| |
| |
| |
De Nalatenschap van den Landjonker.
Den Huize ter B... Junij 1834.
Theodoor V.. D......, een verre Neef van mij, was een brave jongen, mijn beste Lezer! en ik zoude er gaarne mijn halve landgoed voor geven, om hem nog des avonds, uit de donkere lindelaan, in het groene jagersbuis te zien t'huis komen, vergezeld van een paar mooije patrijshonden, die nu geen twintig schreden van hunnen jongen meester, bij het dorpkerkhof begraven liggen! Hij was een brave jongen, zeg ik, maar of hij een goed dichter genoemd mogt worden, zulks betwijfelde hij zelf te zeer, dan dat ik het u zou durven verzekeren.
Ik aarzel daarom aan het verzoek van vier of vijf vrienden en een paar lieve meisjes te voldoen, en zijne nagelatene dichtstukjens in het licht te geven. Zij hebben ons menig uur aangenaam gekort, maar wij gulle Gelderschen, zijn mogelijk keuriger op een schoon landschap, dan op een schoon vers. Gij bemerkt het reeds, nooit las mijn theodoor op den huize de wildenborch, want daar leert men van onzen staring en die hem omringen beide even juist waarderen. De Boekverkooper uit de Stad plaagt mij echter ook zoo aanhoudend om die gedichtjens, dat ik mijn' grijzen jurgen reeds tweemaal last gaf, hem te zeggen, dat ik naar mijne boekweit was gaan zien, terwijl ik bij den vijver, met de Arnhemsche Courant bij mij, eene pijp zat te
| |
| |
rooken. - De oude knecht merkte trouwhartig genoeg aan, dat dit de eerste bedelaar mogt heeten, die ik in mijn leven onverhoord wegzond. De goede grijskop wist niet, dat Mijnheer de uitgever mij vijfëntwintig pracht-exemplaren ten geschenke beloofde!
Maar, ‘om tot onze schaapjens weder te keeren,’ zoo als lafontaine zegt, ‘wat hij praten - wat onze Dominé ook zeggen moge, dat men in onzen tijd minder op de verzen dan op den Maker let, en er niets verder vereischt wordt, dan dat de eerste voor braaf en eerlijk bekend sta, om den laatsten eene goede recensie te bezorgen; zie, daaraan kan ik mijn zegel maar in het geheel niet hechten. Het is mij nog nooit ingevallen te vragen, of de Schilders der familie-portretten - die boven op de groene kamer hangen, in der tijd wel alle hunne rekeningen op den eersten Februarij betaalden, nooit een lief meisje een' kus ontstalen, nimmer een glas wijns te veel dronken; - en evenwel zie ik altijd met vernieuwd genoegen het gul gelaat van mijnen Oud-Oom, die bij Doggersbank de overwinning hielp behalen; - de vriendelijke lach mijner brave Moeder, die de stijve roos, nog bloeijende, in hare kleine witte vingeren houdt; de eerwaardige trekken van mijnen Vader, die Schepen en Raad was, toen beide nog iets te zeggen hadden! Dankbaar gedenk ik hen, die mij door hun talent die vreugde verschaften, en zoude den man niet kunnen liefhebben, die mij door een verhaal der menschelijke gebreken dier kunstenaars, het genot der kunst zoude willen vergallen. - Heeft er dan immer een mensch geleefd die zich van alle gebreken kon vrijkennen?
Denk hieruit evenwel niet, dat er aan de nagedach- | |
| |
tenis van onzen theodoor vlek of rimpel te vinden is. Schulden heeft hij niet gemaakt; beleefd was hij tot jegens de dochter van den Koster toe; een uur in het rond werd hij door de armen om zijne goedhartigheid geprezen. Wat meer is, ofschoon uit beginselen, als hij zeide, van de krijgsdienst afkeerig, maakte hij evenwel den Tiendaagschen Veldtogt mede, en verwierf het kruis zoo goed als elk ander, Zonderling genoeg, vindt ge niet - heeft hij dien echter nooit bezongen.
Vijanden, mijn beste Lezer! vijanden had mijne theodoor niet, zoo ge den Schoolmeester van het dorp uitzondert, die ook wat aan de kunst doet, en het hem nooit vergaf, dat hij nimmer de oude staatsiekoets in liet spannen, om naar de stad te rijden en aldaar eene van des onderwijzers lange voorlezingen in het Nut bij te wonen.
Doch gesteld zelfs, - in mijne ziel ben ik van het dwaze dier onderstelling overtuigd, - doch gesteld zelfs dat geen Recensent er genoegen in zoude vinden - hem uit zuivere liefde voor de kunst eens duchtig te vegen; gesteld zelfs dat zijn' naam in een Maandwerk of drie met lof mogt worden vermeld - ik ben te dikwerf door aankondigingen en beoordeelingen bedrogen, dan dat deze mij een' borg zouden wezen, dat ik niet over eenige jaren, nog geheele rijen overgeschotene exemplaren zijner verzen, op de planken van den uitgever zoude ontmoeten. - En dat - ziet ge? - dat zoude mij bitter grieven, en wilde ik gaarne voorkomen.
