Musaeus. Jaargang 1
(1993)– [tijdschrift] Musaeus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Raar maar waar...?‘Indien een geschiedenis om hare wonderlijke gevallen aangenaam kan wezen, zal UE. deze zonder twijffel behagen’.[*2r] Met deze woorden prijst de anonieme vertaler (N.N.) De Overzeldzame Historie van de Markgravinne de Frêne aan, waarin de Markgravinne de Frêne vertelt hoe zij door haar man aan een zeerover is verkocht. N.N. doet dit in een brief die vóór in het boek is opgenomen en gericht is aan twee (mij onbekende) heren: F.P. van Wagtendonck en H. Brenkman. Alhoewel Mevrouw de Markgravinne de Frêne een bijzondere geschiedenis verhaalt die eerder in een roman thuishoort, verzekert N.N. ons dat het gaat om een ware gebeurtenis. Ook de Markgravinne zelf bevestigt dit in haar voorrede aan de lezer waarvan hieronder enkele fragmenten volgen. Volgens N.N. zal het werk niet alleen vanwege de inhoud in de smaak vallen. De Overzeldzame Historie is geschreven ‘met een zeer natuurlyke en losse stijl, die ik, zoo veel my mogelijk was, in 't vertalen heb gevolgt’. [ *2r ] Het boek is oorspronkelijk verschenen in het Frans. Na enig speurwerk kon ik de Franse auteur achterhalen: Gatien de Courtilz de Sandras.Ga naar voetnoot1 Courtilz de Sandras is waarschijnlijk in 1644 in Montargis geboren en studeerde in Parijs. Alhoewel men hem voor een kerkelijke functie geschikt achtte, werd hij cadet en begon een militaire carrière. Hij bracht het tot kapitein in het regiment van Beaupré-Choiseul. Na de vrede van Nijmegen (1678) trok hij naar Holland in 1679. De dochter van een boekverkoper schonk hem acht kinderen. Courtilz de Sandras zat intussen ook niet stil: hij schreef een enorme hoeveelheid annales, biografieën en histories, het liefst over vooraanstaande figuren zoals bekende politici en diplomaten. Courtilz de Sandras was van mening dat de nieuwsbladen uit zijn tijd (zoals de Gazette) vol leugens stonden. Hij daarentegen beweerde de waarheid hoog in het vaandel te hebben. De sensationele gebeurtenissen die Courtilz de Sandras de bekendste | |
[pagina 24]
| |
personen liet overkomen, waren echter nauwelijks controleerbaar... In 1686 richtte de schrijver in Den Haag het eerste en belangrijkste Mercurius tijdschrift op. De volledige titel luidde: Mercure historique et politique, waarin niet alleen politiek, maar ook allerlei curieuze gebeurtenissen vermeld en becommentarieerd werden. Nederland was als bekend perscentrum de bakermat voor allerlei Franse en Engelse (vertalingen van) kranten. De zelfstandige en oorspronkelijke Franse kranten werden uitgegeven door Fransen die uit hun land verdreven waren.Ga naar voetnoot1 De naam Mercurius was gekozen omdat de god Mercurius in de klassieke oudheid met de functie ‘boodschapper der goden’ bekleed was. Veel tijdschriften uit die periode ‘boodschapten’ allerlei nieuwtjes en droegen een dergelijke naam. Het meest bekend is wel de (andere!) Haagse Mercurius, een satirisch tijdschrift door Hendrik Doedijns op 7 augustus 1697 in het leven geroepen. Naast de politieke en satirische tijdschriften verscheen in dezelfde periode het eerste wetenschappelijke tijdschrift: de Boek-zaal van Europe van Pieter Rabus die zich baseerde op franstalige tijdschriften. Deze Pieter Rabus schreef een lofdicht op De zeldzame Historie dat hieronder is weergegeven. Het tijdschrift Mercure historique et politique verscheen tot 1782 regelmatig, maar Courtilz de Sandras redigeerde slechts enkele jaargangen: in 1693 werd hij gevangen genomen in Parijs. Tijdens zijn gevangenschap in de Bastille (de staatsgevangenis in Parijs) schreef hij werken waar hij het meeste succes mee boekte: de apocriefe Mémoires, zoals Mémoires de J.B. de la Fontaine, Mémoires de M. de Bordeaux, Mémoires du marquis de Montbrun en Mémoires de la marquise de Fresne (1701), sommige meer dan 800 pagina's lang en drie delen dik. Tot aan zijn dood in 1712 schreef Gatien de Courtilz de Sandras deze werken vooral voor een publiek dat zich verlekkerde aan de sensationele verhalen over beroemde tijdgenoten. | |
