6. De apostrofe,
meestal voor er, maar ook vaak voor ar, aer en or.
6.1. Als er in gerne (voluit in vs. 339); gewert ww in tt (voluit vs. 1415); her (voluit in 391, 449, 4218, het mv. in 321); herte (voluit in vs. 60); ridder (voluit in vs. 1193, 1343, 2683); spere (voluit in vs. 1066); swerd zn (rijmt op begeert in 931 en 2229, op eerden in 508 en op werd in vs. 1512. Ook waar sw'd rijmde op waerd, in vs. 1704, heb ik gekozen voor er, omdat onzuivere rijmen wel meer in het hs. voorkomen, in het biezonder bij de kombinatie klinker + r, bv. in vss. 4175/76: speren/waren); tramer (voluit als trameer in 2680); vader (vaderloes in vs. 715); hem verwerd (rijmt op swerd in vss. 2781/82.); werd zn (voluit in vs. 1914); werd bw ‘waardehebbend’ (rijmt op swerd in vss. 2061/62 en 2215/16); wert ww in tt (voluit in vs. 3441).
6.2. Als ar in daregarde (voluit in vs. 2070); harde bw ‘zeer’ (voluit in vs. 149, 270, 1222, 1235); harre vnw. (voluit 4421); margen (voluit in vs. 410, 3236, 4160); swar voluit in vs. 721); sward bnbw (voluit in vs. 489); ward bw ‘richting’ (voluit in vs. 2969, rijmt op veruard