Ik heb in mijn leven zoo goed dwaasheden bedreven als een ander - maar het zoude toch de ergste van allen wezen, als ik het mij zelven had te wijten, dat men mij in het najaar, uit de stad, kruid en lood, in
| |
| |
verzen van mijn Neef gewikkeld, toezond - en de boerenmeisjes van het dorp, als het kermis is, de rijmen van den jongen Heer op de zakjes van koek en letters te lezen kregen. - In een' tijd als de onze, waarin zij theodoor reeds meer achtten, om dat hij een hupsche jongen, dan omdat hij een jonker van ouden adel was, moet men zich voor al wat der spotternij voedsel kan geven, bijzonder wachten, - ofschoon een Land-Edelman ben ik trotsch op mijn' naam - en had er buitendien theodoor te lief toe! - Onwillekeurig zou het verwijt dan bij mij oprijzen: hoe dikwijls heeft mij die brave jongen niet gezegd: ‘Beste Neef! er is onderscheid tusschen verzen en verzen, en hoe gaarne ik u en de Juffers uit de buurt mijne stukjens voorleze, ik weet niet wat ik niet liever deed, dan ze onder de oogen van een' feith of bilderdijk te brengen!’ Met den laatsten vooral heeft hij veel op - en diens Geestenwareld heeft hem een zijner vrienden, een knap Student, die eerlang Meester in de Regten wordt, nog op zijn ziekbed moeten voorlezen.
Tot overmaat van ellende - had ik bijna gezegd - geeft deze mij nu zijn woord van eer dat het niet alleen uit vriendschap en beleefdheid is; dat hij op de uitgave aandringt. Beleefdheden zijn de eenigste zaak waarmede de lustige jurist in den vertrouwelijken omgang den vrek speelt, om er des te milder mede te zijn op Letterkundige Soirées, voor welke hij nimmer een te groote Dosis Loftuitingen in voorraad mede kan nemen. Daar nu zijn oordeel, als dat van een' aanstaand' Geleerde, vrij wat gewigt heeft, liet ik mij eindelijk overhalen eene proeve uit de nalatenschap te geven, te meer daar mijne vrienden en de aardige meisjes er nog altijd even
| |
| |
ernstig op bleven aanhouden en mij voorstelden, op den huize ter B. eene letterkundige Soirée te bepalen, welke men geheel zou toewijden aan de keuze dier stukjens. De lieve wichilde wenschte zich reeds geluk, den volgenden winter overal van de letterkundige assembleés te kunnen spreken, die op mijn landgoed ingevoerd werden. Wie mij maar eens ontmoet heeft, weet, dat ik alles wat naar nabootsen en naäpen zweemt, onverbiddelijk haat. Daarom noodigde ik allen den ganschen dag bij mij.
Ik zegen dien inval! Het was een overheerlijke dag, beste Lezer! Wij hebben gevischt, gewandeld, gereden, muziek gemaakt, gezongen, geschertst en de lieve meisjes geplaagd. Toen de bengel ons eindelijk huiswaarts riep, vonden wij het in de hooge eetzaal regt lustig en aangenaam. Niemand dacht er aan om voor te stellen, dat wij ons weder naar buiten zouden begeven, dan toen de zon reeds achter de groene hoogtens verdwenen was. De Johannisberger die ik van mijn' Grootvader geërfd heb, is niet minder keurig dan oud. Op een' warmen zomerdag en in goed Geldersch gezelschap, moet hij, als vloeijend goud, uit de donkergroene fles in den donkergroenen roemer geschonken worden. Ha! als de rand des bekers door den paarlend schuimenden wijn bevochtigd wordt, verbeeld ik mij dikwijls gestemd te zijn als een dichter. Zoo was het dien dag! het was den achttienden Junij.
De zon was juist ondergegaan, toen wij op den vijverheuvel, onder de treuresch, ons hadden nedergezet; de dames dronken er thee, ons moest jurgen nog een paar flesschen van dien Johannisberger brengen, ik haalde nu theodoors gedichten, en liet der jeugd de
| |
| |
keuze over. Gij begrijpt dus waardoor het komt dat de Liefde scheering en inslag dezer versjes is. - Had ik gekozen, zeker was een ernstiger gedeelte van het Boekjen opengeslagen - maar mijn baard is nog niet grijs genoeg, om, nu zij het anders begrepen, daarover te knorren. -
Gij zijt gereed te vragen, goede lezer! hoe deze proeven gekomen zijn, waar gij ze vinden zult. Op mijn woord het is daarmede zeer zonderling gegaan. Ik zou u welligt alles ophelderen, indien men niet zoo veel van papieren, handschriften en dergelijke dingen meer verdicht hadde, dat de belangrijkste waarheid, ik meen dit met reden te vreezen, geene belangstelling, meer inboezemt. Wat schiet mij derhalve over, dan achter uw ‘hoe?’ een tweede vraagteken te plaatsen?
Ik heb goed gevonden alleen mijne voornamen te doen drukken en dien van den Huize weg te laten. De voornaam van mijne neef kan gerustelijk behouden worden, hij was noch Lid eener Maatschappij, noch Mede-Arbeider in een Dichtlievend Genootschap, en de meisjes zullen evenmin als de Student, mijn geheim verraden.
Joan Unico.
|
|