| |
| |
[pagina t.o. 47]
[p. t.o. 47] | |
II. Boek.
| |
| |
| |
De Middelburgsche Avanturier.
Tweede boek.
Eerste hoofdstuk.
Inhoud
Moeijelykheid des Schryvers over zyn mislukt Huwelyk. Hy verzegt het trouwen, en zoekt en vind een aardig Meisje tot zyn verlustiging.
DE liefdehandel met Elisabeth had by my dermaten een afkeer van het huwelyk verwekt, dat ik besloot, in eenige jaren niet om het zelve te denken, nemende teffens een vast voornemen, om, het koste wat het wilde, alle middelen die daar toe aanleiding konden geven, zorgvuldig te vermyden.
Zoude ik my laten ringelooren, riep ik dikwerf uit, van een eigenzinnig Meisje; my na haar grillig gedrag schikken: neen, veeleer begaf ik my na de kruidryke Eilanden van het Oosten; want daar bleef im-
| |
| |
mers myn Ziel vry. ô Liefde! Liefde, Ach! waarom vertoont ge u niet voor myne oogen met die aanvalligheden, waar mede gy Paris verscheen, toen hy wegsmolt in de armen der Griekse Helena? of lust het u, met my te speelen, en my nimmer uwe zoetheid te doen smaken? Vaar vry voort wreede, nimmer zal ik u Heiligdom betreden, daar gy twee harten, brandende van onderlinge liefde, onafscheidbaar aan elkanderen strengelt. Ik zeg het Huwelyk voor eeuwig vaarwel; de liefde is aan het zelve doch niet verbonden; mooglyk zal een goelyk Meisje my wel een middel verschaffen, om my over uwe al te verre gaande wreedheid te wreeken.
Dus strooide ik myne klagten in den wind: De lieffelyke morgen lokte my menigmaal naar buiten, wanneer hy niet zelden met zyn roodverwig aangezigt myne wreedste zorgen verdreef, terwyl de bruine avond, door de onderscheide voorwerpen, die hy op het groene Veld of op de gladde Zee schakeerde, myne minnezorgen allengskens verdreef.
Myne Minnaryen trokken my van myn waar nut af; myn koophandel wierd niet meer door my bestierd, en ik zoude toen grote verliezen geleden hebben, zo myne Ouders dezelve niet meerder dan ik behartigt hadden.
In het buitenleven vond ik thans zodanig een behagen, dat ik, onder voorwendzel van onpasselykheid, van myne Ouders
| |
| |
verkreeg, om op een Hoef, die zy, omtrent een uur buiten Middelburg gelegen, bezaten, den zomer door te brengen.
Dagelyks vermaakte ik my toen met de eenvoudige Boeren, en vond derzelver omgang veel gemaklyker, dan die der Stedelingen. Zy leefde van hun Vee, het Vee van hunnen Akkers, buiten allen kommer; geen nyd was onder hen bekend, en het scheen, dat de ware geneuchte haren throon in de ryke klaverdreven had gevestigt.
In korten tyd maakte ik my dermaten onder hen bemind, dat 'er geen jongkspel, of geen openbaar feest gehouden wierd, waar op ik niet tegenwoordig moest zyn. Geen Mensch zag my hier met eenige nyd aan; in 't kort, zy maakte een Afgod van my, en verheften myn verstand tot aan de wolken.
Dus haar algemeen Orakel zynde, had ik doorgaans een algemenen toeloop der omleggende Veldelingen van de beide kunne. Mynen raad volgde zy altoos heilig op, waar by zy ook haar waar belang vonden, nadien dezelve de regtmatigheid ten rigtsnoer en de gezonde reden ten baak had.
Op een tyd dat ik my in myne boekoeffening bezig hield; want die drift is my in alle gevallen altoos bygebleven, wierd my bericht, dat een jong Meisje my begeerde te spreken. Ik begaf my ter- | |
| |
stond naar omlaag, alwaar ik eene natuurlyke schoonheid vond, die magtig was, den koelsten in volle vlam te zetten.
Zy groete my met eene aardigheid, die het boersche verre overtrof: Ik vatte haar by de hand, en verzogt haar, zich naast myn zyde neder te zetten, en vervolgens my hare belangen voor te dragen: In het eerst was zy zeer onthust, konnende naauwelyks van verlegenheid spreken, welke vrees ik wel haast verdreef, door een vertrouwend gesprek en een glaasje kaneelwater, want het 'smorgens was, toen ik dit minnelyk bezoek ontfing.
Zy sprak my dus aan, toen zy zich bekwaam oordeelde, om met my te konnen spreken: ‘Myn Heer, het vertrouwen dat het gantsche Kerspel in 't algemeen, en ik in 't byzonder in u stelle, heeft my bewogen, uwen raad te verzoeken, in de omstandigheden waar in ik my bevinde.
