijkdom van onderwerpen, fikschen gloed, stoute verbeeldingskracht en dichterlijke bevalligheid. De Hertog van Buccleugh heeft hogg in bezit gesteld van eene schaapskooi, bij den Yarrow. Hij leeft daar tevreden, in volmaakte onafhankelijkheid, welligt zullen velen hem met minder regt door cunningham opgenomen achten, in de reeks van door zijn vaderland miskende en mishandelde dichters! Samuel taylor coleridge, de zwager van southey, werd in 1773 geboren, zijne ‘genoveva,’ ‘de oude Zeeman’ (Ancient Mariner), ‘Christable.’ Brand, Moord en Hongersnood’ (Fire, Famine and Slaugther), getuigen van zijne stoute, wilde en romantische verbeeldingskracht. Hij woonde tot zijn overlijden in Augustus 1834, in de nabijheid van Londen. en zag Vrijdagsavonds gezelschap, bij zich, waar ieder vreemdeling bekoord werd door de welsprekenheid van zijn onderhoud. Het beoefenen der Duitsche letterkunde voerde hem, gelijk wordsworth tot een Mysticismus, hetwelk zeer nadeeligen invloed oefende op zijne dichterlijke voortbrengselen. John leyden, een der vrienden van scott in | |
[pagina 203]
| |
deszelfs jongelingsleeftijd, van wien de edele Baron nimmer zonder aandoening sprak - de weinige gedichten welke hij uitgaf, kenschetsen hem als een der veelbeloovendste dichters. Armoede drong hem naar de Oost-Indiën te gaan. De ijver, met welken hij zich aldaar op de Oostersche talen bevlijtigde, deed hooge verwachting op hem vestigen. De dood verijdelde dezelve in 1811. De zeven en dertig jarige dichter overleed op de zending tegen Batavia. Charles lamb, van wiens geestige en fijn gevoelige karakterteekeningen en huisselijke schetsen, de Iris onzen landgenooten eenige vertalingen mededeelde, werd door de Edinburgh Review afgeschrikt de dichterlijke loopbaan voort te zetten, welke zijne vriendschap voor southey en wordsworth hem in had doen slaan. Zijne dichterlijke voortbrengselen, ofschoon geenzins onverdienstelijke, kunnen echter met zijn proza niet vergeleken worden. Charles lamb, behoort tot de weinige mannen van genie, wier verdiensten openlijke hulde toegebragt werd. Hij werd als Elia,Ga naar voetnoot(*) door den Lord Mayor tot een' feestmaaltijd genoodigd, bij welken slechts lieden van den hoogsten rang zich als gasten vereenigden. Cunningham verzekert ons, dat lamb in gezelschap dezelfde Elia is, welken wij, in zijne schetsen, leeren kennen, als bestemd ‘om nimmer te sterven en nimmer vergeten te worden.’ Thomas campbell, geboren te Glasgow in 1777, werd reeds vroeg, door zijnen in handschrift verspreiden Lijkzang op wallace, als dichter bekend. | |
[pagina 204]
| |
Zijne ‘Genoegens der Hoop,’ verwierven den twintig jarigen jongeling te Edinburg hooge onderscheiding. lochiel en de toovenaar’ (lochiel and the wizard), ‘'o Connor's Kind’ (o Connor'schild), ‘gertrude of wijoming’ en het in 1824 uitgegeven gedicht ‘theodric,’ leveren echte en oorspronkelijke schoonheden op. Met ijver verdedigde en bezong hij de zaak der Polen. Campbell slaagde uitstekend in strijdzangen. Hij bewerkt tegenwoordig ‘Gedenkschriften over de beroemde tooneelspeelster Mrs. siddons.’ Gij kent, mijne Lezers! het lief verhaal, hetwelk lamb ons uit de jeugd van die begaafde vrouw, toen ‘de kleine barbara, 't kind van elf jaren,’ mededeelde.Ga naar voetnoot(*) Th. moore, de onsterfelijke dichter der ‘lalla rookh,’ behoort naast scott tot de weinige Britsche zangers, wier Europeesche naam ook in ons Vaderland genoemd wordt. De Heeren van lennep en van der hoop en andere dichters vertolkten sommigen zijner losse stukjens, die door ongemeen aantal, bij geestige vinding, tintelend vernuft, bevallige luchtigheid, bij oorspronkelijkheid van gedachten, zacht gevoel en grootschheid, hem in deze dichtsoort onvergelijkelijk doen zijn. In de kleinste schelp vindt men doorgaans een' helderen parel. Ondertusschen valt het niet te ontkennen, dat zijne Iersche liederen iets gekunstelds hebben, terwijl de staatkundige Satyren dikwijls zeer moedwillig zijn. De Heer sybrandi leverde eene vertaling van ‘de Engel en de Peri.’ Mogten de oorspronkelijke schoonheden van het prachtig Oostersch gedicht ‘lalla rookh,’ ons weldra in liefelijk Hollandsch teruggeven worden! - Moore, | |
[pagina 205]
| |
een ijverig verdediger van Ierlands volksëer, behoorde tot de vertrouwdste vrienden van den Prins van Wallis; sinds deze Koning werd, vergat hij den edelen dichter. John wilson, te Paysley in West-Schotland, ten jare 1789 geboren, onderscheidde zich reeds aan de Oxfordsche Hoogeschool door eene dichterlijke verhandeling uit te spreken, over de verdiensten der oude beeldhouwkunst. Zijn eerste dichtstuk: ‘het Palmen-Eiland’ (the Isle of Palms), vestigde dealgemeene aandacht; het levert tafereelen op van betooverende schoonheid, milden overvloed van liefelijke gedachten, vereenigd met ongemeene zoetvloeijendheid en kalme bevalligheid. ‘De stad der Peste’ (The City of the Plague), geeft een tafereel van de ellende, door die ontzettende plaag te Londen aangerigt; de zwarte radeloosheid wordt hier door den helderen blik der hoop vertroost. ‘Op den grafheuvel,’ zegt allan, ‘zijn de bloemen der schoonheid gezaaid; en met blijmoedig ontzag treden wij in het knekelhuis. Zijn ‘edith en nora,’ verplaatst ons in de betooverendste wonderwereld. ‘In zijne kleinere gedichten is innig gevoel voor de natuur; vertrouwde kennis van het menschelijk hart, en eene aan het lyrische grenzende zoetvloeijendheid. Alle zijne voortbrengselen kenmerken zich door des dichters schitterende verbeelding, verhevene gedachten, overeenstemming met alles wat in den mensch groot en vereerenswaardig is, door verrassende en onverwachte, maar nimmer gekunstelde overgangen en door situatiën, als een oog ze slechts op kan merken, hetwelk de gansche Natuur gadeslaat.’ De jeugdige henry kirkewhite, geboren 1785, | |
[pagina 206]
| |
werd door robert southey als een' veel beloovenden dichter geschetst; gemis aan kracht en oorspronkelijkheid zocht hij door teedere en roerende gedachten te vergoeden, weinig zou hij, naar cunninghams meening, Robert bloomfield, (geb. 1766,) overtroffen hebben, wiens dichterlijken aanleg aan den driestal ontwikkeld, en door de uitgave van zijn' ‘Pachters knaap’ (‘Farmer's boy’), vermaard geworden, door onzen schrijver even ongunstig als onregtvaardig beoordeeld wordt. Bloomfield bezat inderdaad talent: hij schilderde met vernuft en waarheid de natuur en het landleeven. Cunninghams vooringenomenheid schijnt voort te vloeijen uit de vergelijking welke sommigen tusschen bloomfield en burns maakten. ‘Men heeft hem den Engelschen burns genoemd,’ zegt hij, maar behalve de overeenkomst tusschen beider kommerlijke omstandigheden, gelijken zij elkander evenveel als een kanaal en een stortvloed. De nederige, verdienstelijke en beminnelijke mensch stierf van gebrek in 1806. George gordon, lord bijron (geb. 1778 † 1821) werd door cunningham in weinige woorden uitmuntend