De muzen(1834-1835)– [tijdschrift] Muzen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] I. Verklaring. 1. En mag ik u geen Engel noemen o Maagd! met lokken zwart als git? Noch versche sneeuw noch leliebloemen, Zijn als uw boezem zacht en wit; Als zonneglans op lenterozen, Straalt me op uw wang een glimlach toe, En 't hart zucht bij uw zedig blozen: Bemindet Gij me als ik 't u doe! 2. Mijn boot ligt op den waterspiegel, Mijn hut in 't eenzaam beukenwoud, En 't zacht geruisch van 't loofgewiegel Verklapt gekoos noch zoeten kout. 'k Zou met uw donker haar er speelen, En d' ijd'le jagt naar glorie moê, Alleen van uwe liefde kweelen, Bemindet Gij me als ik 't U doe! 3. Uw oog stelt mij den Hemel open Bewolk dien niet uit spotternij, Laat me op de zon der goedheid hopen, Sints die der vrijheid ging voorbij; [pagina 55] [p. 55] Geen lach, uit deernis opgerezen, Beschimp' den hartstocht dien ik voe! Wat, dan een kus, zou 't antwoord wezen, Bemindet Gij me als ik 't u doe! Vorige Volgende