Musaeus. Jaargang 1
(1993)– [tijdschrift] Musaeus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
List en bedrog via de bloemschilderkunst, Jacob Campo Weyerman als tulpenschilderVoor een groot deel van de neerlandici en (kunst) historici is Jacob Campo Weyerman (1677-1747) een begrip. De tentoonstellingscatalogus van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (1987) heet niet voor niets De satiricus Jacob Campo Weyerman, de luis in de pels van de VerlichtingGa naar eindnoot1. Jacob Campo Weyerman heeft een zeer bewogen levensloop gehad. Zijn geboorte was al bijzonder: hij zag het eerste licht op het slagveld bij Charleroi tijdens een veldtocht van Willem III. Zijn vader diende in het leger en hoogzwangere Elizabeth Weyerman, geboren Someruell (Somerville: half Schotse), was mans genoeg om haar echtgenoot te volgen, waarschijnlijk als marketentster voor het regiment van aankomend vader Hendrick. De jonge Jacob woonde in Breda, waar zijn moeder in de horeca werkzaam was. Vader was voortdurend op stap als ruiter in de Blauwe Garde. Jacob volgde de Franse school en wat later de Latijnse. Op 18-jarige leeftijd werd hij door de erudiete dominee Petrus Sandvoort in 't Woud bij Delft écht gevormd: hij maakte kennis met het Hebreeuws, Grieks, theologie, filosofie, antieke geschiedenis en wis- en sterrenkunde. Een opvoeding die zijn leven lang vruchten zou afwerpen. Hoewel Campo Weyerman zich in Breda als branieschopper gedroeg, hield hij zich ook bezig met verdienstelijk tekenen schilderwerk. Breda was een stad waar in de jaren '80 en '90 van de 17e eeuw vele kunstenaars vertoefden: Willem III nodigde velen uit om het kasteel van Breda te verfraaien. Zo waren er voldoende leermeesters voorhanden om Jacob onderricht te geven. Tussen 1791 en 1795 kreeg hij les in tekenen van Joannes van de Leur en Frank Verheijden. De beroemde Ferdinand van Kessel bracht hem de kunst van het schilderen met olieverf bij en ook Simon Hardimé, een alom bekend bloemschilder te Antwerpen, wijdde Weyerman in in zijn geheimen. Eenmaal in 't Woud in 1795 bleef hij zijn schilderkunst verbeteren door in Delft lessen te volgen bij Thomas van der Wilt. Campo Weyerman specialiseerde zich in de bloemschilder- | |
[pagina 23]
| |
kunst en zou zijn hele leven bloemsti 1 levens maken die goede prijzen opbrachten. Uit analyse van de weinige stukken die nog van hem zijn overgeleverd kon worden geconcludeerd, dat Weyerman ver boven de middelmaat uitstak in zijn genreGa naar eindnoot2. Jacob had al vroeg oog voor het vrouwelijk schoon, waardoor hij nogal eens in de problemen kwam wegens affaires die hem boven het hoofd groeiden. Een keer werd hij hierom door z'n moeder op straat geschopt. Een andere affaire kostte hem zijn militaire carrière.
