Moriaen
(1971)–Anoniem Moriaen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||
B. Eigenlijke inleiding op de Moriaen: analyse naar struktuur en zinGa naar voetnoot19) | |||||||||||||||||||||
0. StellingnameDe M heeft zich altijd in de bewondering van de literatuurhistorici mogen verheugen. Het tema waardoor men zich liet ontroeren, beschreef men als ‘de zoon die het recht zijner verongelijkte moeder zoekt en daardoor tevens voor zich de schande der bastaardij tracht uit te wisschen’Ga naar voetnoot20). ‘Levensmoedigen Moorenknaap, die, uit op avontuur om eigen eer en moeders eer te wreken... bediet van kindertrots, kinderliefde, bloedseer en vrouweneer’Ga naar voetnoot21), ‘grondgedachte van moederliefde en geslachtseer’Ga naar voetnoot22). Zo'n opvatting vindt niet alle steun in het werk zelf. De ‘arme bastaard, de levensmoedige Morenknaap’, verschijnt pas na een volle 400 verzen ten tonele. De twee grootste avonturen die hij beleeft, het redden van Walewein en de koningin, hebben zo te zien weinig met de speurtocht naar zijn vader te maken. En in 2040 verzen (de eerste 400, het Walewein- en het Lanceloetavontuur), d.w.z. in bijna de helft van het werk, komt hij helemaal niet voor. De M moet dus meer zijn dan een verheerlijking van de liefde tot de moeder en het eigen geslacht. Als alleen de hereniging van Moriaens vader en moeder doel en tema waren, dan zou men moeten konkluderen dat de uitvoerig vertelde avonturen van Artur, zijn gemalin, Walewein en Lanceloet slechts de kapstok vormden waaraan die van Moriaen werden opgehangen. Dit zou in strijd zijn met de grote omvang daarvan en met het wezen van de arturromans zelf. Want de laatste tijd komt men meer en meer tot dieper inzicht in de funktie van de avonturen, die de arturridders overkomen: ‘Sie (die “Aventuren”) sind aber geordnet durch die autonome Selbstgestaltung des Helden, der in einer Krise (in der Mitte jedes Romans) erfährt, dass nicht unreflektiertes Besitz (den gerade die Artus'Herrlichkeit | |||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
symbolisiert!), sondern nur ein demütiges “haben als hätte man nicht”, nur ein wissendes Dienen ohne Lohn und ein Sichschenkenlassen aus Gnade den irdischen Rang sicher und bleibend machen kann - oder, wie Hartmann von Aue, Wolfram von Eschenbach u.a. ausdrücklich formulieren: irdischen Ritterdienst und Gottes Lohn im Jenseits vereinbar machen kann.’Ga naar voetnoot23). Het zoon-zoekt-vader-motief in de M is wel belangrijk, maar niet het allerbelangrijkste motief. Zoals uit de bouw van het werk zal blijken gaat ook in de M, net als in zoveel arturromans uit deze tijd, (God en) gemeenschap voor individu. | |||||||||||||||||||||
1. Eerste deel: de queste (vss. 30Ga naar voetnoot24) - ± 3530)De scheiding in een eerste en een tweede deel is geen willekeur. Ongeveer bij vers 3530 vindt Moriaen zijn vader. Dit is het einde van een intense speurtocht die gekleurd wordt door een mannelijk principe en een kollektiviteitsidee (Arturs bevel, zoeken naar de tafelronderidder en vader, Waleweins avontuur met de slechte zoon). Nadat Moriaen zijn vader gevonden heeft, verandert het drijvende principe, het wordt vrouwelijker en individueler (bevel van de koningin, ontzet van de koningin, Lanceloets avontuur, huwelijk van Acglavael met de moorse vorstin). Dit principe is gericht op de restauratie in twee rijken (dat van Artur en Moriane) die, doordat de vrouw alleen stond, tot de ondergang gedoemd schenen. | |||||||||||||||||||||
1.1. De eerste 400 verzen30[regelnummer]
Die coninc artur sat tenen male
In bertangen ende hilt hof
Om te merre sinen lof
De roman begint met Artur. Koning Artur is een ideaal met verschillende facetten. Hij wordt geroemd om zijn mannelijke deugden - dapperheid, wijsheid - en als verstandig heerser over de arturgemeenschap. Hij zit aan het hoofd van de ‘hoge liede’, zijn hof kenmerkt zich door rust en zelfverzekerdheid waardoor het in de hoogste mate van gemeenschapszin blijk kan geven: | |||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
36[regelnummer]
Het was in arturs tiden seden
Datmen gene porte sloet
Noch weder cleine no groet
Waer so die coninc hilt hof
Wie so wilde ginc in ende of
Deze kollektiviteit die bereid is allen te omvatten, biedt tegelijk de mogelijkheid tot eigen keuze, tot individuele ontwikkeling. Als heersend en mannelijk principe (de koningin treedt in dit deel helemaal niet op) omvat en symboliseert Artur deze ideale gemeenschap: ‘hof om te merre sinen lof’: hun lof en lot hangen onverbrekelijk samen. Tot dit hof en deze koning komt de a.h.w. levende oproep tot de avonturen in deze roman. Heel dikwijls, vooral als het liefdesaangelegenheden betreft, ‘is’ zo'n oproep een jonkvrouw, maar in de M is het een ridder, een man. En het is een man die zich over zijn wonden ontfermt: Walewein. Als we Artur als heersend mannelijk principe beschouwen, kunnen we Walewein zien als zijn evenknie en tegenpool. Evenknie omdat hij Arturs gelijke is in dapperheid, hoofsheid en mate; tegenpool omdat hij niet heerst, maar bij uitstek het dienend principe in Arturs gemeenschap vertegenwoordigt: 61[regelnummer]
Ende min her walewein. die dede
Dicke menege houeschede
Want hijs al sijn leuen plach
Hij verzorgt, hij geneest, hij herstelt, zijn werk wordt als dinst omschreven (vs. 121). Na zijn ridderlijk optreden komt Artur die niet dient, maar - zij het hoofs - eist: 121[regelnummer]
Tirst dattie dinst was gedaen
Quam die coninc artur gegaen
Toten riddere daer hi lach
Precies in het midden van de 400 verzen valt zijn vraag: wie stuurde u naar mijn hof, hoe heette hij, welke tekenen voerde hij? Antwoord: de rode ridder = Percheuael, die als het ware zijn stempel drukte op deze ridder die hij verslagen heeft: 51[regelnummer]
Ende sijn ors scone ende groet [nl. van de verslagene, H.P.].
