zich ooit verder en hoger te kunnen verheffen, dan den Burgerstant.
In deze laastgenoemde Stad zag ik het levenslicht, op den 23 Augustus 1723. den zelfden dag, dat myn Vaders Broeder, op den Hont, een water, of liever de mond der Noord Zee, door een hevigen wind buiten boord wierd geslagen, en verdronk.
Door dit ongeval wierd de vreugd myner Ouders, die zy over myn gelukkige geboorte hadden opgevat, niet weinig getempert; nochtans moesten zy zich troosten; want de onoverwinnelyke dood word door geene tranen vermurwt.
By mynen doop verkreeg ik den naam van Lodewyk, na myn Moederlyke Grootvader. Myn Moeders Broeder stond nevens zyne Vrouw voor myn Christelyke opvoeding als Peters in.
Hier ziet gy my nu, Lezers, geboren en gedoopt. Van myne zuigende Kindsheid weet ik niets anders te berichten, dan de allergrootste ramp, die een zuigeling kan overkomen, met welk verhaal ik dit Hoofdstuk zal sluiten.
Myn Vader en Moeder beminde elkanderen hartelyk; nooit werd onder hen eenige twist gehoord; doch myn Vader mogt niet lang het geluk met zyn deugdzame en schone Vrouw deelen; want weinige waren haar in schoonheid gelyk, zy werd, toen ik negen Maanden oud was, van een hevige ziekte aangetast, die