De Middelburgsche avanturier. Of het leven van een burger persoon
(1978)–Anoniem Middelburgsche avanturier, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
thans zulke dwaasheden herdenk, kan ik niet begrypen, door wat geest ik bezielt wierd, om diergelyke buitensporigheden te plegen. Doch laat ons ondertusschen zien, of uit het gedrag, dat ik met Jannetje hield, iets op te maken zy, dat eenigzints tot leering kan verstrekken. Van een volmaakt schoon en jong Meisje bemind te worden, is iets groots; doch oneindig groter is het, wanneer een Jongeling, die zich geheel der liefde heeft opgeoffert, door het bespiegelen der innige zielsgebreken, die de schoonheid van zo een uitmuntend persoon bezoedelen, in weerwil der verrukkenste aantokkelingen, die ooit in 't Hof van Cyprus zyn voortgebragt, zich zelfs als een Held verwind. De Lezer begrypt reeds, dat ik door dezen fieren Jongeling my zelfs bedoel. Zoude ik myne ondeugden ongeveinst ter neder stellen, en den lof die my toekomt, verzwygen? Jannetje was gewis schoon en waardig bemind te worden; doch behebt met veele ondeugden, die van geen edelmoedig persoon gedult konden worden. Het was de liefde niet, die Jannetje aanporde my te beminnen, maar dat Meisje bedoelde, my in hare belangen te wikkelen, ten einde te gemakkelyker myne Ouders te konnen besteelen. Een deugdzaam gemoed, hoe zeer ook der liefde onderworpen, heeft steets een | |
[pagina 37]
| |
afkeer van schreeuwende misdaden, die volgens de wetten ten hoogste strafbaar zyn. Hoe sterk ik ook een Vrouwspersoon bemind heb, ging nooit myne liefde zo ver, dat dezelve myne oogen kon verblinden: neen, wanneer zy met den geest van lasterzucht was behebt, poogde ik door overtuigende redenen dat kwaad in haar te dempen, en wanneer ik mynen arbeid vrugteloos zag, konde zy my niet meer bekoren, maar ik liet haar wel haast varen, overwinnende myne liefde. Geveinstheid dulde ik nooit in myne Matressen: in het tegendeel beminde ik de openhartigheid zo driftig als de schitterenste schoonheid. Niet dat een fyn Zusje het doel van myn verlangen konde vervullen, neen, ik beminde een gulle vrolykheid en een zekere betamelyke luidruchtigheid, boven een schoon en week aangezicht; doch boven al was ik verzot op de edelmoedigheid. Deze deugd alleen was groot en magtig genoeg, om my hartnekkig te doen beminnen, al ware het voorwerp slegts tamelyk schoon. Dit was de reden, dat Jannetje my mishaagde. Zy bezat alle hoedanigheden die ik dodelyk hate, en waarlyk de deugd is uit zich zelven beminnelyk; want wat staat kan men maken op een ondeugende, die haar eigen voordeel zoekt uit de gunsten, welke zy anderen arglistig schenkt. Zulk een Nimf bemind u uiterlyk met | |
[pagina 38]
| |
zeer veel drift, zo lang zy eenen gouden regen in haar schoot ziet storten; houd die op, zo verdwynt hare achting met hare liefde teffens, en zy zal de eerste zyn, die u in uwen toestand zal honen. In het tegendeel zal eene, die met myne hier boven beschreve zinnelykheid overeenkomt, in lief en leet altoos de zelfde zyn. In tegenspoed zal zy u te sterker aanhangen, en hare liefde eindigt niet dan met de dood. Dit is genoeg, om den Lezer een recht denkbeeld te geven van de zinnelykheid, waar op ik doelde; zullende ik weder den draat van myne gevallen, in het volgende Hoofdstuk hervatten. |
|