| |
V. Hoofdstuk.
Inhoud.
De oude Anzelmus verhaald zyne opvoeding. Word om zyn wreevien aard naar Vrankryk gezonden. Te Toulon verlieft hy op een Fransche Dame, met wien hy zyn Kapitein ontvlugt.
‘Ik ben (dus begon hy zyn verhaal) een Neêrlander van geboorte, en wel een Zeeuw. De Stad Ter Neuse is de plaats, waar in ik het daglicht allereerst aanschouwde. Ik ben de oudste van drie Zonen, die myn Vader by zyne deugdzame Vrouw won. Myn Vader was rykelyk met tydelyke goederen bedeelt, waar door hy my een opvoeding kon geven, voor den Burgerstand betaamlyk, en ik zoude in de letteroeffeningen verre gekomen zyn, zo myn wilde en woesten aard de poging van myn Vader niet verydelt had.
Het voornemen van myn Vader was, my tot de Studie op te leiden; doch toen hy zag dat zyne poging van geen vrucht zoude zyn, besloot hy, myn
| |
| |
noodlot aan den tyd overtelaten. Ik bereikte, in die woestheid voorttobbende, den ouderdom van twaalf jaren. Den Hemel weet, aan wat ongeregeltheid ik my toen reeds schuldig maakte. Hier door geraakte de maat myner Godloosheid wel haast vol, en myn Vader vond raadzaam, my van de hand te zenden, derhalven hy my bestelde by een Scheeps-Kapitein van zyn kennis, die een reis naar de Middellandsche Zee moest doen. Van die onderhandeling wierd my niets berigt, maar myn Scheeps plunje wierd in stilte gereed gemaakt, en binnen Scheeps boord gebragt.
Alles gereed zynde om de reis aantenemen, kwam de Kapitein kwanswys zyn afscheid by myn Vader nemen, by wien hy 'savonds ten eeten bleef. Over de maaltyd verhaalde de Kapitein, dat hy nooit fraijer volk in dienst gehad had, dan tegenwoordig; dat de vreugd zo groot binnen Scheepsboord was, als op de beste kermis. Kortom, hy vertelde zo veel zaken van zyn volk, dat ik begon te watertanden, om die vreugde by te wonen. Ik vroeg hem, of hy nog geen een dag bleef leggen, 'er by voegende, dat ik begeerig was, een dag met die snaken door te brengen. Hy antwoorde my, dat ik dan met hem mede moest gaan,
| |
| |
om dat hy voornemens was, morgen avond in Zee te lopen. Myn Vader wilde my welstaanshalven, om my des te driftiger te maken, niet laten gaan; doch de Kapitein ondersteunde my, waar door myn Vader scheen te buigen.
Ik vertrok met den Kapitein, en merkte dat myn Vader eenige tranen uit zyn oogen liet rollen, daar ik, wegens de ingebeelde vreugde, die ik binnen Scheepsboord zoude genieten, weinig werks van maakte. De Bootsman roeide ons aan boord, alwaar ik met grote blydschap in de Kajuit na kooi stapten, wagtende met ongeduld naar den morgen, om de snakerytjes der Matrozen by te wonen.
Zo dra het morgenrood aanbrak, begaf ik my naar het halve dek; doch vond alles zo stil, of het nog in het holste van de nacht was. Ik dagt het volk slaapt nog, het zal wel beter dagen, doch ik bedroog my vreesselyk; want naauwelyks was de Kapitein by de hand, of hy belaste my, de Coffy klaar te maken, waar in ik door de Kok onderwezen wierd.
Ik weet niet wat my zo gedwee maakte; ik zette de Coffy in de Kajuit op tafel: De Kapitein gebood my, mede te drinken; onder het drinken keek de Kapitein my eens aan, beginnende
| |
| |
teffens te lagchen, nu zal de vreugd haast beginnen, zeide hy, en gy zult geen reden van klagen hebben, indien gy u schiklyk gedraagt. Ik wist niet wat ik van dit schiklyk dragen moest denken; doch myne oogen wierden welhaast geopent, toen ik bevel hoorde geven, het Anker te ligten, en de Zeilen gereed te maken.
