riep Juffrouw Blyhart, denkt gy, trouwloze dat ik in staat zoude zyn, wanneer ik Lodewyk myne hand gaf, u de liefde toe te dragen, die hem alleen zoude toekomen? Neen Verrader, indien ik u nooit gekent had, zoude ik Lodewyk, uit eige beweging, en uit overtuiging, dat hy het waardig is, myne liefde opdragen, en niet om u te behagen.
Gy hebt my overwonnen, Blyhart, riep Landryk, ik zal uwe standvastigheid beloonen. Ik zweer u op nieuw myne liefde, en ten bewyze daar van, zal ik myne belofte gestant doen, en u binnen vier weken trouwen. Doch Lodewyk zal het slachtoffer myner terugkeering zyn; ik zal hem morgen doen vertrekken, en wil zyne verwytingen niet hooren, veel min van hem als een bedrieger aangemerkt worden.
Tot dus verre had ik deze redenwisseling gehoort, toen myne beenen onder my van outsteltenis begonnen te beven, waar door ik werks genoeg had, om het bed te bereiken. Geen slaap wierd ik dien nacht gewaar, en stond vroeg op, verwachtende ieder oogenblik, dat Landryk my uit den huize zoude zetten.
Ongelukkige Lodewyk, riep ik intusschen, waar wil uw ongeval eindelyk nog belanden? Nu zie ik van verre eene flikkering van herstelling schitteren, en dan verdwynd die edele hoop weder uit myne oogen. Ach ware ik rampzalige in myn wieg ge-