| |
| |
| |
Geschiedenis.
Over de behandeling der geschiedenis door den tijdgenoot.
(Uittreksel uit een onuitgegeven handschrift.)
Eene sedert eeuwen vastgewortelde meening heeft aan het telkens levende geslacht de geschiedkundige behandeling van zijn eigen tijdvak ontzegd, de historische voortbrengselen van den tijdgenoot tot kronijken gedenkschriften beperkt, en de onvoltooide geschiedrollen aan eene verwijderde toekomst, aan een nog ongeboren vernuft ter voleinding opgedragen.
Indien deze stelling, gelijk zij door eene onafgebrokene overlevering is gevestigd en verspreid, op gronden van waarheid berustte, zoude de geschiedenis, met regt een spiegel geheeten, ons wel het doen en drijven onzer oudvaderen, het onze nooit, dan bij overdragt en vergelijking, vertoonen, en wanneer wij in de meest treffende gelijkheid van daden en lotgevallen ons spiegelden, zouden vaak de antieke tronie en het verouderd gewaad der handelende personen de begoocheling eensklaps verstoren.
Doch van waar dit, hetzij verschijnsel, hetzij gevoelen?
Welligt, omdat de stroom der partijzucht hem, die aan de historie van zijnen eigenen tijd de onvaste pen
| |
| |
zoude toewijden, met onwederstaanbare kracht ginds en herwaarts zoude wegvoeren, tot waar hij, in de draaikolk van belangen en neigingen, van hartstogten en begrippen verloren, schipbreukeling eener vermetele poging, roemloos en onbeklaagd zoude vergaan.
Door talrijke voorbeelden en krachtige redenen schijnt die bezorgdheid gestaafd en gewettigd. Maar heeft niet ook het lang voorleden zijne dweepers en ijveraars? Wordt niet in de eeuwen, die verstreken zijn, de bron onzer godsdienstige twisten en onzer staatkundige partijschappen gevonden? Is niet de geschiedenis, hoe ver men ook den blik vestige, een onmetelijk kampperk, waarin vijandige meeningen elkander beoorlogen?
Eene altoosdurende aaneenschakeling van begrippen verbindt het opvolgend geslacht aan het voorgaande. Langzaam slechts en spade gelouterd, gaan, met de ervaring en de kennis van den vader, zijne vooroordeelen en dwalingen op den geloovigen zoon in onafgebrokene erfopvolging over. Partijschappen worden voortgeplant, en scheuringen vereeuwigd, en de strijd, door den stamvader begonnen, wordt door den verre verwijderden naneef met onverkoelden ijver voortgezet.
Menig menschengeslacht derhalve zoude, door geene historische pen beschreven, van het aangezigt des aardbodems verdwijnen, indien eerst na het uiteinde der twisten de taak van den geschiedschrijver moest beginnen.
Maar neen, niet het langer of korter tijdsbestek, sedert de beschrevene handeling verloopen, kan de historische onpartijdigheid waarborgen, hetzij hier, waar het de hedendaagsche gebeurtenissen geldt, het- | |
| |
zij daar, waar de lotgevallen van het voorgeslacht worden opgeteekend.
Geen aangeboren genie, geene verkregene kundigheid vermag het gemis te vergoeden dier onpartijdigheid, welke alleen ons door den doolhof van vroegere geschillen en van latere woelingen kan geleiden, en alleen de roeping van den geschiedschrijver beslist.
Wien deze roeping te beurt is gevallen, zal, welke stormen ook het tijdvak van zijn leven beroeren, een afgescheiden standpunt innemen, van waar hij, vervuld met een voorgevoel van de nakomelingschap, onzijdig, maar niet onverschillig, zijne tijdgenooten als op een schouwtooneel zal gadeslaan.
Wien deze roeping niet te beurt is gevallen, zal, hoe uitstekende gaven zijnen geest versieren, het hooge doel der historie missen, en, weggesleept door het algeweid zijner driften, overal zijne eigene tijdgenooten meenen te ontwaren, langvergetene geschillen twistende vernieuwen, de geschiedenis tot een middel van polemiek, en de deftigheid van den historischen spreektrant tot zoutelooze schimptaal verlagen, en aan zijn werk, als aan zijn leven, het kenmerk van partijzucht verbinden.
Het is derhalve niet het onderscheid van het behandelde tijdvak, maar het karakter van den schrijver, hetwelk het welslagen van den arbeid moet verzekeren. Zij, daarentegen, die, om zich van des schrijvers onzijdigheid te vergewissen, hem bij uitsluiting uit eene andere, dan de behandelde, eeuw willen nemen, worden gevoegelijk met die regtsgeleerden vergeleken, die de zamenstelling van nieuwe wetten niet aan eenen inboorling, maar aan eenen buitenlander
| |
| |
willen hebben opgedragen, om daardoor de zekerheid te verkrijgen, dat de wetgever onafhankelijk zij van alle plaatselijke belangen, van alle staatkundige partijzucht, van alle persoonlijke verbindtenissen, van alle vooroordeelen van stand of geboorte, met één woord, van alle die geheime neigingen, die soms over het algemeene belang zegepralen. Het is slechts te bejammeren, dat in beide gevallen de voorwaarde, tot wering van vooringenomenheid gevergd, het gemis der vereischte kennis vooronderstelt, en dat zoowel de geschiedschrijver uit eene andere eeuw, als de wetgever uit een ander land, eindelijk de toevlugt moet nemen tot den gewantrouwden tijdgenoot en den gewraakten inboorling, beide alleen in staat, om tot het gevorderde werk de noodige bouwstoffen te leveren. Overigens kan het den opmerkzamen onderzoeker niet ontgaan, dat, zoodra wij het kenmerk der historische waarheid in de tijdelijke en plaatselijke omstandigheden stellen, het ontoereikend moet worden geacht, den geschiedschrijver uit eene andere eeuw te zoeken, maar dat wij hem daarenboven buiten alle de overige betrekkingen moeten plaatsen, die niet minder dan tijdgenootschap binden, als daar zijn: overeenkomst van godsdienstig geloof, gemeenschap van één en hetzelfde vaderland, gehechtheid aan een zelfde staatkundig stelsel; en wij zullen, aldus voortredenerende, weldra de leden der groote maatschappij, welke God en de natuur tusschen alle de menschen hebben gevormd, als te naauw vermaagschapt beschouwen, en voor onzen historieschrijver een nieuw wezen moeten vergen, uit eene andere wereld, van een ander geslacht geboren.
