XIV.
[16] Een voortref felik Ridder, maar die overmatigh Zwart was, nam een lof frouw ten huwelik, die, 't verschgevallen sneeuw, in blankheit, naaulix hoefde te wijken. Toen hier van, in zekere zamening, wiert gesproken; wat dunkt u, zei een Edelman tegens een zijner vrienden, van zulke twee echtgenoten? Is het niet een schoon huwelik? Ia, antwoorde de gevraagde, om exters te teelen.
* Dat de vrouwen gemeenlik blanker zijn als de mannen, komt uit beider tempering her voort. De warmte, daar wy meer deel aan hebben, maakt ons bruin en verheistert; daar het vrouwgetimmer, om haar kouwder gestaltenis, onvergelikelik witter wort gevonden. Dit is ook d'oorzaak dat knechjes, die, in haar eerste zwachtelen, zomtijts blank genoech zijn, by verloop van tijt, hun wit in zwart veranderen: want de tempering der mannen is veel warmer als die van kinders. dat de kouw, hoe zy grooter is, meer verblankt, wijzen de rijm en het sneeuw baarblijkelik aan, ook zien wy dat bevroren water door- [17] schijniger en witter is als het noch vloeyighe. Scaliger zeit, en d'ervarenis leert het ons, dat dieren, die, onder een getemperde hemelwijk, bruin zijn, in koude landen blank worden gevonden [...] De volkren ook, die zeer koude landschappen bewoonen, zijn witter van vel als andere, en hebben blond hair, gelijk de Zweden, Polen, Yslanders, Noorwegers, en zoo voorts; zy daarentegen die onder een heete hemelwijk liggen, gelijk de Africanen, worden t'eenemaal zwart geboren. Om van ernst tot minnekoozery te komen, zeker vryer dient zich ergens zeer aardighlik van deze waarheit, om zijn bruinheit by zijn' meesterin verdienstelik te maken. Ie suis noir, dit-il, je l'aduoüe; mais si les AEthiopes sont noirs pource qu'ils sont plus pres du soleil, je le puis bien estre veritablement, qui ne fais que tourner aupres de vous, mon beau soleil, & me noircir à vostre ardeur. Die geen François verstaan, zullen zich met deze vertolkinge gelieven te bevredigen. Ik ben zwart, zeit hy, allerbevallikste personaadje, en beken het;