Dat was al beuerwet roet
Algader met sijns selfs blode
| |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
Artur barst uit in een jammerklacht: Perchevael die de gemeenschap van ‘ondegen mannen zuivert’ heeft zich al te lang buiten die gemeenschap gehouden. Artur en daardoor de gemeenschap zelf lijden hierdoor: 243[regelnummer]
Ic benre sere gecrinct of
Ende min lant ende min hof
Dat ic sijns hebbe gedeert
So lange ic benre bi onteert
Eerst springt Keye op om Percheuael voor Artur en de zijnen te gaan halen, maar zijn voorstel honen ze weg. Walewein beschrijft dan tweemaal de twee facetten van Percheuaels karakter: als men hem niet boos maakt, is hij zacht als een lam, maar als men hem prikkelt, wordt hij angstwekkend. Percheuael wordt dan ook, zoals verderop in de M blijkt, op twee nivo's gezocht: als tafelronderidder en als echtgenoot van de moorse vorstin. Walewein, de dienende tegenpool van Artur, is de geschiktste persoon om Arturs gemeenschap de dienst te bewijzen Percheuael terug te halen. Hij biedt dat dan ook na een gebed tot God aan en Artur gaat erop in: 345[regelnummer]
Nu gereit v dor v doget
Ende rijt wech so gi irst moget
Ende soeket mi percheuale
Maar nu gebeurt er iets heel vreemds: als Lanceloet ook opspringt om te gaan zoeken, antwoordt Artur: 364[regelnummer]
Her lanceloet: van derre dinc
So waent v bat beraden
Lanceloet zet zijn wil toch door hoewel hij van Artur de opdracht daartoe niet krijgt, ondanks Arturs sombere voorgevoel dat het daardoor ‘mochte mi [Artur, H.P.] lichte te quade vergaen.’ (370) Sterker nog: 388[regelnummer]
Het weende al vrowe ende joncfrowe
Ende ridderen ende knapen tien tiden
Om dat lanceloet wech wilde riden
En om Walewein wenen ze niet. Lanceloets plan moet dus misplaatst zijn. Arturs hele hof weent, vrowe en joncfrowe voorop. Dit | |||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||
is veelbetekenend omdat in deze verzen voor het eerst in de M van de tweede sekse sprake is. Het gaat om het zoeken naar een van de dapperste krijgers (niet om een liefdesprobleem waar een vrouw in het spel is). Die speurtocht, opgeroepen door een mannelijke ‘bode’, begonnen in het centrum waar het mannelijke heersende principe zetelt, zal Walewein ondernemen omdat hij degene is die op mannelijke wijze de gemeenschap het best kan dienen. Maar Lanceloet hoort bij de koningin, het nog niet genoemde deel van Arturs gemeenschap. Hij hoort bij haar omdat hij per traditie haar minnaar is, een traditie die we in de M ook aantreffen. Walewein zegt nl. even verder tegen hem: 573[regelnummer]
Ende ic maens v bider trouwen
Die gi sijt sculdech mire vrowen
Die mins oems wijf es
Omdat het om mannenzaken gaat, is de tocht van Lanceloet misplaatst. Zijn vertrek tegen ieders wil in zal daarom straks de gemeenschap schaden, vooral het vrouwelijk deel ervan, met name de koningin, het vrouwelijk heersende principe. Vandaar de droefheid in die gemeenschap, op de eerste plaats bij de vrouwen. | |||||||||||||||||||||
1.2. De ontmoetingNa negen dagen zoeken ontmoeten Walewein en Lanceloet de titelheld, de zwarte ridder Moriaen. Nadat ze elkaar gegroet hebben (vs. 431/2), treedt - veelbetekenend in het licht van de eerste 400 verzen, - een duidelijk verschil op tussen de verhouding Moriaen-Lanceloet en die tussen Moriaen en Walewein. Op Moriaens nogal uitdagend gestelde eis om inlichtingen raken Lanceloet en hij in een hevige strijd, terwijl Walewein zich afzijdig houdt. Arturs afkeuring van Lanceloets queste en het verdriet van het hof worden ekstra onderstreept door het feit dat Lanceloet nu letterlijk botst met degene die op dezelfde queste is als hij en er zelfs nog heel wat nauwer bij betrokken is. De botsing is fel en verloopt onbeslist (aanleiding voor de auteur om de buitengewone krachten van Moriaen breeduit te schilderen). De schrijver van de M keurt hiermee niet elke queste van Lanceloet af, alleen deze. Hij erkent duidelijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||
610[regelnummer]
Die de beste es vtevercoren
Hi [=W., H.P.] ende mijn her lanceloet.
Waer soet es in elke noet
Diemen in die werelt weet
Zoals er twee heersende principes zijn (Artur en de koningin), zo zijn er ook twee dienende: Walewein voor mannenzaken, en zoals verderop zal blijken: Lanceloet voor de vrouwelijke aangelegenheden. Walewein botst niet met Moriaen maar paait hem en komt zo veel verder: Moriaen vertelt het bekende verhaal over zijn vader Acglavael (oorspr. diens broer Perchevael, zie A3) die een moorse vorstin verliet na hem verwekt te hebben. Walewein is het ook die Moriaen het nieuws vertelt dat ze juist naar Percheuael en Acglauael op zoek zijn. En tegelijk toont Walewein hem aan dat hij op de verkeerde weg is: hij had zijn vraag niet zo onhoofs in moeten kleden: 531[regelnummer]
Hets onsede
Dat gi pleget ende doet mede
Gi sijt hieraf nv ontweget
En Moriaen moet zich niet meer op iedere ridder werpen die hij tegenkomt: 825[regelnummer]
Die gene die ember wilt striden
Ende heme dies niet vermiden
Selen sijs langen tijt plegen
Bi wilen selen si ontwegen
m.a.w. hij moet de ander niet meer negatief tegemoet treden zoals hij tot nog toe deed, maar positief. Hij moet in het najagen van zijn eigen doel de ander niet als hindernis zien, maar er zich hoofs voor openstellen. Twee keer valt hier het woord ontwegen, heel betekenisvol voor ridders die zoekend op weg zijn. Bij de volgende situatie wordt de betekenis van ontwegen nog pregnanter, als ze op een kruispunt tussen verschillende wegen moeten kiezen. Deze ridder is zwart van huid; verder gewoon christen, hij roept God aan (bv. vss. 703 e.v.). De auteur beschrijft hem zo: | |||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||
767[regelnummer]
Het was di sede vanden lande
More sijn sward alse brande
Maer datmen an ridders soude prisen
Haddi also scone na sire wisen
Al was hi sward wat scaetde dat
An hem was sake di hem messat
Ende hi was langer een haluen voet
Dan enech ridder bi hem stoet
Nochtan was hi van kinscen dagen
Hij is zwart maar schoon, om in termen van het Hooglied te spreken; zijn huidskleur stelt hem alleen bij eenvoudige lieden in een isolement (bv. de veerman en de verbaasde Gariët in het begin). Maar Walewein, Lanceloet en Artur zeggen er geen woord over. Ook zij zien hem als een geïsoleerde, maar zijn huidskleur is daar alleen symbool van en zij zien dat de oorzaak dieper zit, nl. in zijn onaangepaste optreden. Zijn huidskleur dient als teken van isolement. Naarmate hij zich onaangepaster gedraagt, legt de auteur er meer de nadruk op (gevecht met Lanceloet). Als hij zich aan het eind in de gemeenschap gevoegd heeft, vervalt de aanduiding sward. De huidskleur is funktioneel t.a.v. de idee in de M. Moriaen is een solitair die zich niet weet te gedragen. De eerste positieve raad van Walewein luidt dan ook: begeef je in de gemeenschap, daar kom je verder: 803[regelnummer]
