De muzen(1834-1835)– [tijdschrift] Muzen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] O, vraag niet wat wellust de dichter geniet. O, vraag niet wat wellust de dichter geniet; Als het blosje der Schoonheid bezwijmt voor zijn stem, Als de Ontroering in tranen versmelt voor zijn lied, En de Sterkte des Mans zich vernedert voor hem; Als de Weerzin, ontwapend, het hoofd buigt ter aard, Als een rimpel van ernst, zich vertoont op 't gelaat, Van wiens hart voor genoegens en ijdelheên slaat En de juichtoon des Dartlen, een poos tijd bedaart: Als de Trots zich ter neêr buigt, de Boosheid verbleekt, En het hart van den Edelen zwelt, waar hij spreekt. Maar verstomme de lof, en verdorre de kroon! Breek de faam haar bazuin, die zijn glorie verhief! Van haar zwellend geluid wacht geen dichter zijn loon, En geen volksgunst - geen lauwer - geen lof is hem lief; Zou een Koning hem loonen met paarlen en goud, Of verciert hem het teeken eens Ridders de borst, Die gebied voert tot zelfs op het hart van den Vorst, En zijn Adel van God, en de Hemelen houdt? Is de beuzlende lofspraak, der wareld hem waard, Hem, wiens taal profecij is, en niet van deze aard? S. Vorige Volgende