| |
X. Hoofdstuk.
Behelzende
Een aangevangen, doch onvolbragte Liefdenhandel, waar in de eigenzinnigheid de Hoofdrol speelt.
Naauwelyks was ik van Jannetje ontslagen, of ik leefde eenigen tyd zonder de minste minnaryen, en begon my nu ernstig op den koophandel toe te leggen, onder het opzigt myner Ouders, waar door ik meer vryheid bekwam, om eenige uitspanningen te nemen, die my voor dezen niet geoorlooft waren. Dit
| |
| |
verschafte my gelegenheid, om voorname gezelschappen by te wonen. Op eene derzelver vond ik een jong Meisje, 't geen wegens hare aardige invallen, en welbespraakte tong, niet weinig het gezelschap vermaakte.
In den beginne zag ik haar onverschillig aan: weinig denkende, dat zy nog oorzaak zoude zyn, my van liefde te doen blaken, en nog veel minder, dat hare trotsheid, kwaadspreken, en andere laakbare hoedanigheden my zo spoedig van dien drift zouden genezen.
Vooraf zal ik den Lezer een schets van de uiterlyke hoedanigheden van dat Meisje geven. Elisabeth, dus was haar naam, was middelmatig van lengte, uit den blonde, zeer blank van vel, en fyn van gebeenten. Haar innige inborst is uit het volgende af te meten.
Het zy dat zy merkte dat ik haar boven hare speelgenoten begon te achten, of dat zy zag, dat ik boven anderen veel vermaak schepte in hare aardige invallen te horen, die ik doorgaans met eene lofreden verzelde, of het zy dat zy merkte dat ik haar niet onverschillig aanzag, bespeurde ik, dat zy van my ook meerder werk maakte, dan van anderen, die zy doorgaans ledige halfvaten noemde, om dat zy niet vatbaat waren voor al wat na het verhevene streeft.
Hier door won ik reeds vroeg haar ver- | |
| |
trouwen, en dat vertrouwen verwekte in my eene tedere liefde, die zy aan hare zyde scheen aantekweken, gedragende zich, of zy wezentlyk myne Meesteres was, ofschoon ik haar nimmer eenige opening van myne hartstogt gegeven had.
Kortom, ik vond zo vele bevalligheden in haar persoon, dat ik besloot, haar te vryen. Tot dat einde sloeg ik myn Ouders dat huwelyk voor, die daar niets tegen hadden, maar my beloofden de Ouders van Elisabeth daar over te zullen spreken. Zy vonden deze party voor my geraden, nadien zy rykelyk bemiddelt waren.
Nu stond het aan my, eene verklaring van liefde te doen, doch dat wilde zo haast niet gelukken, vermits Elisabeth, zo haast zy merkte, dat ik haar beminde, my alle gelegenheid benam, haar alleen te onderhouden, weshalven ik, in weerwil van my zelf, het besluit moest nemen, haar eene geschrevene liefdensverklaring ter hand te stellen, welke van dezen inhoud was:
Uitmuntende Elisabeth:
De Liefde, die iets wonderlyks is, heeft my, lieftallige Juffer, dermaten door uwe schone oogen getroffen, dat ik geheel myne vryheid kwyt ben. De straalen van uwe schitterende oogen hebben myn hart berooft van alle neiging, die buiten u is. Gy bezit myn hart, ik sta het u vrywillig af, en zal 'er nimmer
| |
| |
naar tragten, zo lang ik leeve. Die offerhande is gewillig en buiten dwang. Vergun my, schone Juffer; dat ik ook naar het uwe mag dingen; dat ik het my mag eigen maken. Die lieve verwisseling zal my de gelukkigste op Aarde doen zyn, en gy zult altoos ondervinden, dat ik in alle wisseling van zaken ben uwen getrouwen
Lodewyk.