| |
| |
Er is echter eene andere reden, welke, met meerder schijn van gegrondheid voor de uitsluiting van tijdgenooten aangevoerd, hier eene opzettelijke toetsing verdient, dat, namelijk, de gebeurtenissen, zich eerst later ontwikkelende, vóór de verwijderde ontknooping geene volledige behandeling veroorloven.
Het is eene onbetwistbare waarheid, dat vaak een aanzienlijk tijdverloop vereischt wordt, om eene handeling in hare uitkomsten te waarderen.
De loop der gebeurtenissen is onderscheiden, als de loop der rivieren. Hier ziet en hoort men van de hooge bergkruin eene beek met donderend geklater in het dal nederstorten, doch op geringen afstand zijn hare wateren in het zand verloren. Daar wordt, integendeel, vruchteloos de oorsprong nagespoord van den magtigen stroom, die, de rijkdommen des handels en de lasten der scheepvaart op zijnen reusachtigen rug torschende, landen en volken scheidt en vereenigt.
Zoo wordt hier door eene gebeurtenis de aarde geschokt, en de belangstelling der menschheid opgewekt. Eene enkele handeling boeit de aandacht der wereld. Een nieuw tijdvak schijnt aangebroken. Doch de schok was slechts kortstondig. De afgrond is weder als van zelve gesloten. Langzaam en ongemerkt herleeft de vroegere orde, en, na verloop van weinige jaren, zoekt men te vergeefs de sporen eener handeling, welker invloed eerst als onberekenbaar en onbegrensd werd aangekondigd. - Daar weder ontwaart men ter naauwernood eene gebeurtenis, welke, ofschoon in hare geboorte schier onopgemerkt, in hare ontwikkeling en voortgang overvruchtbaar wordt
| |
| |
in belangrijke uitkomsten, en hetgeen in de kronijk zich als eene naauw zigtbare stip vertoonde, wordt in de historie eene breede scheidslinie tusschen twee geheellijk onderscheidene tijdperken.
Doch welke gevolgtrekking men hieruit moge afleiden, men zal bezwaarlijk willen beweren, dat men het einde der gebeurtenissen moet afwachten, om hare beschrijving te aanvaarden. Te regt leert de vermaarde heeren: ‘Das grosse Drama der Weltgeschichte kennt keinen letzten Akt.’
Gelijk elke kunst, in hare volkomenheid, voor den sterveling onbereikbaar is, zoo zoude het niet eene menschelijke, maar eene goddelijke taak zijn, de historie in hare volmaaktheid te leveren. Eene volledige geschiedenis zoude Hij alleen kunnen schrijven, die haar maakt.
Voor ons is de geschiedenis een gebouw, waaraan velen arbeiden, en hetwelk elke eeuw van hare voorgangster ontvangt, om het, voortgezet maar niet voltooid, aan hare opvolgster na te laten. Geen geslacht is bevoorregt, geen geslacht uitgesloten. Ook hij die in het midden zijner tijdgenooten de gebeurtenissen in derzelver zamenhang met het voorledene, in derzelver verband met de toekomst aanschouwt en opteekent, is geschiedschrijver. Wij mogen hem dien rang ook dan niet ontzeggen, wanneer hij verwikkelingen vermeldt, welker ontknooping verre is verwijderd, ontwerpen, die nog niet tot uitvoering zijn gekomen, onderhandelingen, welker uiteinde in de toekomst ligt, en wanneer hij, allerwege tot de grenzen tusschen het voorleden en het toekomende genaderd, dezelve somtijds waagt te overschrijden. Wij zullen hem niet onder
| |
| |
de kronijkschrijvers verbannen, omdat wij in zijn werk overal namen ontmoeten, die nog leven, oorzaken, die nog werken, partijen, die nog woelen, driften, die nog verdeelen. Er kan eenige verdienste daarin gelegen zijn, de nog versche gebeurtenis op te teekenen, den geest des tijds naar het leven te vertoonen, en der toekomst zelve soms eenen blik af te dwingen. Daardoor wordt niets te kort gedaan aan den arbeid van hen, die later hunne krachten zullen beproeven, om hetzelfde tafereel uit een veranderd gezigtspunt voor te stellen.
Dat geene magtspreuken derhalve, o mijne tijdgenooten! ons van de behandeling der geschiedenis onzer dagen weêrhouden! Maar beseffen wij tevens de hooge verantwoordelijkheid, welke wij aanvaarden, wanneer wij onze getuigenis afleggen voor den regterstoel der nakomelingschap. De waarheid, onverbloemd en onverbasterd, opregtelijk gezocht, duidelijk verstaan, krachtiglijk geuit - ziedaar de geschiedenis. Die hetzij uit vreeze voor een verblind gepeupel, hetzij om magtigen te believen, de waarheid hoont of verkracht, pleegt tegen den nakomeling meineed en hoogverraad tegen de menschheid.
L.
|
|