Doch vooraf moet ik u bericht doen, dat ik geen Boeren Dochter ben, maar een Stedeling van Middelburg. Myne Moeder verloor myn Vader al vroeg, wanneer zy zich beladen zag met vier Zonen en eene Dochter, welke zwaren last myn Moeder zodanig drukte, dat ik genoodzaakt was (want ik ben de oudste van hare Kinderen) om zo dra ik my in staat zag, het dienstbaar leven te aanvaarden. Bosman, een ryke
| |
| |
Boer, zag my, en schepte in my zo veel behagen, dat hy my in zyn dienst nam, om het opzicht over zyn huis te hebben, waar in ik den Ouden Man zo wel voldoe, dat hy my bemind, nevens zyne Kinderen.
Het is nu reets ruim een jaar geleden, dat een zeker Jongeling het oog op my wierp, en op my, volgens zyn voorgeven, verliefd wierd. Ik wil niet ontveinzen, dat ik, na dat hy eenige tyd over my had gevryd, hem met geen ongunstig oog aanzag, waar door ik hem, door zyn onophoudelyk smeken bewogen, het Jawoord gaf, 't geen hem de vrolykste aller Menschen scheen te maken.
Kort daarna verhuurde hy zich, (want hy is een Boeren Zoon) in Holland, en wel te R......., by een groot Heer, op hoop van een bediening te zullen verkrygen, die hem in staat kan stellen my te trouwen: Ik behoef u niet te verzekeren, Myn Heer, dat ons afscheid teder was; dit is zeker, dat de omstanders verklaarden, dat wy een gewenscht paar zouden zyn.
In deze hoop scheiden wy van elkanderen. Voor my, ik ben tot nog toe volstandig by myne belofte gebleven, en denke daar by altoos te zullen blyven; maar hy, my thans vergetende, en door zyn voorspoed dronken, heeft
| |
| |
zo my van goeder hand bericht word, zyn woord gebroken, beminnende een Burgers Dochter, waar by hy zyn Fortuin beter dan by my denkt te maken.
Ik kan niet wel uitdrukken, hoe my dit treft. Dat ik dit gerucht niet als los aantemerken heb is zeker, nadien ik van zyn hand in geen twee maanden, taal noch teken heb ontfangen, daar hy my alle veertien dagen gewoon was te schryven; zelfs verwaardigt hy zich niet, my te antwoorden, hoe menigvuldig ik hem schryve.
De reden, waarom ik u, Myn Heer, met dit lastig verhaal vermoeije, geschied, om u raad te vragen, op wat wyze ik dezen ontrouwen tot zyn plicht zal doen wederkeren; want het komt my voor, dat zyne ontrouwheid my geene vryheid geeft, om mede ontrouw te worden, of myn woord te breken, 't geen ik hem oprecht en vrywillig gegeven heb.
Met groote aandagt, en geen minder verrukking, hoorde ik dat Meisje hare redenen eindigen. Zy zweeg, en sloeg hare vriendelyke oogen op my neder, verwagtende een antwoord, doch te vergeefs, vermits ik haar met opgesperde blikken bleef aankyken, 't welk haar in eene grote verwondering en verlegenheid bragt, die niet weinig vermeerderden, toen zy my met een diepe zucht hoorde uitboe- | |
| |
zemen: Hemel! wat een schoon Beeld! Doch teffens myn misslag bemerkende, herstelde ik my zo goed ik konde, haar op het vriendelykste om verschoning verzoekende.
Zoete Meisje, sprak ik eindelyk, gy zyt een beter noodlot waardig. Dien gy bemind is niet waardig van u bemind te worden. Door zyn ontrouw is den knoop gebroken die u te zamen bond, volg dierhalven myn raad. Schryf niet meer aan hem; want gy doet vergeefsche moeite; vestig veeleer uwe liefde op een waardiger voorwerp, die u gewis standvastiger zal beminnen. Ondertusschen kunt gy verzekert zyn, dat ik met het grootste vermaak der weereld u zal zoeken te dienen. Maar zoet kind, u zaak vereischt nader overleg, besluit niet te spoedig, ik zal 'er myn gedagten over laten gaan, weshalven ik verzoek, dat gy de goedheid hebt, morgen my nader te komen spreken. Zeer gaarne, antwoorde zy, zo ik Myn Heer dit durf vergen; dit zeggende stond zy op, en ik zag haar met verdriet vertrekken, latende zy my oneindig verliefder dan ik bevorens geweest was; zelf berouwde het my reeds, dat ik ooit verzegt had, t'eniger tyd te zullen trouwen; ja ik moet bekennen, dat dit zoete Meisje my naar het tegendeel greetig deed rykhalzen, daar ik naderhand nog meer reden toe had, gelyk in 't volgende Hoofdstuk den opmerkende Lezer zal voorgedragen worden.
|
|