Musaeus. Jaargang 1
(1993)– [tijdschrift] Musaeus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Hendrik Doedijns en de ijsschotsen op het YTussen 1697 en 1699 verscheen in ons land het satirische tijdschrift de Haagsche Mercurius. Dit tijdschrift werd geheel gevuld door de Haagse advocaat-schrijver Hendrik Doedijns (1659-1700). Het tijdschrift verscheen tweemaal per week en voorzag in de nieuwsbehoefte van tijdgenoten. Anders dan wij nu gewend zijn, streefde Doedijns echter totaal niet naar een objectieve weergave van door hem vergaard nieuws; alles wat hij in zijn tijdschrift als nieuws weergaf, voorzag hij van zijn eigen - vaak uiterst humoristische - commentaar. Doedijns was dus eerder een columnist dan een objectieve verslaggever. Hij zette het nieuws als het ware naar zijn hand. Iedere woensdag en zaterdag zag een nieuwe aflevering van de Haagsche Mercurius het licht. Overigens had Doedijns bewust voor deze twee dagen gekozen: woensdag is immers de dag die gewijd is aan Mercurius en zaterdag heeft iets te maken met saters en satire en is dus zeer geschikt als verschi jningsdag voor een satirisch blad...! Doedijns gaat bij zijn berichtgeving - zoals dat een goed satiricus betaamt - uit van het principe ‘een goed verstaander heeft maar een half woord nodig’. Voortdurend zinspeelt hij op gebeurtenissen, personen en situaties die bij zijn lezers overbekend waren. Hij bespreekt vooral de politieke kwesties van zijn tijd. Verhuld en onverhuld geeft hij zijn visie op actuele zaken; zijn interesse gaat voornamelijk uit naar wat er om de Republiek heen in Europa gebeurt. Nauwlettend volgt hij daarom de politiek van het machtige Frankrijk, maar ook houdt hij de gang van zaken in Polen in de gaten, vanwege de belangen die verschillende Europese landen daar hebben. Tenslotte richt Doedijns zich regelmatig op Turkije, omdat hij zich interesseert voor de verhouding Turken-Christenen. Herhaaldelijk kwam er kritiek op Doedijns tijdschrift. Men vond zijn stukken vaak onzedelijk en onfatsoenlijk. Doedijns - die bekend stond als een kroegenloper - stond bij velen niet in hoog aanzien. Toch waren er af en toe ook enige - dan wel vaak verhulde - positieve reacties op de Haagsche | |
[pagina 30]
| |
Mercurius; iemand als Jabob Campo Weyerman zag het tijdschrift als lichtend voorbeeld voor zijn eigen werk. De hieronder weergegeven fragmenten hebben betrekking op de winter in het algemeen en het ijs in het bijzonder. Het eerste fragment is een beschrijving van een aantal ijsschotsen in het Y. De toeschouwers van de schotsen verbeelden zich allerlei landschappen in de schotsen te herkennen; Doedijns beschrijft hun fantasieën op komische wijze. Aan het eind van zijn beschrijving kan hij het niet nalaten een uithaal te doen naar de weermannen van zijn tijd: de voorgangers van de huidige Peter Timofeeff hadden dit vriesweer natuurlijk helemaal niet voorzien!
[403] Door de harde Ooste-wind is het ys in het [404] Y voor Amsterdam, als duinen en bergen, hoog en laag, zoo wonderlyk op een geschoven, dat duizende van menschen het hebben weezen admireren, en van de Schilders is afgetekent. Zommige luiden van een kragtige inbeelding imagineerden haar niet alleen te zien Groenland, Nova Zembla, en 't promontorium of Kaap Tabin; maar zelfs den Noordschen Euripus, die om zyne sterke vloed nooit toevriest, en om wiens boorden de Pigmaei, of dwergjes woonen, ni fabulatur historia. Zommige zouden gezwooren hebben, de gerenommeerde Septentrionale Rupes Nigra, of swarte rots te zien. Andere koude Gasten weezen met de vinger, waar de Noordpool stont, gelyk de kinderen 's winters de mannetjes en beesjes [sic] in beglomme turfkooien aanwyzen. De AlmanachistenGa naar voetnoot1 zyn zeer gestoort over dit schoon en helder weer: want zy hadden niet voorzien als wint, sneeuw, en buyen. Ik weet hier geen andere reden van te geven, als dat die Conjecturisten bedroogen zyn en bedroogen hebben, door dien zy deze maal verkeert geraden hebben, en het nooit en weeten. Haagsche Mercurius No. 64, Den 15 Maart 1698. | |
[pagina 31]
| |
In het korte fragment hieronder komt Doedijns te spreken over ene Kapitein Winter. Aan de hand van diens achternaam beschrijft hij wat hij zelf van de winter vindt: Doedijns noemt zichzelf ‘geen Winter-Koning’...
Kapitein Winter, berugt Geld-snoeyer, is te Londen uit de Gevangenis ontsnapt, en na de warme Landen vertrokken: ik wou dat hy de kouw van 't Noorden meê genomen had; ik ben geen Winter-Koning, en hou meer van de warmte, om dat zy een Vrindinne van de natuur is. De winter werd afgebeeld, wreed, droevig, en luy, zynde geaccompagneert van vorst, sneeuw, hagel, ryp enz. 't welk een barre en koele suite is. Haagsche Mercurius No. 45, Den 7 Januarius 1699. |
|