Soe sit op ende rijt
Tarturs hove ende nine bijt
Ic hope an Gode hi salre comen
Acglauael di wi hier nomen
Oft gi sult daer horen niemare
Waer dat hi becomen ware
Daer comen dicke niemaren van verren
Maar als Moriaen hoort dat hij Lanceloet en Walewein voor zich heeft, wil hij met hun mee gaan zoeken. Dan geeft Walewein hem eerst een persoonlijke, daarna een algemeen-ridderlijke les: 912[regelnummer]
So moetti vermiden
Van vwer groter onmaten
Ende riden wech vwer straten
Ende wat riddere die v gemoet
| |||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||
Ende v houescelike groet
Groetten weder ende laten liden
Sonder vechten ende striden
Ende blijft sijn gestade vrient
920[regelnummer]
Hine hadde quaets jegen v verdient
Dit radic v harde wel
Ende die ondadech es ende fel
Jegen v oft jegen anderen man
Proeft vwe macht daer an
Ende velt sijn ondaet oft gi moecht
Ende alle vrouwen verhoecht
Ende bewerd haren lachter
Daer gi moget eer ende achter
Sijt houesch ende godertiren
930[regelnummer]
Jegen die gi vint van goder maniren
Ende die der doget nine begeert
Jegen hem en spard niet v swerd
Noch v spere no vwen scilt
In de persoonlijke les komt, niet toevallig waarschijnlijk, het woord strate voor. De algemene les vertoont een opmerkelijke bouw: middenin staan de vrouwen die zonder uitzondering blij gemaakt moeten worden; daarvoor en daarna komen de mannen, in allebei de gevallen onderverdeeld in goedgemanierde die men hoofs en helpend moet behandelen, en slechtgezinde die men moet verslaan. De mannenwereld ziet er in de M dus heel wat genuanceerder uit dan die van de vrouw. Het doel wordt na deze ontmoeting tweeledig: het vinden van een arturridder en van een vader. Maar er is een duidelijke rangorde. Als de ridder en vader gevonden zijn, zullen de zoekers ‘den coninc daer mede verhogen’ (796), want ‘si behoren ter tavelronden’ (798). Een vijftigtal verzen verder is Walewein wel bereid om Moriaen ‘ende den coninc te verhogen’ (846), maar toch blijft Arturs hof het doel en niet Moriane waar de vorstin nog steeds wacht. Het is duidelijk dat het primair om arturridders gaat. Moriaens doel is ondergeschikt aan dat van Walewein en Lanceloet. De auteur veraanschouwelijkt dat: tot drie keer toe onderwerpt Moriaen zich aan hun en biedt hij zich als vazal aan, nl. in de vss. 779, 861/66 en 891. Met hun drieën rijden ze naar de ‘wegescede’. Daar staat als | |||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||
teken van tegenspraak een kruis. Enerzijds staan er ‘sure aventuren’ op aangekondigd voor degenen die verdergaan, anderzijds vinden er pelgrims op wonderbaarlijke wijze genezing. Er woont een kluizenaar bij die, rechtstreeks onder Gods bescherming, buiten en boven de gevaren staat: 2671[regelnummer]
In ben niet sculdech te vline
Noch gene doet tontsine
Hij bemoeit zich dan ook weinig met de zaken van de wereld: van Percheuael en Acglauael weet hij wel dat ook zij bij het kruis baden, maar hogere aangelegenheden hebben hem belet te zien waarheen ze reden: 1015[regelnummer]
Si daden daer hare orisone
Alse hen wel stont te done
Maer in can v berechten niet
Waerward dat elc henen sciet
In leider ane genen sin
Ic seide min getide hier in
Daer ic besech ouer sat
Daer ic haers bi al vergat
God gaat nog boven ridderschap en ridderlijke aangelegenheden. Wel wil hij hun vertellen waarheen de wegen van het kruispunt voeren. Die achter hun gaat naar Artur, die voor hun naar 1041[regelnummer]
een lant van groter onreden
Ende daer men pleget quader seden
Dire best mach doeter wors
De ‘strate ter rechterhand’ voert in een land waar niemand woont, omdat er een ‘duuel in ere beesten vel’ in rondloopt, ‘jegen hem ne diet gene were’ (1063/5). Hij dwaalt rond langs ‘di rechte wege entie crombe’ (1076) op zoek naar wie hij zal verslinden. Voor deze en de vorige weg waarschuwt de kluizenaar. De laatste strate loopt naar de zee. Eer ze kiezen bezweert Walewein God ‘lijf ende lede (te) behoeden ende onse werelt ere’ (1120/1). Wat ze kiezen is bekend. De kluizenaar waarschuwt Lanceloet persoonlijk (en hem alleen!): ‘Scuwet den duuel so sidi vroet’ (1148). Maar net als bij Artur wil Lanceloet ook hier van geen raad horen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||
1.4. Waleweins avontuur | |||||||||||||||||||||
1.4.1. Eerste deelWalewein komt in wat de kluizenaar genoemd heeft het ‘lant van onreden, van quader seden’. Om ‘dander lant’ (1221) te bereiken moet hij de hindernis van een krachtig stromende rivier nemen. Dan blijkt werkelijk dat het een land van ‘onreden en quade seden’ is: een ridder die een jonkvrouw mishandelt en ontvoert (zie 0.1.) is ‘gewapent als om sijn leuen’ zonder dat er in de verste verte maar iemand te zien is die hem naar zijn leven staat. (Walewein wil hem eerst zonder geweld tot rede brengen en doodt hem pas nadat zijn bekeringswerk mislukt is.) De hoofse Walewein spreekt hem aan met ‘her riddere’, maar hij noemt Arturs ridderlijkste neef ‘dorpere ende corliaen’ (1324) of ‘vasseel’ (1384). Hij leeft niet zoals bij zijn hoge positie past en schaadt daardoor anderen: 1401[regelnummer]
Dat edel man ende rike mede
Heuet herte van valschede
Bi mire wet, dats jamber groet
Si bringen menegen inder noet
Dit drukt de schrijver konkreet uit in een situatie: de ridder ontvoert en mishandelt de dochter van een arme leenman. Ze bezweert Walewein die ze ‘gods vrient’ (1300) noemt, haar te verlossen ‘dor alre vrowen ere’ (1298). Elke keer dat de schrijver zijn personen God laat aanroepen gebruikt hij een bij de situatie passende formulering. Gods vriend lijkt Walewein zeker; hij bezweert de ridder ‘dor gode ende dor v edelhede’ (1342) om haar vrij te laten. Als hij hem heeft moeten doden en als de vrienden en magen van de ridder aanrijden ‘hilt hi hem an di Gods genaden’ (1548), zodat hij ze allemaal kan verslaan. De jonkvrouw kan, zijn ‘harde grote manlijchede’ (1578) bewonderend, weer ‘vroe ende blide’ (1575) huiswaarts keren. Na afloop bedankt Walewein ‘Gode vtermaten’ (1608) voor de zege die ‘hem God hadde geonnen’ (1622). Dan motiveert de schrijver ook Gods hulp aan Walewein: God is met degenen die zich inspannen het kwaad op deze wereld te verdelgen: 1615[regelnummer]
Men seget dicke ende hets waer
Dat was wel in scine daer
Die gene di hem nine gemaett
Ende doet datten die werelt haet
Ende onse herre God te voren
| |||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||
De schrijver duidt ook precies de tijdsduur aan die Waleweins hulp aan de jonkvrouw in beslag genomen heeft: precies negen uur, van een ‘lettel nader primtijt’ (1216) totdat ‘die dach achter none ginc’ (1625). Het getal negen schijnt een biezondere betekenis voor hem te hebben: negen uur voor het verslaan van de kwade ridder, negen dagen voor Lanceloet en Walewein Moriaen ontmoeten. | |||||||||||||||||||||
