Musaeus. Jaargang 1
(1993)– [tijdschrift] Musaeus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
De Rustenwerk in woelige waterenBeschrijvingen van vreemde landen, zeetochten, handelsreizen etc. waren zeer geliefd bij lezers in de Renaissance. Verre landen waren net als nu aantrekkelijk al kon men er meestal alleen kennis van nemen via beeldende vertellingen van ooggetuigen. De reisverslagen van kooplieden en zeelui hadden naast een diverterend ook een informerend karakter: in veel verslagen stonden tips waar een volgende vloot zijn voordeel mee kon doen. In 1752 bevond het VOC-schip de Rustenwerk zich voor het eiland Boeton of Butung in Indonesië.Ga naar voetnoot1 Dit beboste eiland ligt ten Zuidoosten van het eiland Sulawesi, heeft een oppervlakte van ca. 4200 vierkante km en bergen met een hoogte tot ca. 1200 meter. Er is (nog steeds) handel in suiker, tabak, koffie, soja en gedroogde vis. De Buganesische eilandbewoners, in 1752 de ‘Bokkerneezen’ genoemd, houden zich vooral bezig met weven en visserij. In het volgende fragment wordt een penibele situatie beschreven: door een list waar de kapitein van Rustenwerk intrapt, weet de zeerover Frans Fransz. het schip in handen te krijgen. Opmerkelijk is de relatie tussen de kapitein en de schipper. De eerste meent de touwtjes goed in handen te hebben: hij weigert de raad van de schipper ter harte te nemen. Hoe slecht het afloopt met de kapitein staat niet alleen verméld: ‘[p. 25] Om den Leezer een beter bedenkbeeld van dit Verhaal te geeven, is hier nevens gevoegd een Kunstige Gesneede Plaat, zo Origineel als het door den Beschouwer is opgegeeven; daar Frans [p. 26] Fransz. de capitein steekt.’ De redactie koos deze gravure als voorplaat. | |
[pagina 36]
| |
[p.15]
| |
[pagina 37]
| |
Prauwen, vol Volk gelaaden, de Riviere kwam afzakken tot in Zee. [...] Inmiddels wy van 't Schip, dit naaderen aanzagen, zeiden wy tegen eikanderen; zullen hier zo veel Prauwen, met zo veel Volks belaaden te gelyk aan Boord koomen? Den Schipper [...] oordeelden het van zyn pligt te zyn om onzen Capitein diesweegens te spreeken, zeggende: Capitein, deeze Vloot komt my wat vreemd voor; zo veele Prauwen gelyk hier naar toe te koomen! Ik zoude U niet raaden, deeze allen te gelyk aan Boord te laten koomen [...] [p. 24] 't Geen den Capitein beantwoorden; dat hy zig daar mede niet hadde te bemoeijen; dat hy wel wist wat hem te doen stond. [...] Ondertusschen dat den Capitein met Frans Fransz., op en neder wandelden, wierd het 5 Uuren, en dierhalven naar Scheepsgebruik, voor den Volke tyd om aan de Bak te gaan schaffen; [...] pas gezeeten zynde, zagen eenige van de onzen, dat Frans Fransz., van ons Schip in eene van zyne Prauwen afklom, 't geen ons, nog al het beste denkende deed gelooven, [p. 25] dat hy afgegaan was, om eenige vergeeten zaaken te haalen; maar, Hemel! wat stonden wy verschrikt en ontsteld op te zien! toen wy, maar weinig tyds daar na, dien Verrader! omgord met een Gordel, waar aan zig een koppel Pistolen bevonden, een grooten krommen Sabel op zyde hebbende, en wel dra gevolgd wordende van alle zyne snoode gewaapende Medestanderen, weder aan boord zagen koomen! Het eerste dat hy hier ondernam, was, dat hy van Leeder getoogen hebbende, en naar 't Agter-Schip loopende, in passant, den Onder-Stuurman, gevaarlyk in de Rugge questedenGa naar voetnoot1; die, dit voelende, schielyk naar zyn Hut liep om Geweer te haalen. Ondertusschen doorstak Frans Fransz. onzen Capitein, met drie steeken, en deed den zeiven, alles met Bloed beplengende, van het Halverdek op 't Lyf van eene onzer andere Officieren elendig nederstorten, meenende den laatsten, met zyn HouwerGa naar voetnoot2 in de Hand, naar booven ter hulpe toe te schieten, terwyl de moordaadige Bokkaneezen, enz. zig in meenigte, alomme door ons Schip verspreidende, met | |
[pagina 38]
| |
een ysselyk gebrul, Amoka! Amoka! Drayan! Drayan!Ga naar voetnoot1 roepende, en als gevleesde Duivels, met Sabel en Pistool, op allen, die voor de hand waaren, aanvallende en doodslaande, zynde'er naar myn beste weeten omtrent 300 stuks van dit eerlooze Canaille, ten dien gevaarlyke tyde op ons Schip geweest. [...]
In het vervolg neemt Frans Fransz. de leiding, beveelt de bemanning de goederen over te laden terwijl hij en zijn maten zich in Rustenwerk installeren. De bemanning van het Compagnieschip bidt en smeekt om vrijgelaten te worden. De meesten mogen het schip verlaten, meer omdat Frans Fransz. hun gevraag moe is dan uit zijn goede wil. Zij richten opnieuw een vloot in en proberen de Rustenwerk te heroveren. Wanneer dit mislukt, gaan ze voor anker in Macassar (Sulawesi). Later vernemen ze dat het Compagnieschip toch hernomen is. Zelf aanvaarden ze na enige tijd de terugreis. |
|