geschetst. ‘De cynische, schimpende en kwaadaardig bijtende geest onzer eeuw, de twijfel aan alles, het geloof in niets hebben in hem een dichter gevonden. De beleedigende onregtvaardigheid van de Edinburger Review schijnt dien noodlottigen invloed op zijn karakter gehad te hebben, waardoor hij de man des ongeluks werd, wiens geest ons ontzag inboezemt, in wien wij den gevallen aartsengel zien, die ons van bewondering en afschuw vervult. Byrons geschiedenis is onzen lezeren bekend. Napoleon en byron... nimmer vergelijke men een ander genie met dat van napoleon, nim- | |
[pagina 207]
| |
mer vergelijke men een ander genie, met dat van byron! Childe harolds Pelgrimstogt ‘the Pilgrimage of childe harold,’ plaatste den verguisden en vergeten' dichter der ‘Hours of Idleness,’ onder de uitmuntendste en verhevenste geniën van Engeland. In korten tijd volgden zijn ‘Giaour,’ ‘de Zeeroover,’ ‘lara,’ ‘het beleg van Corinthe,’ door van lennep niet minder fraai vertaald, dan ‘de Abijdeensche verloofde.’ Niet minder bewonderde men zijn geheimzinnig gedicht manfred en den wulpschen sardanapalus. De zangen die childe harold voltooiden, mazeppa en don juan behooren tot het laatste tijdperk van des dichters leven ‘Toen hij den don juan schreef,’ zegt cunningham, ‘schijnt hij gezeten te hebben tusschen engelen des licht en der duisternis, de invloed der eersten bepaalde zich ten hoogste tot tien Stanza's van elke Canto, (sommige dier zangen worden door meer dan tweehonderd Stanzas gevormd.) Opmerkingswaardig is het oordeel hetwelk de burgerlijke cunningham over byron uitbrengt. Na zijne stoute verbeelding, het eigendommelijke zijner natuurbeschouwing, zijne scherpziende menschenkennis, de oorspronkelijkheid van zijne denkbeelden en het meesterlijke zijner taal gehuldigd te hebben, zegt hij, ‘Zijn hoofdgebrek is een gebrek van medegevoel met de gansche schepping; in dit opzigt overtreft de landman burns verre den hoogadelijken byron; de arme landbouwer, die, in het zweet zijns aanschijns, tachtig gulden 's jaars verdiende, beminde de aarde en het aardsche meer dan de Lord van Newstead, met zijn groot renteboek en geslachtlijst tot op willem den Veroveraar. De edele dichter kon het grootsche plan der natuur zien noch | |
[pagina 208]
| |
gevoelen, gelijk de landman. Hij schreef over alles uit verachting, de deugd is hem iets toevalligs en dwaling eene zekerheid; zijne roem moest de boete betalen voor zijnen hoogmoed en verwatenheid. Zijne verhevenste regels lezen wij met een onrustig hart en zamengetrokken wenkbraauwen; zij die wenschen de honig der gelukzaligheid uit goddelijke verzen te puren zullen dezelve niet gemakkelijk vinden, in de werken van den giftigen byron. Percy bysshe shelley, (geb. 1792 † 1822,) een boezemvriend van Lord byron. De mijstische gevoelens en het beklagenswaardig karakter des dichters, ijveren telkens in zijne werken. In zijnen ‘alastor of de Geest der eenzaamheid,’ (alastor or the spirit of solitude) schetste hij zijne denkwijze en zijn gemoedsbestaan. De dichtwerken ‘The revolt of Islam’ en ‘Prometheus unbound’ ontwikkelen het godsdienstig stelsel, hetwelk hij zich, bij het verwerpen des Christendoms, vormde. De verspreiding zijner ‘Queen Mab’ werd geregtelijk verboden. Het treurspel ‘cenci’ is een zamenstel van bloedige afgrijselijkheid. De rampzalige dichter kwam om, op de kust van Italie. Byron deed op het strand een' lijkstapel oprigten, en verzamelde, naar de wijze der ouden, zijne asch in eene lijkbus. Aan het einde zijner beoordeeling der Britsche dichters, zegt cunningham, dat zijn geest, bij het laatste gedeelte van die taak, was afgemat; zulks is zeer blijkbaar: met den omvang zijner leven- en karakterschetsen, - hetgeen het oorspronkelijk van shelley heeft, is reeds zeer onnaauwkeurig, - vermindert het puntige van zijn' stijl, de levendigheid zijner voordragt, het fijn vernuftige zijner gedachten. Hij verdient hier gewisselijk eenige toege- | |