1.4.2. Tweede deelHet kasteel waar Walewein 's avonds onderdak krijgt is het centrum van een rijk buiten en vijandig aan Arturs jurisdiktie. Naast de al genoemde uitroepen die een soort Godsbezwering vormen, treft men er in de M een tweede soort aan: ‘niet om arturs goet’ (bv. 1393), ‘niet om al sconincs. arturs rike’ (bv. 2075). Maar als Walewein binnen dit kasteel verblijft, zweert men ‘niet om sheren zale’ (1707). Met Artur heeft de burchtheer zijn gastvrijheid gemeen: hij biedt hem onderdak aan en een vast geleide al was het tegen zijn eigen zoon; hij reikt hem ‘tam ende venisoen’ (1668) en geeft hem kaarsen bij een mooi bed, wijn en dienstknapen. Maar Arturs open zale is bij hem een gesloten toren waarin hij Walewein opsluit. Net als Artur is hij leenheer over veel ridders, maar die zijn bang voor hem en durven niet tegen hem op te komen voor een rechtvaardige zaak. (vss. 1586 e.v.). Net als bij Artur verblijven er aan zijn hof enige honderden edelen, maar in tegenstelling tot die van de tafelronde die zich voor het welzijn van hun samenleving inzetten, zijn deze er op uit om Walewein te verbranden, te radbraken en zijn armen en benen af te slaan. De drossate (bij Artur te vergelijken met Keye, die meestal wel een blaffende maar geen bijtende hond is) beschadigt zijn wapenrusting. Walewein zelf heeft de tegenstellingen nog niet door tot ze zich in zijn eigen situatie openbaren. Nauwelijks denkt hij aan de smart en de knagende honger ontkomen te zijn, of er dreigt hem een erger leed: 1713[regelnummer]
Des men drinken mochte ende eten
Ende alles leets daer bi vergeten
Horden si sere clagen ende wenen
Wat de vader erkent als ze zijn zoon dood binnendragen, is van betekenis voor de funktie van de Waleweinavonturen binnen het geheel van de M: | |||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||
1756[regelnummer]
Ic vruchte het quam bi sinen scouden
Ic bekint selue dat wel
Dat hi was van herten fel
Hine sparde viant no vrient
Ic vruchte hi heeft der doet verdient
Hij bezweert hun bij ‘Gode onsen gerechten vader’ (1762) te zeggen hoe zijn zoon aan zijn einde gekomen is. Niet de heer maar zijn lieden noemen de zoon de ‘beste diemen in die werelt vint’ (1740/2) en ‘der bester een die hadde lijf’ en zij zijn het ook die ‘gerne wrake sagen’ (2022). Men mag aannemen dat de heer wijzer oordeelt dan zijn lieden (zoals Artur het wijze hoofd is van zijn tafelronde). Dan zien we hoe de ridder die Walewein in het land van onrede heeft verslagen, de twee eigenschappen vertoont die hij juist in Moriaen zo heeft afgekeurd. Alle twee de keren gebruikte hij termen als onsede en ontweget sijn. De eerste onhebbelijkheid is dat men een ander met geweld wil dwingen zijn zin te doen (t.o.v. een ridder, hier Lanceloet, is dat: onhoofs eisen en hem in een fel gevecht proberen te verslaan; bij een jonkvrouw is dat: mishandelen en ontvoeren). De tweede eigenschap die Walewein veroordeelde, is: tegen iedereen maar het zwaard trekken of het nu een vriend of vijand is. Deze zoon heeft de ‘ramp ende ongeval’ ondervonden waartegen Walewein de andere zoon, Moriaen gewaarschuwd heeft. Het lot van deze ridder die door Walewein om zijn onmate is gedood, vormt de aanschouwelijk voorgestelde les van Walewein aan Moriaen: als zulke mensen de raad om hun egocentrische onmate te beheersen niet opvolgen, dan halen ze zich dit soort gevolgen op de hals. Tegelijk is dit avontuur de veraanschouwelijking van wat Walewein bedoelde met het ‘vellen van ondadege en felle ridders’ en het ‘beweren van vrowen lachter’. Walewein brengt een onrustige nacht door. De nacht dient in de M altijd als een overgang naar een ander soort gebeurtenissen of een andere toestand. Walewein die zich de vorige dag allerridderlijkst gedragen heeft, wordt na deze nacht a.h.w. ontridderd. De drossate verwisselt zijn goede zwaard voor een dat bij de eerste slag stuk zal springen; in stijgbeugels en buikriemen maakt hij sneden zodat ze binnen de mijl zullen breken, m.a.w. zwaard en paard, de ridderlijke attributen bij uitstek, beschadigt hij zo dat Walewein niet meer als een ridder gewapend is. De lieden van de heer die hem overvallen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||
kan hij niet meer tegemoet treden als een ridder aan hun gelijk, hij staat ‘gelijc een ever vor di honden’ (2242). Dat het land van onrede duidelijk een tegenhanger van Arturs rijk is (met heer, leenmannen, gastvrij onthaal, hoge lieden = tafelronde, en al) blijkt ook uit de smadelijke afloop van Waleweins avontuur. Nadat ze hem overweldigd hebben (‘Verraderen mote god verwaten’, voegt de schrijver er verontwaardigd tussen), vergeten ze dat hun motief eigenlijk wraak was voor de dood van de zoon: 2298[regelnummer]
Naest den here vanden lande
Die rijcste ende best geboren
Ende hadden alle over een gesworen
Dat si Waleweine. souden leiden
Toter gerechter wegesceiden
Int inde van haren lande
Dor alle der gerre scande
Die tarturs houe behorden
Ze behandelen hem zo verachtelijk mogelijk: zetten hem op een ‘cranc rosside’ i.p.v. op zijn eigen trotse paard, en willen hem gaan radbraken en ophangen, de schandelijkste dood, bestemd voor het volk, niet voor riddersGa naar voetnoot25). Dit alles ‘den coninc arture te scanden’ (2314). | |||||||||||||||||||||
1.5. Moriaens avontuurMoriaen heeft beloofd zijn onmate te beheersen en zich voor iedereen die hulp nodig heeft, open te stellen. Maar voorlopig is er nog voor niets anders bij hem plaats, dan voor het zoeken van zijn vader. Tegen Waleweins zin in is hij naar de zee gereden (vss. 1181 e.v.). In het land dat hij doortrekt, woont geen mens. Er is geen herberg te vinden. 2591[regelnummer]
Daer ne wies gers no coren
Hine mochter nieman sien no horen
Noch liede keren noch gaen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||
Als hij bij de zee gekomen is, vluchten de veerlieden in hun boten weg. Moriaen heeft zich altijd onmenselijk gedragen voor allen die hij tegenkwam. Al het menselijke trekt zich nu figuurlijk en letterlijk van hem terug. De aarde verschaft hem geen voedsel, de mensen rennen zo hard als ze kunnen weg omdat ze hem onmenselijk vinden: 2427[regelnummer]
Si waenden allegader wel
Dat ware di duuel ende niemen el
Moriaen kan niet anders dan erkennen dat hij ‘dese vart verloren’ (2450) heeft. Zijn vergeefse tocht vormt een krisis in het midden van het werk, zoals bij de meeste arturromans (zie citaat Kuhn, 0.). - Walewein bevindt zich ook op een dieptepunt. - Terugkeren is het enig juiste dat Moriaen doen kan. En op dit punt schrijft de auteur over degene die ‘ontweget’ was: 2465[regelnummer]
Den rechten wech dien hi vernam [kursivering van mij, H.P.]
