Zedelijke strekking der kunst.
- Alleen het misbruik dat er, vooral in het laatst der vorige eeuw, van het woord: nuttig, gemaakt is, alleen de dwaze wensch dat de Poëzij ook tastbaar nut zoude aanbrengen, en enkele, meest onbeduidende, zedekundige stellingen zoude steunen en uitbreiden, verdient met regt bespot te worden. Doch wie zou zoo blind zijn, hare hoogere strekking te willen loochenen, hare strekking om te verheffen en te veredelen? - hij die het waagde die hoogere zedelijkheid van het schoone te scheiden, zoude het schoone zelve zien verloren gaan. Echte Poëzij zal altijd uit haar' aard zelve die zedelijkheid bezitten. - Intusschen weten eenige jeugdige aesthetische Osrik's - gij kent dien Heer, hoop ik! uit shakspeare's Hamlet? - die te vroeg uit het ei gekropen zijn en nu nog, met de halve eijerschaal op het hoofd, rondloopen; zij, zeg ik, weten van dit alles niets en verheugen zich als kinderen, alsof ze het voorregt hadden ontvangen zoo vele onnutte dingen te schrijven als hun gevalt, of zij achten het misschien wel eene heldendaad, de vroegere zedelijke strekking door eene onzedelijke te doen vervangen.
(Franz Horn.)