In de eerste jaren van de 18e eeuw zoekt Campo Weyerman zijn bestemming: hij schildert in Brabant en Vlaanderen, verwekt in 1703 een buitenechtelijk kind bij ene Catharina Snep, begint vanaf 1704 toneelstukken te schrijven die de Bredase kleine en hogere luiden voor gek zetten en reist naar Engeland, om daar in samenwerking met Sir Godfrey Kneller, aan het hof vogels en bloem- en fruitpartijen aan te brengen in de wandschilderingen. Maar voornamelijk voorziet hij in zijn onderhoud door het schilderen van bloemstukken. Zo ook in 1710, wanneer hij in Den Bosch voor de plaatselijke notabelen decoratieve stillevens vervaardigt. En daar ontmoet hij de toen nog respectabele Lambert Pain et Vin ontmoet. De reden vermeldt Campo Weyerman in zijn autobiografie: ‘Den Heer Lammert Pain & Vin, een Zoon van den Overste Moses, die tot Alphen wiert onthoofd, verzogt onzen Konstschilder te willen overkomen in 's Hartogenbosch, om Flora's lievelingen te konterfyten [=schilderen] na het leven.’Ga naar eindnoot3 Inderdaad werd de vader van Lambert, kolonel Moyses Pain et Vin, onthoofd te Alphen in januari 1673 op last van prins Willem III. Ondanks zijn uitstekende staat van dienst was hij zo dom geweest in december 1672 zijn post aan de Nieuwebrug bij Bodegraven te verlaten waardoor de belegerde Fransen konden ontkomen naar WoerdenGa naar eindnoot4. Wegens landverraad wordt hij | |
[pagina 24]
| |
vervolgens ter dood veroordeeld. Maar wie was nu Lambert? Sinds 1689 is Lambert Pain et Vin (1653 - na 1719) ‘een persoon van goet leven en faem’ poorter van 's Hertogenbosch. In 1696 heeft hij zich al opgewerkt tot substituut-ontvanger van de beden van Brabant over de Stad en Meierij van 's Hertogenbosch. Vanaf 1707 zit hij zelfs in het stadsbestuur en schopt het tot posities als schepen, gezworene en raad. Lamberts voornaamste inkomsten kwamen uit de bloemenkwekerij en -handel. Weyerman noemde hem wel ‘de eerste Matadoor der Bloemisten’. Er werd in bloemen druk gespeculeerd en soms snel fortuin gemaakt. Pain et Vin had, zoals we in Weyermans beschrijving zullen lezen, dan ook wat oneerlijke trekjes en truukjes. Dit weerhield overigens de andere regenten en hooggeplaatsten niet van deelneming aan kweek en speculatie. Het lijkt toch enige chic gehad te hebben, voorbehouden aan de vermogende klasseGa naar eindnoot5.
Zoals al gezegd, Weyerman werd naar Den Bosch gevraagd door Pain et Vin ‘een man als Wijn en Broot’, ‘om in zyn tuin eenige kurieuze Tulpen en Auriculas te portraiteeren’Ga naar eindnoot6. En dat ging volgens zijn autobiografie als volgt: ‘Jacob Campo Weyerman schilderde de Bloemen van Lammert Pain & Vin onder de plak. Dat raadsel zal den Leezer worden vertaalt in verstaanbare woorden. Hy schilderde die Bloemen in het Tuinhuis, verzelt by dien Heer, die hem voorschreef de wyze, hoe ende op welke wyze de gebreken en mistallen van die groeibaarheden moesten werden verbetert, als by voorbeelt. Het wit der Tulpen hier en gins eenigszins besmeurt, wiert verbetert by het Konstpenseel, en vertoonde een wit als sneeuw. De vlammen [tulpen hadden nog geen egale kleuren, maar waren gevlamd; tegenwoordig worden gevlamde tulpen(bollen) gekenmerkt als “ziek” en verbrand] wierden verdunt; en de gevloeide arseersels gestreept zonder het blad te vlakken. Den kelk van dien bloem, by wylen begruist, blankette den Schilder zo helder als een Britsch wyn roemer, en | |