Die Brief stak ik by my, om dezelve haar by onze eerste byeenkomst ter hand te stellen. Ik vond haar wezentlyk vrolyker dan ooit; haar verstand veel fynder, en het scheen, dat het geval myn opzet begunstigde; want Mejuffrouw Petronella, eene van 't gezelschap, verhaalde, dat eene jonge Juffrouw van hare kennis, zich in den echt had verbonden met eenen ouden Vryer, die reeds den ouderdom van vyf-en-t'zeventig jaren bereikte, 't geen by 't gezelschap een groot gelach veroorzaakte. Elisabeth trad over dat voorval met my in een ernstig gesprek, bewerende, dat het schandelyk voor een jong Meisje was, zo een ouden rogchelaar te trouwen. Ik antwoorde haar, dat die daad zo schandelyk niet was, als zy zich aan ons oog vertoonde, vooral als de Liefde in dezelve de hoofdrol speelt. Zy berste in eenen schaterende lach uit, toen zy my dus over de liefde hoorde spreken. Vergeef het my, Mejuffer, vervolgde ik, de
| |
| |
liefde arbeid vry, zy werkt door zich zelf, en niets kan haar geducht vermogen wederstaan; over deze stof heb ik een onderhandeling op 't papier gebragt, die ik u zal ter hand stellen, en ten vollen van myn zeggen overtuigen. Dit zeggende, stelde ik haar den Brief ter hand, die zy vervolgens in haar tas stak, wordende in 't vervolg het gesprek algemeen, waar op het gezelschap vertrok.
Myn liefdenhandel met Antje was kinderagtig, doch deze ernstig. De eerste dompelde my in een kinderlyke vrees; deze in een wezentlyke bekommering, die, in weerwil van derzelver bitterheid, met eenig zoet gemengt was. Ik verwagte een gelukkige uitslag van myn Brief, en dagt wegens de vriendschap, die zy my altoos zo verre boven anderen betoond had, een gunstig antwoord te ontfangen, doch ik bouwde kasteelen in de lucht, gelyk in 't vervolg zal blyken.
Ik genoot het geluk, haar weder te onderhouden. Zy had een fiere houding aangenomen, als of zy moedig was over de triumph die zy op my behaalt had. Ik merkte in haar eene zekere trotsheid, die ik nimmer in haar had beschouwd. Zy sprak veel, doch alle hare redenen waren zonder ernst. Nu zag zy my met een vriendelyk, dan met een stuurs gelaat aan. Ik poogde haar tot een ernstig gesprek op te leiden; doch alle myne herhaalde po- | |
| |
gingen waren te vergeefs, zo dat ik van haar zo wys als ik gekomen was moest scheiden.
Ik wist niet, wat van dit eigenzinnig gedrag van Elisabeth te denken: De liefde deed my geloven, dat zy niet ongevoelig voor myne hartstogt was; zelfs dat zy 'er mede was ingenomen, en ik geloof voor gewis, dat, indien ik my na hare eigenzinnigheid had willen schikken, ik myne liefde met wederliefde zoude hebben zien bekronen.
Het duurde niet lang, of ik bekwam gelegenheid, Elisabeth te onderhouden. Het weêr lokte thans een ieder tot eene aangename uitspanning. De lieffelyke Lente had de Aarde met een nieuw groen bekleed, en de jeugd vermaakte zich onderling buiten de Stads muren in de bygelegen Dorpen. Dit aangenaam Jaargety gaf my het geene, waar na ik zo lang gewenscht had; want bespeurende, dat Elisabeth genegenheid toonde, om het eerst ontloken groen te beschouwen, nodigde ik haar tot een uitryding, die zy in 't eerst welstaanshalve weigerde, doch eindelyk aannam.
