Moriaen
(1971)–Anoniem Moriaen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
III. Het Haagse handschrift1. Beschrijving van het handschriftEen uitvoerige beschrijving van de Haagse Lancelotkompilatie (Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage, hs. 129 A 10) werd reeds gepubliceerd door prof. M. DraakGa naar voetnoot1). Alleen op enkele details moge hier nog even de aandacht gevestigd worden. Hoewel van deselfde hand als het grootste gedeelte van de Lancelotkompilatie, terwijl ook het formaat van de bladen en de schikking in drie kolommen van 61 regels dezelfde zijn, is het Moriaengedeelte niettemin als zelfstandig handschrift ontstaan; het werd bijgevolg eerst achteraf in de Lancelotkompilatie ingeschakeld. Een eerste aanwijzing is de struktuur van zijn katernen, die samen een eenheid vormen. Opvallender is dat het Moriaen-gedeelte van de voorafgaande en volgende katernen verschilt door de minderwaardige kwaliteit van het perkament (dat tot het dunste en meest broze van de gehele codex behoort), door de lichtelijk afwijkende inktkleur en schriftductus, en door de geheel eigen nuance van het rood en blauw van de sierletters en paragraaftekens, verschillend van het uniforme rood en blauw van de gehele rest van de codex. Reeds vóór het beschreven werd, vertoonde het perkament talrijke kleine gaatjes. Een groter gat, reikend van vers 1270 tot 1277, werd vóór het beschrijven met een ander stuk perkament beplakt. Ook een aantal scheuren werden vooraf dichtgenaaid. Hier en daar is het perkament afgeschilferd, soms vóór, soms nadat het beschreven werd. Elk hoofdstuk vangt aan met een sierletter van 4, 5 of 6 regels hoog. Deze sierletter is rood met blauw penwerk in de verzen 409, 2355 en 3971, blauw met rood penwerk in de verzen 1, 1213, 3345 en 4555. De hoofdstuktitels, omlijnd en van dezelfde hand en inkt als de overige tekst, staan tegen de onderrand van het blad, met uitzondering van de eerste (op fo 117 ro), die tegen de bovenrand staat. Ze zijn meestal door besnoeiing verminkt. Een rood paragraafteken staat vóór de verzen 91, 201, 337, 593, 763, 1323, 1483, 2037, 2431, 3097 en 4413, een blauw vóór de verzen 261, 847, 1603, 2153 en 3157. Op de plaats waar deze paragraaf- | |
[pagina 49]
| |
tekens moesten komen, heeft de scribent met de inkt van de tekst telkens twee puntjes naast elkaar gezet. Vóór vers 4463 heeft men vergeten op deze puntjes het paragraafteken aan te brengen. Na vers 1617 en vóór vers 2659 heeft de scribent met de inkt van de tekst in de rand Nota geschreven. Een andere gelijktijdige hand heeft na vers 2580 met bleker inkt het woord scrijft neergepend. Met donkerder inkt dan de tekst is vóór de verzen 2790, 2998 en 3448 in de rand een klein horizontaal streepje, vóór vers 179 een haakje en na de verzen 135, 595 en 1274 een punt aangebracht.
|
|