Meteen na deze regels zet Moriaen zich nl. in voor een ander. Op zijn eentje en in een vreselijke strijd redt hij Walewein. De duvel, de onmens in hem, waar de veerlieden en ook de soldaten bij de wegescede bang voor waren, kan hij zelf verslaan: 2531[regelnummer]
Ware die duuel vor hem comen
Hi mochte hem dleuen hebben genomen
Gelijc enen man als hem dochte
m.a.w. hij is in het helpen van een ander sterker dan zijn eigen kwade eigenschappen geworden. Daarmee komt hij in wezen en in feite een beetje dichter bij zijn vader waar hij naar zoekt. In wezen omdat in deze reddende strijd 2558[regelnummer]
Daeraf slachti sinen vader
Den edelen riddere acglauale
In feite omdat de kluizenaar hem na het gevecht kan meedelen dat de hoefslagen die hij gezien heeft, werkelijk van de paarden van zijn vader en zijn oom zijn, dat hij ze dus in ieder geval aan de overkant van de zee moet zoeken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||
Ook hier weer omvat Gods hulp begin en einde van de redding. Bij het zien van de terugkerende Moriaen bidt Walewein 2500[regelnummer]
God hi mach v wel gesterken
Die bouen ons allen heuet macht
Woudi hier baren sine cracht
Aan het gelukkige eind van de strijd 2606[regelnummer]
Hi dancte Gode dine geboet
Ende Moriane hondertvout mede
Dat hi was bracht vt sinen lede
Eerst bedankt hij God, dan pas Moriaen. En met inachtneming van dezelfde volgorde hoopt hij op hulp bij zijn genezing: 2615[regelnummer]
Bider hulpen van Gode ende bi liste
Ende met sulken crude dat hi wiste
De nacht geeft weer verandering van situatie: de volgende dag brengt Gariët met zijn boodschappen (vss. 2956 e.v.) een verdubbeling van motief. Niet alleen de moorse vorstin heeft nu iemand uitgestuurd om haar man te zoeken, ook Arturs gemalin deed dat. Bij allebei de koninginnen leidt het afwezig zijn van de echtgenoten tot destruktie en chaos in het land. De vijanden bezetten hun gebieden, bij Artur de Sassen en de Yren, bij de moorse koningin naamloze ‘heren’. Alletwee de mannen zijn gevangen genomen toen ze ergens het spoor van volgden: Acglauael (Perchevael) was op zoek naar Lancelot, en koning Artur deed hetzelfde maar dan op zijn eigen verheven spelnivo: hij was op jacht. Ze hebben hem ontvoerd naar hetzelfde land als waar Moriaens vader blijkt te verblijven. De parallellie is niet vertikaal maar horizontaal: de situatie van Arturs gemalin en zijn land is duidelijk primair, vormt de belangrijkste laag, de bovenlaag. Niet alleen zal zij straks het eerst gered worden, en beslaat dit verhaal een veel groter aantal verzen als de redding van de moorse vorstin en Moriane, maar ook de volgorde waarin Gariët zijn boodschappen overbrengt is veelbetekenend. Gariëts verhaal over Artur wordt eigenlijk tweemaal verteld, een keer rechtstreeks door de auteur en een keer door Gariët. | |||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||
De herhaling van dezelfde mededeling heeft dezelfde aandacht-spannende funktie als die van een dubbele punt. De mededeling die voor Moriaen persoonlijk van belang is, ontvalt Gariët eigenlijk tussen neus en lippen, n.a.v. een vraag naar Lanceloet. Hij spoort Walewein meer als een keer aan, om zo vlug mogelijk Arturs koningin te hulp te komen. Dat was zijn eigenlijke opdracht. Dat Moriaen dank zij hem ook wijzer wordt omtrent de vindplaats van zijn vader, is een bijkomstigheid, ingebed in een verhaal van belangrijkere ellende. Wel veroorzaakt die ‘bijkomstigheid’ ook zijn verdubbelingen ten aanzien van de twee parallelle nivo's. Er zijn nu twee kluizenaars: de al bekende waar Moriaen en de anderen nu zijn, en de oom waar Percheuael en Acglauael verblijven. De zonde waarvoor Percheuael boete doet, vertelt de schrijver in ongeveer dezelfde woorden als het verdriet dat Acglauael de moorse vorstin heeft aangedaan:
Dit alles wil niet zeggen dat Moriaens lotgevallen los staan van de grote in Arturs rijk. Alleen al het feit dat de queste naar de tafelronderidder en naar de vader in dezelfde personen hun eindpunt vinden spreekt duidelijke taal. Het gaat alleen om een bovenlaag met een analoge onderlaag die er afhankelijk van is en waar min of meer dezelfde wetten gelden. God moet ook in de onderlaag helpen, als de poging wil lukken: 3158[regelnummer]
Oft god wilt het sal comen bet
Tuschen v ende vwen vader
Om sukses in de onderlaag te bereiken, is het wel nodig zich aan de kode van de bovenlaag te houden, dat is aan de raad die de tafelronderidder Walewein al eerder gegeven heeft en die zijn profijt al heeft opgebracht: | |||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||
3170[regelnummer]
Ende werct bi heren Waleweins. rade
Daer af en gesciet v nember quaet
Hi sal v geuen den besten raet
Over de afwezige Lanceloet heeft Gariët het bijna niet. Hij vraagt alleen waar hij is. Als Walewein antwoordt dat hij Percheuael zoekt, vormt Gariëts reaktie een echo op de afkeuring die het hof indertijd over Lanceloets pogingen heeft getoond: 3055[regelnummer]
dat hine soect ende pine doet
Dats altemale jegen spoet
3093[regelnummer]
Dat ontbiet v nv min vrowe [nl. terugkeren, H.P.]