Thans genoot ik het geluk, myn beminnelyk voorwerp naast myn zyde te hebben, en haar onverhindert over myne liefde te onderhouden, ja zelfs de zoetigheden der liefde van haar mond te smaken, waar door ik in een Hemel van bekorin- | |
| |
gen scheen opgenomen te zyn. Deze wellust duurde zo lang, tot wy ter plaatze gekomen waren, waar na onze uitspanning zich bepaald had. Hier hielden wy ons middagmaal, waar na wy ons met wandelen verlustigden: en nadien ik haar nooit eenige reden op myne verklaringen had horen geven, drukte ik haar onder het wandelen de hand, en zeide: bekoorlyke Elisabeth, hoe lange zult gy myn voorstel onbeantwoord laten? hoe lange my een hart ontzeggen, dat ik aanbidde? Ach, myn schone! schenkt my uw hart, gelyk ik u het myne geschonken heb. Tot dus verre, antwoorde zy, heb ik uwe liefdensverklaringen gehoord, zonder dezelve te veroordeelen, wat wilt gy meer van my begeeren? Ik begeer uw hart, hervatte ik, daar mede alleen kan ik myne verlangens vervullen. ô Ongelukkige! zeide zy, wat begeert gy van my; vind gy u bekwaam, het juk te dragen dat ik u zoude opleggen, indien ik uwe redenen gehoor gaf. Wilt gy eene blinde gehoorzaamheid zweren, om myne bevelen, zonder eenig tegenmorren, op te volgen? Zult gy magtig zyn, uwen mond te bedwingen, op dat dezelve in geen jaar my eenige liefdensverklaringen voordrage; latende uwe oogen alleen de vryheid, my uwe innigste gepeinzen te ontvouwen. Zo gy daar toe magtig zyt, Myn Heer, neem ik u voor myn Minnaar aan; doch zo u deze voorwaarden niet be-
| |
| |
hagen, rade ik u,
uwe begeertens op iets anders te vestigen.
Geen onverwagte donderslag by een helderen zonneschyn, kan een bevreest gemoed meer verbazen, dan deze reden van Elisabeth. Ik zag haar met bedrukte oogen aan, roepende: Ach wreede: wat eischt gy van een verlieft hart, dat u genoeg aanbid? Moet ik u dan Goddelyke eere bewyzen? Ach! uwe wysheid is te hoog verheven, dan dat gy my lasten zoud opleggen, dien ik niet dragen kan.
Haar toorn ontstak vreesselyk, toen zy deze reden van my hoorde: Zy trok haar hand los, die ik onophoudelyk in de myne had gekluistert. Maakt nimmer staat op my, zeide zy, gy zyt my niet waardig; nooit zal ik iemand myn hand geven, die wederstrevig is om my te gehoorzamen. Kom laat ons gaan, vervolgde zy, het verveelt my van u opgepast te worden. Als het u gelieft, antwoorde ik gantsch koel. Vervolgens spraken wy van onverschillige zaken: Hare eigenzinnigheid had in my ook een eigenzinnigheid verwekt, die met de hare geheel strydig was, waar door myne liefde in een ogenblik in eene onverschilligheid veranderde.
Wy reden dus, met die hartstogten bezielt, naar huis, alwaar ik een vriendelyk afscheid van haar nam, haar bedankende voor de eere, die zy my had gelieven te bewyzen.
| |
| |
In 't vervolg wierden wy weder zo onverschillig jegens malkanderen, als te voren; en ware het by die onverschilligheid gebleven, zoude nooit onze gemeenzaamheid afgebroken zyn; doch zy, zich na hare gedagten gehoont ziende, konde zich niet onthouden, my eerst bedektelyk, naderhand in het openbaar te schenden, waar door ik genoodzaakt was, haar gezelschap als te gevaarlyk, te vermyden.
Met dit verhaal zal ik dit Boek eindigen; doch kan niet voorby, myn geliefden Lezer op deze volgende regelen, hoewel op een lagen toon, te vergasten.
Dus brak de grilligheid den band der teérste min.
De trouwe Liefde duld geen boei, geen wrede banden;
Zy is vrywillig in haar zuivere offerhanden,
En streeft recht toe recht aan den Huwlyks Tempel in,
Verwelkomt van een rei bevall'ge Hemelgoden,
Die 't minnekwekend hart tot de eêlste wellust noden.
Einde van het eerste Boek.
|
|