[pagina 25]
| |
[*3r] Voorreden van Mevrouw de Markgravinne de Frêne.Daar zijn zeer weinige menschen in Vrankrijk, die mijne historie niet weeten. Het is zoo raar dat een vrouw van mijn staat een man heeft, die haar aan een zeeroover verkoopt, dat, indien 't niet was, dat deze gedenkschriften uitkwamen in een tijd, waarin nog duizenden menschen waren, die getuigen konden van 't gene zy behelzen, men 't niet zou willen geloven. Al stak'er dan niets anders in, als die zeldzaamheit, ben ik verzekert, dat de gemeeneGa naar voetnoot1 wereld dezelve met veel vermaak zal ontfangen. Ondertusschen vley ik my, dat men'er zaken zal vinden, die hier en daar genoegen geven. Men leest alle dagen geschiedenissen, en [*3v] reyze, die mogelijk niet aanmerkenswaardiger zullen voorkomen. Hier mag men zig altijd verzekeren dat nooit iets waragtiger zal gelezen worden. Ik heb zeer getragt daar in de waarheit te zeggen, en ik heb zelf niet gezogt die te verduisteren in zekere plaatsen, daar ik wel zag, dat ze tegen my aan was. Onder dat getal stel ik die plaats, daar ik te goeder trouwe bekent heb, dat ik graag gezien had, dat de Paus mijn huwelijk vernietigt had, om eindelijk hem te trouwen, aan wien mijn man my verkogt had. [...] het [is] een teken, dat ik de waarheid boven alles gestelt heb. [*4r] Vorders ben ik die historie my zelve schuldig, om te doen zien, niet alleen welk het onderwerp der minnenyd van den Heer de Frêne was, maar ook dat ik, zulk een langen tijd in de handen van een zeeroover geweest zijnde, daarom niet te min deugdzaam ben geweest. [...] De hope alleen van my te zullen be[*4v]zitten deed hem besluiten geen Turks zeeroover te blyven, en een Kristen te worden. Zoo hy van my gekregen had, dat hy begeerde, hy had de moeite niet genomen van te Rome te komen, om d'ontbinding van myn huwelyk te verzoeken. Mogelijk zou hy zig in geen klooster geworpen hebben, als hy gedaan heeft. Die laatste daad spreekt, van zelf, en betoont ten minsten, dat, zoo hy verliefd was, ik niet. Want byaldien ik het geweest was, wat zou my verhindert hebben met hem weêr te keren? Het haperde aan geen geld, daar wy twee millioenen hadden: het moest alleen aan mijn | |
[pagina 26]
| |
wil geschort hebben. Die ontbering van wil kan niet komen als van deugdelijkheid en dus laat ik alle menschen van verstand hier over oordelen. [...] [*5r] Gendron zou misschien nog een zeeroover zijn op dezen tijd, dat ik spreek, zoo mijn man minder boos was geweest. [...] Al dat ik wenschen zou, is, dat ik wenschte dat hy Gendron in zijn berouw mogt navolgen, op dat ik ook [*5v] hen beiden mogt navolgen in 't myne. Schoon ik heden in een klooster ben, ik ben'er niet dan als een werelds mensch, Ik kan als 't my lust daar uitgaan. Ik wenschte wel dat ik my daar voor eewig kon verbinden. Maar ik kan dat niet doen, ten zy de Heer de Frêne my den weg toont, of dat hy ten minsten belooft my te zullen volgen. [...] Zoo ik in de plaats van myn man was, zou ik liever willen, dat men van my zeide, zie daar een bekeert zondaar, als, zie daar een man, die zyn vrouw verkogt heeft. [...] [*5v] Ik wen8ch dat de Heer de Frêne dit leze, op dat hy, als hy zig hoort de waarheit zeggen, eenige wroeging mag voelen van dezelve uitwer[*6r]king. | |
[pagina 27]
| |
[*6v] Op de allerzeldzaamste gevallen van de Markgravinne de Frêne.Zie hier een ongehoord bedrijf!