Ende lancelote. oec op rechte trouwe
Maer ic ben drove ende es mi leet
Dac hi mi es dus ongereet
Weer valt de nacht, en de ochtend waarop ze het doel bereiken, is de mooiste uit de hele M: 3264[regelnummer]
Des smargens als die dach ontspranc
Ende scone verbarde ouer al
Opten berch ende in dat dal
Doe gereiden si hen allegader
| |||||||||||||||||||||
1.6. Het bereikte doelWalewein heeft van Artur de opdracht gehad om Percheuael te zoeken; daarna kreeg hij van de koningin het dringende bevel om haar, Artur en het rijk te redden. De eerste opdracht draagt hij nu over aan zijn broer. Gariët zal met Moriaen meegaan naar Percheuael en Acglauael. Hiermee ruilen ze a.h.w. hun taak: Walewein geeft de eerste aan Gariët, en die geeft de spoedeisende opdracht die Artur, zijn echtgenote en zijn rijk, dus de hele gemeenschap aangaat, aan Walewein. Gariët overhandigt ook zijn zwaard aan zijn broer (vss. 3296 e.v.), hij hoeft geen ‘ondadegen te vellen’. Voor het afscheid dankt Walewein Moriaen nog eens voor zijn redding, maar ‘god te voren’ (3342). De funktie van Gariët is tamelijk ingewikkeld. Men krijgt in sommige arturromans (bv. Die Wrake van Ragisel en in deze) de indruk dat hij een afsplitsing van Walewein is. Acglauael bv. ziet Gariët niet op zichzelf maar als Waleweins broer: | |||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||
3550[regelnummer]
Ende ward geware van Gariëtte
Die heren Waleweins. broder was
3555[regelnummer]
Al was hi niet so wel becant
Alse Walewein. sijn broder achter dlant
Hi ware starc riddere ende coene
Ende vernaemt van groten doene
Moriaen heeft indertijd Walewein uit grote nood gered. Het kan geen toeval zijn dat hij op zijn beurt door Waleweins broer geholpen wordt bij het bereiken van zijn doel. Walewein is indertijd uitgestuurd door Artur en de geordende gemeenschap, Gariët door de koningin en de gemeenschap in chaos (net zoals Moriaen op zijn lagere vlak door zijn moeder die zich haar land ‘ontwiest’ zag.) Walewein ontneemt aan een vader zijn zoon die een gevaar voor de gemeenschap vormt, Gariët geeft aan een vader zijn zoon terug die de gemeenschap diensten bewees en nog zal bewijzen. Gariët, duidelijk een bijrol in de M, helpt hiermee een individu, - Walewein vervult als hoofdpersoon alleen taken voor de gemeenschap. Gariëts en Waleweins belangen zijn hecht vervlochten. Zelf vormen ze net zo'n broederpaar als Acglauael en Percheuael in de M, de vader van Moriaen en de gezochte tafelronderidder. De een duidelijk van minder belang dan de ander, maar hun lotgevallen zijn precies zo verstrengeld. En oorspronkelijk waren Percheuael en Acglauael één figuur, zie noot 12. Gariët die de sporen van Lanceloets en Waleweins paarden tot de wegescede met sukses heeft gevolgd, kan ook die van Percheuael en Acglauael volgen en met een list (hij huurt een boot vooruit zodat de veerman hem en Moriaen wel moet overzetten) Moriaen helpen het eerste doel van zijn queste te bereiken. De veerman bevestigt de overtocht van de twee gezochte ridders en verstrekt nog een paar biezonderheden. Deze mededeling sluit de reeks wegwijzers voor Moriaen af: de eerste kreeg hij aan zee ( (de hoefslagen en het vermoeden), de tweede van de kluizenaar aan de wegescede (dat zijn vader en oom daar inderdaad heen gereden waren), de derde en belangrijkste van Arturs hof (Gariëts bericht dat ze bij de oom hermiet verblijven), de vierde weer van de kluizenaar aan de wegescede (woonplaats van de hermiet) en de vijfde net zoals de eerste aan de zee (de veerman bevestigt hun overtocht, hij heeft hun zelf overgezet). De ontmoeting vindt plaats bij een gesloten deurtje, een wiket. | |||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||
Een garsoen gaat naar binnen ‘daer hi den hermite ende Acglauale vant’ (3529, eigenlijk eindpunt van de queste), Acglauael haast zich naar de poort en ‘sach ut ten wikette’ (3549). Nadat Moriaen alles verteld heeft, erkent Acglauael zijn zoon onmiddellijk en metterdaad: 3651[regelnummer]
Doen ontede hi dat wiket
De grote vreugde om het suksesvolle einde van het eerste deel verwoordt de auteur in twee op elkaar volgende parallelle versgroepen: 3652[regelnummer]
Elker herten mochte sijn te bet
Die de redene hadde verstaen
Hoe acglauael ende moriaen
Hen onderhelsden ende custen
3656[regelnummer]
Elker herten mochs te bat lusten
Die hadde gesien ende gehort
Hare ende hare word
Ende ho vrindelijc met minnen
Si alle drie gingen daer binnen
De blijdschap duurt tot diep in de avond; de nacht brengt de overgang naar het tweede probleem. | |||||||||||||||||||||
2. De restauratiesDe auteur van de M heeft de band tussen de twee delen heel hecht gemaakt. In het eerste ‘mannelijke’ deel gaf Artur bevel ‘soeket mi Percheuale’ (347). In het kader van die opdracht was er ook plaats voor een individuele queste: Percheuael (Acglauael) was tegelijk de gezochte tafelronderidder en de gezochte vader. Maar al in het eerste deel valt de verderstrekkende opdracht van de koningin: breng hem hierheen om mij te helpen, red mijn land. In het eerste deel ligt dus al de kiem voor het tweede stuk waarin een ‘vrouwelijk’ principe de gebeurtenissen voortstuwt. Arturs gemalin en Morianes vorstin missen allebei hun echtgenoot. Ze zijn verdwenen in een bos bij de zee die Bertangen van Yrland scheidt. De redding van Arturs echtgenote en haar land is voorwaarde voor de bevrijding en het eerherstel van Moriaens moeder. Pas nadat hij zich voor de arturgemeenschap ingezet heeft, kan hij zijn moeder helpen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||
2.1. Moriaens tweede vraag aan zijn vaderMoriaens eerste vraag aan Acglauael was of hij hem erkende als zijn zoon. De volgende dag na de mis stelt hij zijn tweede vraag: of hij naar Moriane terug wil keren en zijn moeder wil huwen. Niet omdat de moorse vorstin nog steeds in liefde naar hem verlangt (er komt geen woord over echtelijke en kinderliefde in de M voor), maar om de landen terug te kunnen krijgen die haar ontnomen zijn: 3706[regelnummer]
Het was hare ontwiest algader
Bider wet van dien lande
Bij alle twee de koninginnen veroorzaakt de afwezigheid van een echtgenoot verlies van het land en de chaos. Acglauael antwoordt eerst met het verhaal van zijn (oorspronkelijk: Percheuaels) droom, die de aanleiding ertoe gaf dat hij en Percheuael zich bij de hermiet terugtrokken. Volgens een ‘vrode clerc’ betekende die nl. twee dingen: de moeitevolle herovering van de landen die hem en zijn broer ooit afgenomen waren, en het hemelrike: Percheuaels winnen van de graal, gevolgd door zijn dood. Een geestelijke en een machtsaangelegenheid dus, korresponderend met de twee bovenste sferen waarin deze roman speelt: die van weer in orde te brengen gemeenschappen en die van God waarvan blijkens alle uitroepen en aanroepingen alle sukses afhangt. Een rechtstreekse weigering krijgt Moriaen pas na deze lange uiteenzetting: door ziekte kan Acglauael nog niet aan Moriaens verzoek voldoen. Moriaen besluit om gehoor te geven aan de oproep van de koningin. De juiste volgorde moet men in acht nemen: het welzijn van de gemeenschap gaat voor dat van het individu, grote gemeenschappen gaan voor kleine naamloze landjes met naamloze koninginnen en naamloze vijanden (bovendien heeft Moriaen zich als vazal aan de hoge lieden van Arturs rijk onderworpen). Van het herstel van Arturs rijk hangt het herstel van Moriane af. | |||||||||||||||||||||
2.2. Lanceloets avontuurHet ‘woste lant’ waar Lanceloets avontuur zich afspeelt, is van alle plaatsen in de M als het irreëelste beschreven. Een warande waar helmen, speren en afgevreten beenderen liggen, een naamloos ‘vresselik dier’ zonder nadere aanduiding van de soort. Het verscheurt mens en beest en blaast venijn in de wonden. Alleen een ‘vingerlijn’ redt Lanceloet van de dood, het is het enigste magische | |||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||