[pagina 25]
| |
vooral verdikte hy de steelen, achtervolgens Pain & Vins voorschrift. Het lijkt erop, dat Pain et Vin door Weyerman een traditioneel tulpenboek liet samenstellen. Al vanaf de jaren 1630 tot 1650 was het gebruikelijk dit soort boeken, gebundelde verzamelingen van aquarellen voor bollenhandelaren, te maken en te gebruiken als verkoopcatalogus. Niets nieuws dusGa naar eindnoot8. Eén van de afgebeelde tulpen heette zelfs ‘Grand Pastorel Magnifiq Pain et Vin’, blijkbaar de huistulpGa naar eindnoot9! Maar uit Campo Weyerman's beschrijving van de productie van de afgebeelde bloemen | |
[pagina 26]
| |
blijkt zonneklaar, dat gebruik van een dergelijke catalogus riekt naar bedrog: de catalogus werd namelijk verkocht zonder nadere toelichting. Weyerman neemt daarom duidelijk afstand van de kunstgrepen van Pain et Vin. Dat kan hij ook gemakkelijk doen, want het liep niet al te best af met Pain et Vin. Persoonlijk voelde Weyerman zich ook door de notabele bloemist bedrogen. In een van zijn toneelstukken laat hij duidelijk blijken dat Pain et Vin, die tevens in schilderijen handelde, hem onderbetaalde voor kwaliteitsstukken. In het manuscript van de autobiografie, die veel uitgebreider en interessanter is dan de al zeer informatieve gedrukte versie, wijdt Campo Weyerman nog een spotdicht aan Pain et Vin. Dat luidt als volgt: ‘Dus snee zijn mes langs alle kanten
want als ontfanger dee hij nooit geen Rekenschap
Met Bloemen stak hij al de wereldt in de kap
En langs de schilderkonst bedotte hij die klanten.
Die door het Zweeten eens Bedriegers aengespoort
meer geeven als 't behoort.’Ga naar eindnoot10
Hoe liep het nu af met Lambert? Zoals al gezegd was hij substituut-ontvanger van de beden van Brabant over de Stad en Meierij van 's Hertogenbosch. Om kort te gaan: hij was verantwoordelijk voor de inning van belastinggelden die moesten worden afgedragen aan de Ontvanger-Generaal, Hendrick Adolph Bentingh, heer van Beverforde en Hoogschout van Maastricht. En dit liet hij na sinds 1716. Toen Bentingh in januari 1719 nog geen cent had ontvangen nam hij maatregelen. Pain et Vin zag de bui al hangen en was met het geld gevlucht naar Luik, zoals Weyerman nog weet te melden. Er werd beslag gelegd op Pain et Vins bezittingen, die werden geïnventariseerd en later verkocht om de schulden te dekken. Hoe het hem in Luik is vergaan is verder niet bekendGa naar eindnoot11.
We weten wel precies hoe het met Weyerman is afgelopen. Over zijn satirische weekbladen, zijn romances, zijn plagiërende | |
[pagina 27]
| |
maar toch uiterst originele geschiedenis van de Nederlandse kunstschilders, zijn capaciteit 3 flessen wijn te ledigen, zijn gevechten met het gezag, zijn huwelijkse escapades, zijn schoppen tegen het geloof, zijn bankroet, zijn vlucht naar Vianen, zijn avonturen met de alchemist Von Syberg, zijn oplichterijen en uiteindelijk zijn levenslange opsluiting in de gevangenpoort te Den Haag, is uitgebreid geschreven en zijn zelfs dissertaties gewijd. | |
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
AfbeeldingenDe afbeeldingen van de bloemen zijn genomen uit Stephaan Blankaarts Den Nederlandschen Herbarius. Amsterdam: Ian ten Hoorn, 1698. De gebruikte uitgave is de facsimile-herdruk van D.A. Wittop Koning uit de reeks Librije der Geneeskonst: Alphen aan den Rijn [etc.], 1980.
