| |
Andreas Cunaeus
Petrus van Musschenbroeck
| |
| |
| |
Een meer ‘technische’ verklaring van winterverschijnselen door Petrus van Musschenbroeck
Petrus van Musschenbroeck (14 maart 1692-19 september 1761) studeerde in Leiden (zijn geboorteplaats) wis-, natuur-, en geneeskunde. In 1715 promoveerde hij tot doctor in de medicijnen aldaar. Kort daarop vertrok hij naar Londen waar hij onder andere Newton ontmoette. Na zijn terugkeer in Nederland vertrok hij naar Duisberg en daar werd hij in 1719 hoogleraar in de wiskunde en de wijsbegeerte, terwijl hij in 1721 tot buitengewoon hoogleraar in de geneeskunde werd benoemd. In 1723 werd hij te Utrecht hoogleraar en vanaf 1723 gaf hij daar ook colleges in de sterrekunde. Vanaf 1740 was hij hoogleraar in de wiskunde en de wijsbegeerte aan de Leidse universiteit.
Musschenbroeck heeft een aantal zeer belangrijke ontdekkingen gedaan. Daarom hebben verschillende vorsten herhaaldelijk geprobeerd hem naar hun landen toe te halen, maar Musschenbroek is nooit op hun aanbiedingen ingegaan.
Beroemd is Musschenbroeck geworden met zijn ‘Leidsche Fles’. Deze uitvinding deed Musschenbroeck samen met zijn toenmalige leerling Andreas Cunaeus. De uitvinding betreft (in grove lijnen) een glazen fles die half met water is gevuld en wordt afgesloten met een kurk; door de kurk is een metalen staafje gestoken. Deze fles wordt gebruikt om een grote hoeveelheid electriciteit - via geleiding - in een kleine ruimte op te hopen. Tot ver over de Nederlandse grenzen bezorgde deze uitvinding Musschenbroeck grote faam.
Tijdens zijn loopbaan schreef Musschenbroeck verschillende technische geschriften. Ook heeft hij getracht de lastige natuurkundige stof voor een groter publiek toegankelijk te maken. Daartoe schreef hij Beginselen der natuurkunde, Beschreven ten dienste der landgenooten[...]. In dit werk gaat hij ook uitgebreid in op verschillende weersverschijnselen. De verklaringen die hij voor die verschijnselen geeft, zullen huidige natuurkundigen soms de haren te berge doen rijzen, maar dat maakt het lezen ervan des te vermakelijk!
| |
| |
Hieronder volgen Musschenbroecks verklaringen voor een aantal typish winterse weersgesteldheden: wat is bijvoorbeeld ijs, rijp, hagel en sneeuw en hoe ontstaat het? Herhaaldelijk gebruikt Musschenbroeck eigen ‘winterse’ waarnemingen om een en ander te staven: wie bijvoorbeeld gelooft dat het niet kan sneeuwen als het hard vriest, vergist zich deerlijk; Musschenbroeck heeft het immers in de winter van 1729 zien sneeuwen, terwijl het kwik op die dag ver onder de nul stond!
Of al Musschenbroecks verklaringen overeenkomen met de werkelijkheid, laten we over aan het oordeel van de (al dan niet natuurkundig geschoolde) lezer...
| |
[1. De vorming van ijs]
[403] §. 532. In koude Landen bevriest het water des winters, en stolt tot ys: Het ys is een hard en veerachtig lighaam, en word uyt het water gebooren met verscheiden verschynselen, naardat het langzaamer of schielyker gemaakt word. Indien water in een glas langzaam bevriest, word het tot ys eerst rondom van binnen het glas: hier vandaan schieten ‘er als fyne draaden naar het midden toe, maakende met de zyden van het glas verscheiden hoeken, welke zelden regt zyn, of van 60 graden: naa deze eerste worden’ er andere gebooren, die zich onordentelyk uytstrekken, en op allerlei manieren liggende naarbeneden loopen, langzaamerhand breed worden, zonder bynaa nogh eenige dikte te hebben, zoodat zy zyn als dunne vliezen, welke op allerlei manieren door het water heen verspreid worden: Veele deezer vliezen vereenigen zich met malkander, allerlei hoeken maakende; andere stollen als opeen, andere maaken als tuynbedden uyt, en besluyten dus midden in zich tot nogh toe vloeibaar water: hetwelk ook saamstremmende, maakt met de eerste vliezen de bovenste yskorst, welke op het water dryft: dezer oppervlakte is ruw en ongelyk, als die van krystal, hebbende overal fyne striemen [...].
| |
| |
| |
[2. Waarom water bevriest]
[406] §. 539. Het is waarschynelyk, dat het water tot ys word, niet omdat het ontbloot word van vuur, (schoon het ys nooit veel vuur in zich heeft,) noch omdat de waterdeelen voorheen bewogen zijnde, zoo lang zy vloeibaar waren, nu in stilstand komen: Maar omdat 'er uyt onze dampkring eenige fyne lighaamen in het water gemengd worden, welke met het zelve als opbruyzen, het vuur wegjaagen, en daarnaa de waterdeelen aaneenhegten, met te dringen in hunne poren, even als men met een spyker twee ballen tot een lighaam doet worden: of ten minsten die lighaamtjes zyn als een lym tusschen de waterdeeltjes, even als het water een lym is tusschen andere lighaamen, gelyk het is met zand en kalk tusschen steenen.
| |
[3. Twee soorten rijp]
[699] §. 915. Indien de dauw, welke de planten des nachts uyt haare vaten zweeten; of de damp, die uyt de aarde opkomt, en op de oppervlakte blyft hangen, of welke van boven neder uyt de lucht valt in den wintertyd, door de koude lucht en ysmaakende deeltjes, bevriest, en het ys aan de planten overal hangt, en op de daken der huyzen gezien word, zegt men dat het gerypt heeft, en men noemt dat ys, Ryp.
§. 916. Het rypt ook, wanneer een laage nevel, digt by de aarde, de lighaamen en planten als rondom omvangt, en 'er aanhangende, bevrooren raakt: hier door word alles als omkleed met een witte of gryze py van sneeuw: dit heb ik gezien geschied te zyn door eene nevel, welke vier dagen duurde, waardoor de boomen rondom zodanig bevroren raakte, als of 'er van alle kanten dikke sneeuw tegengeplakt was geweest: diergelyke ryp heeft de geleerde Dechales ook waargenomen.
| |
[4. Hagel en hoe vaak het eigenlijk hagelt]
[700] §. 918. Indien een wolk veranderd word tot regen, en deze, terwyl zy door de lucht vol ysmakende deelen valt,
| |
| |
bevrooren raakt, worden 'er ronde ysdruppen geboren, welke men Hagel noemt.
[703] §. 924. Het hagelt niet dikwyls alhier in Utrecht: myne waarnemingen van veele jaaren herwaards hebben my geleerd, dat het alle jaar slegts agtmaal hagelt: [...].
| |
[5. En wat is sneeuw?]
[704] §. 926. Indien de waterdamp uyt de wolken vallende naar de aarde, onderwylen in zynen weg tot lange draadjes bevriest, welke op verscheiden wyzen op malkander liggende vlokken maaken, zegt men dat het sneeuwt, en zodanige vlok word genoemd een sneeuwvlok [...].
[706] §. 930. Men heeft geloofd, dat het niet sneeuwen kon, als het fel vroos: maar dat dit met de waarnemingen niet overeenkomt, kan ik bevestigen: want in het jaar 1729 sneeuwde het op dien dag, waarop het vry fel vroos: [...].
|
|