der te behandelen. Geene Slaaf vind genade in hunne oogen, dan die zich geheel aan uwe bloeddorst overgeeft, en u behulpzaam is, om nieuwe wreedheden te bedenken.
Zulk een Slaaf (verdoemt moet zyn uiteinde zyn) word wel haast tot een Overste en Bevelhebber der Negers gestelt, die, om zich meer en meer in de gunst zyner Heeren te dringen, en door dat middel zyne vryheid te verkrygen, zich niet ontziet, zyne Natie, Vrienden, Bloedverwanten, ja zelf haar, die hem gebaart heeft, te verzaken en op het onmenschelykste zynen Landaard te plagen, vergetende de verdrukkingen, die hy, zelf lydende, duizendwerf vervloekt heeft.
Onsterffelyke Goden, hoe dult uwe rechtvaardigheid, dat een Volk, 't welk wy nooit hebben gekent, veel minder eenig leed gedaan, ons dus tiranniseert! wat kwaad hebben wy boven anderen bedreven, dat wy zo verdrukt worden! ô Starren! ô Zon! ô Maan! ziet eindelyk onze zielgrievende rampen!
Ja, myne Heeren, de baldadigheid onzer verdrukkers gaat zo verre, dat zy, wanneer zy zich willen verlustigen, of hunne leden werk verschaffen, om niet te verstrammen, ons op het ysselykste teisteren, en diepe wonden in ons Lichaam slaan, zonder reden, van hunne wreedheid te konnen geven. Wat zyn doch de vruchten dier onmenschelykheid? wat anders, dan dat de Slaven zich wreken, en die Beulen in een gewisse