De twee plaatjes van bloemen vertonen de tekenkunst uit de 17e eeuw. Met de Konstantinopel zal Weyerman waarschijnlijk een andere bloem bedoeld hebben: afgebeeld is de Lelie van Constant inopolen, maar Weyerman zal doelen op de Flos Constantinopolitanus ofwel de Constantinopel Bloem. Blankaart schrijft hierover, zonder plaatje: ‘Uit een dunne, en verdeelde wortel schieten eenige dunne, geknoopte, wat ruigagtige, holle Stammetjes, van twee ofte dry voeten hoog: aan elk lid siet men twee bladen sonder stelen, mede wat ruig, staande regt tegens malkanderen over, matig breed en spits toeloopende, en weinig, dog fris donder-groen. Op het top komen veele bloemtjes by een, gelyk als van de Flos Armerius gesegt is. | |
[pagina 30]
| |
De tweede afbeelding is van de Fritillaria Melcagris of Kivits Eyeren, een bloem die erg op de tulp lijkt, zoals Blankaart opmerkt: ‘Uit een witte, ronde, ajuinagtige en als in twe'en gedeilde bol ofte wortel, die onder aan wat veselen heeft, komt in de Lente-tyd een ses-bladige bloem, seiden twee, van gedaante een kleine tulp gelykende, dog staat niet overende, maar het opperste des stammetjes om-buigende, hangt de selvige nederwaarts.’ [p.273] Over de tulpen zelf heeft Blankaart veel wetenswaardigs, helaas zonder afbeelding: ‘Niet tegenstaande daar menigte van Tulpen zyn, soo verschelen sy meest in groote, en voornamelyk in de verscheidentheid van koleuren. Hare wortel is peer-rond, als een ajuin, wit, maar van buiten met een blinkende, kastani-bruine, dunne bast bekleed, hebbende van onderen eenige dunne afhangende veselen. Uit dese bol koomt een ronde, stevige, dog ligt-brekende groene struik, van een voet min ofte meer hoog of laag. Aan dese steel komen gemeenlyk twee ofte drie lange, breede, lyvige bladen, loopende spits toe, maar aan haar begin omhelsen sy de steel byna t'eenemaal, de kanten zyn gemeenlyk gootsgewyse binnenwaarts omgebogen, maar het end buigt zig nederwaarts: haar koleur, als mede die van de steel, is blaauw-groen; maar eerst uit d'aarde schietende, zyn sy veeltyds purper-rood. Op den top van dese steel koomt een langwerpige, spitse, groene knop, welke zig allenxkens, gemeenlyk in ses, seiden seven bladen uitbreid, en een schoone bloem vertoont, want alle de groenigheid vergaat, en werd geel, rood, purper, wit, enz., ofte sy zyn van dese koleuren wonderlyk doormengeit en gestreept: dese staan met hare bladen regt overend, gapende wyd open: in het midden van de bloem staat een kriekantig, dik priemtje, met een driekantig kruintjen, rontom beschanst met | |
[pagina 31]
| |
ses geele ofte swarte noppen. De meeste hebben geen reuk, maar die reuk hebben, rieken byna als den Florentischen Iris wortel. Na het afvallen der bloem volgt daar een driekantige, vry groote zaad bol, met een driekantig kruintjen daar op: waar van sommige ronder en andere langwerpiger zyn. In welke veel plat, dun, groot, vliesig, en byna driekant-rond zaad gevonden werd. Zynde yder zaad-bol in ses ryen geschiktelyk gedeelt. Sy werden genaamt na de Tulbanden der Turken: ofte van de gedaante der mutsen ofte hoedjes der Slavoniers, die Tulipant, Dulband, ofte Dulbent genoemt zyn. | |
[pagina 32]
| |
En om helemaal compleet te zijn kun je het volgende doen met de wortelen van de Lilium album ofwel de witte Lelie: ‘De wortelen, doet men onder de Pappen, welke door hare fyne deelen vermorwen en versagten, als men die op eenige harde geswellen legt.’ [p. 359] Het portret van Jacob Campo Weyerman is afkomstig uit Antonius Jozef Maria Broos: Tussen zwart en ultramarijn: De levens van schilders beschreven door Jacob Campo Weyerman (1677-1747). Amsterdam, 1990. Diss. Nijmegen, bijlage met afbeeldingen. | |
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
|