[pagina 209]
| |
felijkheid, immers, gaat het ook u niet dikwijls zoo mijn lezer? - wanneer gij de schrijftafel verlaten, of u met den man van oorspronkelijk gevoel, geoefend verstand en rijken smaak, onderhouden hebt, u daarna in eenen uitgebreiden kring van minder uitmuntende menschen bevindt; alle komen ze u dan buitengewoon middelmatig voor, en gij acht u zelven, in die oogenblikken, middelmatiger dan ooit. Wij volgen cunningham niet verder in deszelfs beschouwing der Britsche dichters. De optelling van derzelver namen is ons eene verdrietelijke taak; het plan van ons overzigt dringt ons echter hetzelve op dergelijke wijze te eindigen. - Zie hier de dichters, welke zich door genie of talent in Groot-Brittanje onderscheiding verworven hebben. John keals, de dichter van endymion, hyperion, ‘The Eve of St. agnes,’ william bowles, een verdienstelijk Sonettendichter, william sotheby, de vertaler van wielands oberon, zeer gelukkig in het vertolken van homerus. William cary, vertaalde dante en eenige stukken van middelmatige fransche dichters. Walter savage landor; henry hart milman; william tennant; leigh hunt, wiens ‘rimini’ meer onderscheiding waardig is, dan aan dat dichtstuk te beurt viel; bryan walter proctor, meer bekend onder den naam van barry cornwall, een goed dramatisch en Lijrisch dichter, thomas hood, minder oorspronkelijk Poëet dan de oudheidkundige william motherwell; alexander alaric watts, thomas pringle en william kennedy evenaarden elkander in liefelijke zoetvloeijendheid. Robert montgomery en ebenezer eliot behandelen niet ongelukkig het schimpdicht. Alfred tennison, de wiskundige george dar- | |
[pagina 210]
| |
ley, clare, croly, moir en malcolm verdienen vermeld te worden, waar men van de voortbrengselen der Britsche Poëzij spreekt. Het bevreemt ons dat cunningham volstrekt geene melding maakt van pollok, een jeugdig (in 1833) overleden' geestelijke, wiens ‘Course of Time,’ bij al het nieuwe en verhevene in de vinding, overvloeit van dichterlijke beschrijvingen, grootsche denkbeelden en uitmuntende schoonheden van detail, welke ons aan eene vergelijking met milton doen denken; eere genoeg voor het jeugdig genie, al zij dan ook de nadere vergelijking met den Dichter van het verloren Paradijs hem niet gunstig! In dichteressen is het tegenwoordige Engeland weinig vruchtbaarder dan ons onvruchtbaar Vaderland. Joanna bailly, of zuster ‘Joanna,’ gelijk Sir Walter haar gaarne noemde, zullen wij als treurspeldichteres leeren kennen; hare Poëzij is hoogst verdienstelijk. Felicia hemans behaalde boven alle hare mededingers de zegepraal, door het beste dichtstuk te leveren, op bruce's en wallace's ontmoeting na het gevecht bij Falkirk. Haar genie is het gelukkigst in de dichtsoort, welke men bij ons ‘Huisselijke Poëzij’ verkiest te noemen. De jeugdige laetitia elisabeth landon is de amable tastu der Britsche Letterkunde. Mary howitt slaagt bij uitnemendheid in den balladen toon. |
|