Middelnederlandse geneeskundige recepten
(1970)–Anoniem Middelnederlandse geneeskundige recepten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Inleiding | |
[pagina 3]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 4]
| |
Vanaf de vierde eeuw voor Christus nam het belang dat aan de recepten gehecht werd in sterke mate toe, mede door de invloed die, na de veroveringstochten van Alexander de Grote, de Oosterse geneeskunde op de Griekse medische wetenschap begon uit te oefenen. In het Romeinse rijk vond de Griekse geneeskundeGa naar voetnoot4 volgens de overlevering ingang op het einde van de derde eeuw v.C. met een zekere Archagathos, een heelmeester afkomstig uit Peloponnesus die leefde te Rome rond 219 v.C. Tot op dat ogenblik had de Romeinse geneeskunde zich hoofdzakelijk beperkt tot eenvoudige diëtische behandelingen, incantaties en magische praktijken naast kleinere chirurgische ingrepen. Het duurde nog tot de eerste eeuw voor onze tijdrekening vooraleer Rome het centrum van de geneeskundige vooruitgang in de Antieke wereld werd, toen nl. nieuwe medische scholen, o.m. die van de Methodici, die de natuurheilmethodes tot grote ontwikkeling brachten, een sterke invloed begonnen uit te oefenen. Tot de belangrijkste in het Grieks schrijvende auteurs van deze groep behoren ThemisonGa naar voetnoot5, Thelassos van TrallesGa naar voetnoot6 en vooral Soranus van Efese, de grootste gynaecoloog van de oudheid (einde 1e, begin 2e eeuw). Terwijl deze school weinig op het gebied van de receptliteratuur gepresteerd heeft, waren er ook een groot aantal medische auteurs die zich vooral op dit terrein hebben doen gelden en van wie het werk de bron vormt waaruit Pedanios DioskoridesGa naar voetnoot7, PliniusGa naar voetnoot8, CelsusGa naar voetnoot9 | |
[pagina 5]
| |
en GalenusGa naar voetnoot10 overvloedig geput hebben - hun werk is trouwens zogoed als uitsluitend door de aanhalingen bij de zoëven genoemde encyclopedisten bekend gebleven. Het belangrijkste farmakologisch werk van de oudheid, tenminste voor wat de invloed op de Westeuropese middeleeuwen betreft, is het kort na 77 of 78 van onze tijdrekening geschreven werk van de zopas genoemde Dioskorides. Ook de compilatie van Plinius, Historia naturalis, waarin talloze recepten kritiekloos uit vele schriftelijke zowel als mondelinge mededelingen werden opgenomen, kende gedurende de middeleeuwen in West-Europa een buitengewone populariteit. Dit is eveneens het geval voor het medisch werk van Galenus dat een groot aantal recepten bevat die voor een deel door hem uit oudere werken werden samengebracht. Met Galenus houdt de zelfstandige produktie in de receptliteratuur voor vele eeuwen op. Wat nadien nog op dit gebied gepresteerd werd, was slechts het excerperen, compileren en combineren van gegevens uit vroegere werken. De belangrijkste, in het Grieks schrijvende auteur uit de vierde eeuw is OreibasiosGa naar voetnoot11 die voor de artsenijmiddelen een belangrijke plaats in zijn werk inruimde en er veel heeft toe bijgedragen om het werk van Galenos in bredere kringen bekend te maken. Vermelding verdienen verder nog Alexander van TrallesGa naar voetnoot12 en Aëtios van AmidaGa naar voetnoot13, welke laatste zich voor het eerst ook inliet met de magische geneesmiddelen en methodes. Vanaf de eerste eeuw van onze tijdrekening hadden deze twee auteurs in de geneeskundige literatuur langzamerhand een belangrijke plaats veroverd. Hiervoor getuigen de Griekse Kyranides-geschriftenGa naar voetnoot14, die sterk onder de invloed staan van de magie uit het nabije Oosten. | |
[pagina 6]
| |