Een Markgraaf maakt zig tot een schurk,
Verkoopt zijn schoon vernuftig wijf
Aan een Zeeroover, aan een Turk,
Van Christen afkomst, die, getrouw
En kuis, niet wist dat die hy kogt
Was des verkoopers egte vrouw,
Van hem versmaad uit agterdogt.
De Turk, vernemende de zaak
Quijt zig gelijk een man van eer'
Die deugd stelt boven zijn vermaak,
En is haar dienaar, niet haar heer,
Maar d'uitkomst heeft het beste merk.
De Roover voelt zijn hart geraakt,
En keert zig weêr tot Christus Kerk.
Dat's uit wat quaads wat goeds gemaakt.
P. Rabus.
| |
[p.1] Gedenkschriften van Mevrouw de Markgravinne de Frêne.De zaken, die ik met mijn man ongelukkig te doen gehad heb, hebben in de wereld genoeg gerugt gemaakt om my aan te zetten, dat ik hier van een verhaal zou doen. Ik weet dat men alles vergiftigt, en dat de lust, die men heeft om kwalyk van zyn naasten te oordeelen, my, als vele andere, heeft overgegeven aan een rampzaligheid welke als onvermisbaar is aan alle Juffrouwen, die eenige moeite met hare mans hebben. Aan d'andere kant, daar ik van de wereld niet leelijk ben gëagt geweest, en een weinig schoonheid met wat verstand verzelt, in deze eeuw een groot gebaar maakt, ben ik [p.2] nog het kwaat-spreeken onderworpen geweest. | |
[pagina 28]
| |
In het volgende gedeelte beschrijft Mevrouw de Markgravinne haar hoge afkomst. Haar vader is een Du Tillet, een broer van de Procureur Generaal van de Rekenkamer, een geslacht dat ‘zowel degen als tabbert’ droeg. Haar moeder is een Baileul, verwant aan de koning van Schotland. De Markgravinne is verrukt van Parijs. Wanneer mannen naar haar hand dingen, wijst ze hen af wanneer ze niet uit Parijs komen. Totdat markgraaf De Frêne haar hart verovert... Iedereen waarschuwt haart zijn humeur is niet altijd even aangenaam, maar:
[p.8] Het was te laat, ik was al verliefd, [p.10] Wy zyn eijndelijk getrouwt, en nooit heeft een vrouw geruster geleeft als ik eenige tijd. Ondertusschen deurde het niet lang, of ik zag, dat men my niets als te veel de waarheid gezegt had, als men my had willen wysmaken, dat myn Heer de Frêne ongemaklijk van humeur, ongerust, en minnenydig was.
Mevrouw de Frêne zoekt haar vertier dan ook buitenshuis: ze dineert vaak samen met de heer Bossuet. De echtgenote van Bossuet stelt dit niet erg op prijs. De markgravinne nodigt haar daarom ook uit voor het eten. De heer de Frêne voelt zich buitengesloten en is furieus op zijn vrouw. Tijdens hun diner schreeuwt hij:
[p.31] schelmen, komt voor den dag, komt voldoening geven aan een man, die u naar verdiensten zal handelen, het minste dat u over kan komen zal zijn dat ik u myn degen door 't lijf zal stoten.
Zijn wraak richt zich ook op de Markgravinne. Zij wantrouwt hem voortdurend. Onder het mom zwanger te zijn, eet ze bijv. alleen datgene wat haar man ook aanroert. Na enige tijd verlaten ze Europa en varen naar Genua. Daar verblijven ze bij hun boekhouder.
[p.56] Op een tijd als wy by hem waren, kwam daar een zeerover van Algier, die onder de zyne in groote agting was, en by die van Genua zelfs zeer bemind wiert. Ik weet niet, of het was Perzoons halven, of dat hy zijn beuit-hen dikwils goekoop verkogt. Hy was | |
[pagina 29]
| |
te Rochel geboren, en had zijn godsdienst verzaakt, niet uit liefde voor die van Mahomet, maar om zyn zeerovery te doen. [...] hy had de heele maaltijd het oog op my, en onophoudentlijk van het hoofd tot de voeten aan. [...] Mijn man kwam'er ook aanstonds agter zoo dat, dewijl ik by hem aan tafel zat, hy my stilletjes in 't oor fluisterde: De Zeeroover, of ik ben bedrogen, vat vuur, geef hem de volle laag.