voorwerp uit de hele M. Het motief van Lanceloet en het hert met de witte voet dat verderop in de kompilatie en dan veel uitvoeriger nog eens terugkomt, is hier teruggebracht tot een uiterst beknopte vorm en het hert met de witte voet is hier vertekend tot een draakachtige duivel. Enkele overeenkomsten met Waleweins avontuur vallen op: de in het nauw gebrachte jonkvrouw om wie alles begonnen is, het doden van de belager (daar een ‘felle ondadege ridder’, hier een ‘fel ondadech dier’), de hoofse benadering van Walewein (‘her mordere’ zegt hij), de diefstal van het zwaard door de verrader(s) en hun dood. Het grote verschil met Waleweins avontuur is het aandeel van de vrouw erin. Bij Walewein is ze maar aanleiding, haar redding omvat 370 verzen (1215-1585) tegenover het hoofddeel van 1100 verzen (1585-2340 en 2465-2800), een verhouding van 1:3. Lanceloets heldendaad ten behoeve van de jonkvrouw neemt evenveel verzen in beslag als het optreden van de verrader en zijn dood onder Waleweins zwaard, een verhouding van 1:1 dus. Lanceloet moest het bevrijden van de jonkvrouw en haar land bijna met de dood bekopen, als Walewein, het dienende principe, er niet geweest was. (Net als bij zijn dienstbetoon in het begin gebruikt hij hier zijn bloedstelpende kruiden.) Om heel Lanceloets hulponderneming hangt een sfeer van doelloosheid (‘pine jegen spoet’), toverachtige irrealiteit en eenzaamheid. De jonkvrouw (‘men sach nie so sconen wijf’, 3982) blijft alleen achter, de verrader ‘diese minde sere’ is door Walewein gedood, haar redder trekt zich jammerlijk gewond terug naar de wegescede, het felle dier had voor zijn dood ‘so gebloet hier den aerd, dat hier nieman woent bi’ (2668/9). De M bewaart verder doodse stilte over haar. | |||||||||||||||||||||
2.3. De 400 verzen over Arturs restauratieZo gauw Lanceloet het leed van de koningin hoort, drijft hij de anderen voort naar haar toe. De vijand heeft haar land verwoest en verbrand, het volk vlucht met al zijn bezittingen, m.a.w. dit land dreigt precies zo te worden als dat van de jonkvrouw met het felle dier en dat waarin Moriaen in opdracht van zijn moeder op zoek was naar zijn vader: kaal en door mens en dier verlaten. Ook hier heet de vijand weer ‘verrader’ (verraad omvat in de Middeleeuwen alle onaangename dingen die men een ander bij verrassing aandoet, | |||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||
zie noot25). En verraders, heeft de schrijver zelf gezegd, ‘mote God verwaten’. Deze hele chaos is ontstaan doordat Artur, het mannelijke principe, ontvoerd is. Om de destruktie-lijn volledig door te trekken wil de Yrsche coninc ook de andere mannen doden, allemaal zonder uitzondering. De vrouwen en de kinderen zullen dan ‘darven hars goets ende harre arven’ (4278), d.w.z. in het klein dezelfde ‘lachter’ lijden als de koningin en de vorstin van Moriane. De man die de helden om nieuws vragen, wijst terecht de zwakke plek aan: het heersende principe is verdwenen, de twee dienende principes ook, de toestand is hopeloos: 4231[regelnummer]
Dordeel es over ons gegaen
Die coninc. artur es geuaen
4237[regelnummer]
Ende die coninc. van Yrlant
Saect al dit rike tsire hant
4243[regelnummer]
Wi sijn alle sonder geleide
Her Walewein. ende lanceloet. beide
Si sijn geuaren vten lande
Dat es ons comen ter groter scande
Wi sijn alle sonder touerlaet
Ende leitsman ende raet
Moriaen zet zich nu voor de koningin in alsof hij niets anders aan het hoofd heeft. Hij spoort de ridders aan ‘prijs te bejagen’, de plichten jegens de koning na te komen. Hij en Lanceloet geven de strategie aan voor de komende slag. (Van Gariët horen we niets meer, hij is weer ‘opgelost’ in Walewein.) Vooral Moriaen onderscheidt zich de volgende dag: 4426[regelnummer]
Moriaens wapine waren so vast
Hi dede doe die vorebetalge
Hine gaver niet omme ene maelge
Dat hi den strijt daer began
Men sach nie eertscen man
Slaen soe vreesselike slage
Dat zij de slag winnen en de vijandige koning gevangen kunnen nemen, is aan hem te danken, hij heeft al zijn krachten aan Arturs zaak gewijd. Op de burcht kunnen Waleweins ‘teken’ en Lanceloets ‘banire’ de zege aankondigen. En | |||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||
4488[regelnummer]
Die de coninginne. hadden beseten
Si trocken achter.
Artur is nog gevangen maar de Bertoenen bevrijden hem al gauw. Het is logisch dat Walewein, het andere mannelijke principe, hem zo lang vervangt. De vijanden 4493[regelnummer]
vernamen an waleweine. die saken
Hoemen mochte die soene gemaken
Walewein. wils hem beraden daer
Nadat de chaos in Arturs rijk hersteld is, doordat de vijand zich heeft onderworpen en zich heeft teruggetrokken, vertelt ook Walewein aan Artur alles over Moriaen en zijn vader (4545 e.v.). Lanceloet is hierin de passieve figuur. Alleen omwille van de koningin komt hij in aktie; met speciale Artur-zaken bemoeit hij zich niet. Vanaf Arturs terugkeer raakt de koningin weer op de achtergrond. Zij is t.o.v. haar echtgenoot duidelijk het sekundaire heersende principe, dat alleen bevelend optreedt als de mannelijke principes (Artur en Walewein) afwezig zijn. Zij en de moorse vorstin zijn ook altijd maar onrechtstreeks aanwezig: men vertelt óver hun; wat hun overkomt en wat ze willen, staat altijd in de indirekte, nooit in de direkte rede. | |||||||||||||||||||||
2.4. De restauratie in Moriane4555[regelnummer]
Dauenture maect ons bekint
Doen dit orloge was al gehint
Ende arturs lant te paise bracht
Ward Moriaen also bedacht
Dat hi wilde doen onder trouwe
Sinen vader sire moder der vrowe
De eerste regels van het laatste hoofdstuk raken de kern van al het voorafgaande. Alle avonturen zijn vanuit Arturs hof in beweging gezet, de questes hadden alleen zin in en door de (artur-) gemeenschap. Het kollektieve lot is belangrijker als het persoonlijke: pas als Arturs land in orde, te paise, is gebracht, kan er sprake van zijn te gaan zorgen voor het lot van een klein afhankelijk gemeenschapje en van de enkeling. Pas als Moriaen al zijn krachten heeft gewijd aan | |||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||
het herstel van de gemeenschap en haar leden (de herovering van Arturs rijk, het verjagen van de vijanden, en eerder de redding van Walewein), ‘mag’ hij zich konsentreren op zijn eigen problemen en dan kan hij die ook (in dienst van de gemeenschap wijs geworden en met behulp van de gemeenschap) in een handomdraai oplossen. Bovendien is het huwelijk van een tafelronderidder een zaak die voor de kollektiviteit van de grootste betekenis is en alleen van daaruit gesanktionneerd kan worden. Vandaar dat de bruiloftsgasten alleen op weg kunnen gaan vanuit het in orde gebrachte Bertangen, waar Artur weer in alle rust regeert. Acglauael is intussen genezen; hij kan zijn plaats in Moriane innemen. Als hij en zijn zoon, vergezeld door Walewein, Lanceloet en Percheuael, daar aankomen, blijkt het land er net zo aan toe te zijn als Arturs land eerder: de afwezigheid van de man heeft het de vijanden mogelijk gemaakt het bezet te houden. Net als toen voor de koningin komt Moriaen hier fel op voor zijn moeder. Hij doodt vijftien van de heren en de anderen onderwerpen zich als leenman net zoals de Yrsche coninc aan Artur. De bruiloft is een zegen voor het land. Iedereen krijgt kostelijke gaven: 4634[regelnummer]
Daer was hen allen gedient wel
Van alles dies wies optie eerde
Daer worden gegeuen gode peerde
Cledere grau ende oec bont
Menegen scellinc menech pont
Menech scoenheit was daer gegeven
Om datmen te blideliker soude leven
Menestrele ende yraude mede
Ward daer gegeuen grote rijchede
Want daer was goets gnoech
4652[regelnummer]
Daer ne was nieman arm no rike
Hine hadde gnoech ende planteit
Deze vrijgevigheid evenaart die van Artur waarvan in het begin van het verhaal werd verteld dat hij voor iedereen gastvrij zijn poorten openstelde. De bruiloft duurt veertien dagen (4613), dat is precies evenveel dagen als de queste en de restauratie in beslag genomen hebben. (De auteur is erg precies met zijn tijdsopgaves, zie Waleweins avontuur, 1.4.1.) Op het eind van het verhaal zwenkt de M nog even terug naar | |||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||
Arturs hof voor een laatste bekrachtiging en goedkeuring. Toen Walewein en Lanceloet en Percheuael daar vertelden over Moriaens heldendaden bij het heroveren van Moriane en van de hereniging van Acglauael en de moorse vorstin, toen 4703[regelnummer]
Was die coninc. ende die coninginne.