Alles geraakte welhaast in beweging, en ik sloeg mede de hand aan 't werk; doch nadien ik zulks nooit had bygewoond, en eenige touwen verkeert aansloeg, kreeg ik van een Matroos een onaangename slag voor myn aangezicht, waar door ik zuizebolde. Zulk een onverwagt onthaal wekte myne gramschap op, dus ik hem aanvloog, en hem met een gaauwigheid voor zyn tanden sloeg, dat het roode vocht uit zyn mond sprong. De Kapitein verhinderde dit gevecht, verbood het volk de hand aan my te leggen, en prees in 't openbaar myne bereidwilligheid om alle Scheepsdiensten waar te nemen. In het vervolg leefde ik met het Scheepsvolk in een goede verstandhouding; zelfs wierd de Matroos, met wien ik gevochten had, myn beste kameraad.
Wy liepen welhaast met een gunstige wind in Zee. Ik wierd Zee-ziek, en gaf onbedenkelyk over: De Kapitein
| |
| |
vroeg my in deze omstandigheid, hoe my de vreugde behaagde? Ik gaf hem geen antwoord, dan met een golf, die uit myn keel vloog, en hy genoodzaakt was te ontwyken, wilde hy dezelve niet over zyn klederen zien storten. Ik herstelde welhaast van die ziekte, en at in 't vervolg als een Wolf.
Wy kwamen, zonder eenige ramp geleden te hebben, behouden te Toulon in Vrankryk; en nadien ik de lieveling van den Kapitein was, wierd my vergunt, myn vermaak aan land te nemen, welke vryheid de oorspronk van myn wezentlyk bederf was.
Ik was jong, en volgde de driften myner Jeugd. Op myne klederen was ik net en zinlyk; het ontbrak my aan geen geld, en door middel van het zelve konde ik gaan, daar anderen van daan moesten blyven. In een der huizen, waar in ik veel verkeerde, woonde een zekere Juffrouw, Antonetta genaamt. Deze vond iets in my 't geen haar behaagde. Nooit kwam ik daar, of zy verzogt my in haar vertrek te komen, in 't welk ik wel onthaalt wierd, en het misten zeer zelden of wy hadden party met speelen, welke met de zoetste kortswylen der weereld gepaard gingen; dus wierd ik verstrikt, en verzoop aleer ik water kende.
De Fransche Vrouwspersonen bezit- | |
| |
ten iets boven anderen, 't geen haar beminnelyk maakt. Antonetta bediende zich van die voordeelen op my. Zy deed my iets gevoelen, waar van ik voor dezen slegts een flaauw denkbeeld had bezeten. Ik wierd op haar verlieft, ofschoon zy omtrent acht jaren ouder was, dan ik. Zy merkte dit welhaast, en schepte 'er een ongemeen behagen in; want zy verdubbelde hare aanlokzelen, waar door ik, door een dolle liefde vervoerd, haar als een Afgodin aanbad.
Was ik op haar verslingert, hare liefde tot my was niet minder. Was ik bloode, om eenige vryheid te gebruiken, hare aantokkeling niet minder om my daar toe aanleiding te geven. Nochtans wist zy zich te onthouden, my gelegenheid te geven, om alle bekoorlykheden te smaken, die de liefde hare aanbidders schenkt.
In dien toestand was myne liefde met Antonetta, toen myn Kapitein toestel begon te maken, om de t'huis reis aantenemen. Wanneer ik 'er om dagt, meende ik te bersten van verdriet: Antonetta zelf storte meenigmaal tranen, als ik van myn vertrek sprak.
Doch wat verzint een verliefde Vrouw niet. Zy nam het besluit, met my de vlucht te nemen, waar toe zy in 't minst geen werk had my over te halen.
| |
| |
Met een uitgelate vreugd hoorde ik dat voorstel aan; vloog haar teffens om den hals, en beloofde, haar altoos trouwhartig te zullen beminnen.
Binnen een korten tyd had zy hare goederen tot geld gemaakt, en ordre op hare zaken gestelt, als wanneer zy my waarschouwde, den volgende dag vroegtydig te vertrekken, 't geen ik naauwkeurig nakwam; want met het krieken van den dag was ik reeds al by haar. Zy deed my myn Manlyk pakje uittrekken, en het voor een Vrouwelyke kleedagie verwisselen; hier door geleek ik wezentlyk een aardig Meisje; want myn baard my toen noch niet verveelde, en by gevolg niet konde verraden.
In die uitrusting togen wy te voet op weg, komende in een bygelegen Dorp, waar in wy een koets neffens hare bagagie vonden, die zy vroegtydig vooraf had gezonden: Wy traden in dezelve, en reden met een vollen draf weg, tot wy gelukkig te Marseilje aankwamen.
|
|