traag voort, niet tegenstaande ik alles in 't werk stelde, om te bevatten wat ik nodig moest weten. Myn Vader merkte wel haast, dat myn geringe vordering in de Letteroeffening niet voortkwam uit eene traagheid, waar mede veele Kinderen behebt zyn; veel minder uit een kwaadaardigheid van niet te willen leeren, maar alleen uit het gestel myner herssenen, die onbekwaam waren, iets woordelyks van buiten te leeren. Hy merkte daarenboven, dat ik zeer leesgierig was, en bekwaam, de zaken die ik las, ofschoon niet woordelyk, zakelyk te onthouden, en te vertellen: waarom hy my ontsloeg van alle juk der Schoolvossen, latende my op myn eigen wieken dryven; gebruikende alleen de voorzorgen, my zelf alle dagen in gemeenzame gesprekken te onderhouden, waar door ik bekwaam wierd, om zonder iets van buiten geleerd te hebben, te redeneren over de Godgeleerdheid, Zedekunde, Poëzy, Historiekunde en de Geographie, tot verwondering der genen, die dagelyks geheele lessen van buiten leerden. Nooit heb ik myn Vader my horen dwingen, om deze of geene wetenschap te leeren. Met een zagt en vriendelyk gesprek wist hy my alles smakelyk te maken; dus bereikte die goeden Man zyn heilzaam oogmerk, verrykende my met een schat, die my nimmer in het midden van myne nypende rampen heeft begeven.