Harde blide in haren sinne.
| |||||||||||||||||||||
3. De Moriaen, dat scone bedietIn alle facetten van de M zien we eenzelfde principe: het kleine weerspiegelt het grote (micro- en macrokosmos waren voor de Middeleeuwer op dezelfde manier gebouwd). Dit treffen we bv. aan in de formele bouw van het werk. Waleweins avontuur was, zoals we in 1.4. zagen, onder te verdelen in een deel dat om een vrouw handelde en een dat alleen mannenzaken betrof. Deze twee delen stonden in een verhouding van 1:3 (zie 2.2.). Moriaens eerste poging om zijn vader te vinden omvat 110 verzen (2355-2465) en zijn tweede 340 (3345-3685), weer ongeveer de verhouding 1:3. Moriaen houdt twee redevoeringen tegen zijn vader, de eerste van 90 verzen om zich als zoon te laten erkennen (3570-3660), de tweede van 260 verzen om hem ertoe te bewegen met zijn moeder te trouwen(3690-3950), weer dezelfde verhouding. Tegenover de ene weg naar Arturs rijk staan drie wegen naar ‘aventuren’. En deze detailverhoudingen weerspiegelen de grote van de hele M: het ‘vrouwelijke’ tweede deel staat tot het ‘mannelijke’ eerste als 1:3 (de scheiding ligt ongeveer bij vers 3530, zie 1.6.); waar precies de slotverzen van de M liggen weten we niet, omdat het eind overgaat in de las naar de graalqueste. Nog een andere evenwichtige verhouding beheerst de M. In Lanceloets avontuur stonden de delen gelijk tegenover elkaar, als 1:1. Ook het slothoofdstuk vertoont deze verhouding: ruim 75 verzen voor het herstel van de orde in Moriane (4550-4626), ruim 75 verzen voor de bruiloft en het afscheid. Op groter vlak zien we dezelfde verhouding terugkeren: 400 verzen voor het beginpunt van de queste bij Artur, 400 verzen voor Arturs restauratie, 1:1. Helaas zijn er bij ons nog te weinig middelnederlandse werken op hun getalskompositie onderzocht dan dat we er hier vergaande konklusies aan durven verbindenGa naar voetnoot26). | |||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||
Bij de bespreking van de details (1.1. t/m 2.4.) viel er ook wat de zin betreft telkens een groot-kleinverhouding te signaleren. De queste van Moriaen, zijn moeder zonder man, en zijn landje, weerspiegelen in het klein die van Walewein, de ontvoering van Artur met alle gevolgen daarvan voor zijn gemalin, en Arturs rijk. Op nog lager vlak zag men aan de vrouwen van Arturs volk hetzelfde gebeuren: hun mannen dreigden hun te worden ontnomen. Waleweins avontuur was een aanschouwelijke les over wat er met een zoon kan gebeuren, Moriaens avonturen - geleid door de raad van Walewein - laten zien wat de plichten van de zoon in deze roman zijn. Lanceloets redding van de jonkvrouw is een kleine voorafbeelding van wat er de ridders straks te wachten staat als ze de vrouw, dat is: Arturs gemalin, moeten gaan bevrijden van een verrader, die als een wild beest in haar land huishoudt, en het onvruchtbaar en onbewoonbaar maakt. Maar steeds geldt: het lot van de grote gemeenschap gaat boven dat van de afhankelijke en kleine gemeenschap en dat van het individu. Harmonie en vrede in het land zijn de voorwaarde tot de oplossing van individuele problemen. Het alleraanschouwelijkst is de auteur in de ‘religieuze laag’ van zijn boek. Alle pogingen, alle avonturen beginnen en eindigen met het aanroepen van God. Bij een gesprek bezweert men elkaar ‘bi al dat God geleesten mach’ of ‘God die ons gaf dit leven’ (als men dodelijk gewond is) en vriendelijkheden ‘mote God lonen’. Telkens aangepast aan de situatie erkent men de macht van God boven alle aardse macht, zie de voorbeelden bij de bespreking van de details, enkele uit de vele die de M biedt. Dit eerbiedig erkennen veraanschouwelijkt de schrijver in de wegescede. Nergens in de arturliteratuur is bij mijn weten het kruispuntmotief zo geladen met betekenis gebruikt. De wegescede is het middelpunt van de ruimte waar de hele M zich afspeelt. Daar komen alle wegen samen, daar ontmoet men elkaar ook altijd. Op dat kruispunt staat, gehoed door een heilig man, een kruis, teken van ‘sure aventuren’ en wonderbaarlijke genezingen, waaraan de arturhelden rijkelijk deelhebben. Maar de wegen en de eindpunten, waarlangs zij trekken, vormen ook een kruis (een arm naar Artur, een naar het land van onrede, een naar het felle dier en een naar de zee, waar Percheuael en Acglauael verblijven). Het kleine kruis op de wegescede vormt het centrum, het grote kruis van de wegen de reikwijdte van de roman. Het kleine kruis is het teken van ‘suur ende soet’, het grote kruis is het zuur en het zoete zelf: de bittere | |||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||
zware avonturen en hun gelukkige afloop. Ook hier weer: het kleine staat in het grote, het kleine is het grote. Men kan gerust stellen dat de M een van de gaafste middelnederlandse arturromans is. De struktuur is tot in de kleinste zaken overwogen, elk detail is verantwoord en heeft een betekenisvolle funktie in het geheel. Struktuur en zin vormen hetzelfde principe: het kleine dat identiek is aan het grote, het grote dat het kleine omvat en mogelijk maakt. De zin zelf omvat de drie aspekten van het middeleeuwse leven: mens, maatschappij en God. Het kruis is centrum en eindpunt van alle maatschappelijk en individuele bestaan. De maatschappij is zonder mannelijk heersend principe onbestaanbaar: bij afwezigheid van de koning dreigt destruktie. En dit in individuele termen vertaald: afwezigheid van de echtgenoot veroorzaakt schande en armoede. Gelukkig is in de M altijd Hij aanwezig, wiens teken in het middelpunt staat en de omtrekken bepaalt. Hij is met de rechtvaardigen en helpt bij het verdelgen van ‘verraders’. Met recht typeert de kompilator in zijn proloog de Moriaen als ‘dat scone bediet’. |
|