Na de maaltijd kuieren beide heren langs het strand. De Heer de Frêne spreekt over zijn vrouw:
[p.60] Zy heeft my ten naasten by in den grond geholpen, maar dat [p.61] zou nog niets met al zijn, by aldien ik door haar met mijn eigen vrouw in geen onlust geraakt was, en des konings ongunst op myn hals gehaalt had. De Juffrouw, zey de zeerover zeer verwondert, die gy hier dan hebt, is dat uw eige vrouw niet? Neen, zey hy, 't is een jonge Juffrouw van goede huize, die ik bedrogen heb. Ah, mijn Heer, zey de zeerover hier op, hoe graag wilde ik, dat gy haar zoo moê was, als gy schijnt te zijn, wat zouden wy een goede koopmanschap doen! Ik zeg u niet, zey mijn man, dat ik ze moê ben, daar is zy te minnelyk toe, maar ik wil zeggen, dat mijn reden, en zaken my thans doen wenschen dat ik voor dezen wijzer mogt geweest zijn. [...] Eindelijk, om niet veel meer van die onderhandeling te spreken, mijn man verkogt my aan die zeerover, alsof ik zijn matres geweest was, en nam aan my te leveren. [p.65] Hy [de zeerover] nieten Gendron.
Na een poosje bericht de Heer de Frêne dat ze naar Venetië zullen afreizen. Gendron nodigt hen uit in zijn schip voor een afscheidsmaal. Wanneer de glazen leeggedronken zijn, blijkt de wijn van de Markgravinne een slaapmiddel bevat te hebben. Ze valt in een diepe slaap. | |
[pagina 30]
| |
[p.75] Mijn Heer de Frêne keerde weder naar Genua. Gendron, die ontrent den tyd wist dat ik wakker moest worden, zat op het bedde, en ziende mijn ontsteltenis, die ligt te bespeuren was in dien staat daar hy my in bevond, wierp hy zig op myn lighaam om my te kussen.
Gendron verbaast zich over haar afweer: zij is toch nog vrij? Hij vertelt haar wat de Heer de Frêne hem heeft wijsgemaakt. De Markgravinne vindt de handelwijze van haar echtgenoot schandalig, maar hij is nog steeds haar echtgenoot:
[p 83] en dat meer is hy zal het altijd zijn, tot'er tijd toe dat de Paus ons huwelijk zal believen te breken, en my dunkt dat'er geen wettiger redenen zouden kunnen zijn, dan het gene hy begaan heeft. [...][p 102] Op een dag [...] hoorde hy dat men een schip ontdekt had, dat op ons afkwam. Hy ging zelf op de gewone plaats daar na zien om verzekert te zijn, maakte zig klaar, of het op een slag aan zou komen. [...] Ondertusschen als ik by my zeiven overdagt, dat dat het eenig middel van mijn verlossing zou konnen zijn, wenschte ik niet alleen, dat wy slaags mogten geraaken, maar ook dat dat [p.103] schip een Fransch schip mogt zijn, dat d'overhand op ons kreeg [...] Als den Zon voor den dag komende die mist op deed klaren zey men aan Gendron dat het schip een Hollandsche vlag voerde.
Gendron wint de strijd, met buit en al komen ze terecht op een onbewoond eiland waar ze lange tijd in voorspoed leven, tot ze een fregat weten te overmeesteren waarmee ze verder varen.
[p. 14 3] Onderwegen ontdekten wy twee schepen, die Gendron aanzag voor schepen uit Europa. Hy zey my, dat hy ze zou aan gaan tasten, en dat, als hyze genomen had, hy zoo 't myn wil was, dan op zou houden, onder konditie nogthans, zoo ze wel verzien ware, dat haar buit in staat was van my te voldoen. | |
[pagina 31]
| |
Wanneer ook deze slag slaagt, leven ze lange tijd op het vaste land waar de Markgravinne vaak alleen vertoeft. Wanneer na veel smeken Gendron geen toestemming krijgt van de Paus om de Markgravinne te trouwen, besluit hij het klooster in te gaan. Ten slotte keert Gendron naar Genua terug, de Markgravinne naar Europa. Zij eist van haar man die ook in Europa is gearriveerd haar eigendommen terug. De Markgraaf geeft hieraan geen gehoor. De Markgravinne laat het er niet bij zitten, er komt een rechtszaak:
[p.365] Wy leggen dan heden in Proces, en zoo d'er iets merkwaardigs hier voorvalt, zal ik het de wereld mededeelen, al zoo wel als deze zeldzame en (mijner 's oordeels) weêrgaloze geschiedenis. |