De in het Latijn schrijvende auteurs onderscheiden zich in het algemeen door een minder wetenschappelijke, meer volkse instelling. In die zin kan men ze te recht beschouwen als de rechtstreekse voorlopers van de vroeg-middeleeuwse monnikengeneeskunde. Hun kompilatorische geschriften zijn trouwens ook belangrijke bronnen en voorbeelden geweest van de receptenverzamelingen uit de vroege middeleeuwen. Naast Dioskorides en Galenos is het - zoals reeds gezegd - vooral Plinius die in hun compilaties sterk op de voorgrond komt. Bijgelovige praktijken, toverformules en geneeskrachtige amuletten nemen er een bevoorrechte plaats in. Een bijzondere vermelding verdienen de werken van PriscianusGa naar voetnoot15, Marcellus EmpiricusGa naar voetnoot16 en Apuleius BarbarusGa naar voetnoot17. In de derde eeuw schreef Quintus Serenus Sammonicus een medisch werk op rijm waarin ook enkele recepten voorkomenGa naar voetnoot18. Rond dezelfde tijd schreef Gargilius MartialisGa naar voetnoot19 een traktaat over de landbouw met afzonderlijke hoofdstukken gewijd aan de vruchten en groenten, hoofdstukken die in de middeleeuwen goed bekend gebleven zijn. Auteurs uit de vijfde eeuw zijn Vindicia- | |
[pagina 7]
| |
nusGa naar voetnoot20, de vriend van Sint Augustinus, Caelius AurelianusGa naar voetnoot21, een Numidiër wiens werk een vertaling in het Latijn is van dat van Soranus. De laatste Latijnse medische auteur van de oudheid is wellicht Cassius FelixGa naar voetnoot22, afkomstig uit Noord-Afrika, die in 447 een compilatiewerk schreef dat hij uit vroegere auteurs samenstelde. De auteur die evenwel de grootste invloed bleef uitoefenen op de volgende eeuwen, was de reeds genoemde Marcellus Empiricus van Bordeaux (einde 4de, begin 5de eeuw) die vele volks- en magische geneesmiddelen in zijn Liber de medicamentis opnam en karakteristiek is voor de staat van verval waarin de klassieke medische wetenschap in die tijd gekomen was, vooral dan in de provincies. Zijn verzameling recepten is geordend naar de in de middeleeuwse medische literatuur zo geliefde orde a capite ad calces en zijn naam verdient ook vermelding daar hij de laatste schrijver is van een receptenverzameling waarvan de auteur met name bekend is. In de volgende eeuwen zijn al de tot ons gekomen receptenverzamelingen immers anoniem. De Latijnse receptenverzamelingen uit de volgende eeuwen zijn zeer talrijk in handschriften bewaard gebleven, enkele werden uitgegeven, de meeste zijn nog niet gedruktGa naar voetnoot23, en zogoed als alle zijn ze weinig of niet bestudeerd geworden voor wat betreft hun invloed op de receptaria en antidotaria uit de latere middeleeuwenGa naar voetnoot24. Zeven van deze receptenverzamelingen werden door H.E. SigeristGa naar voetnoot25 uitgegeven: het Londense antidotarium, MS. Harley 5792 (fols. 273v-276v) dat uit de 7de of 8e eeuw dateert, het Bambergse uit de 9de of 10de eeuw (Dombibliothek, MS. L.III.6, fols. 45v-93r), het Reichenause uit de 9de-10de eeuw (Karlsruhe, MS. Augiensis CXX, fols 1r-18r), het Berlijnse uit dezelfde eeuw (MS. Philippicus 1790, fols. 37r-39r), het Sankt-Gallense (St. Gallen, MS. 44, pp. 228-260), het Glasgowse uit de 9de-10de eeuw (Glasgow Univ., MS. | |
[pagina 8]
| |
Hunterian T. 4.13, fols. 137r-177r) en het Antidotarium van Cambridge (Univ. Libr. MS, G.g.V.35, fols. 427v-431v). Onder leiding van Sigerist, gaf diens leerling, J. JörimannGa naar voetnoot26, een paar jaar later nog twee andere receptaria uit: één uit de 9de eeuw (St. Gallen, MS. 44, fols. 337-368) en één uit de late 9de of vroege 10de eeuw (Bamberg, Dombibliothek, MS. L.III.6, fols. 22r-45v).Ga naar voetnoot27 In de verdere ontwikkeling van deze vroeg-middeleeuwse recept-literatuur dient men volgens H.E. SigeristGa naar voetnoot28 twee grote lijnen te onderscheiden. De eerste, de wetenschappelijke lijn, neemt haar oorsprong bij Galenus en voert over Oreibasios, Alexander van TrallesGa naar voetnoot29 en Aëtios van Amida naar Paulos van AeginaGa naar voetnoot30 en naar de zoëven genoemde anonieme receptverzamelingen en vindt haar eindpunt in het Salernitaanse Antidotarium, dat dan op zijn beurt, de basis heeft gevormd van de latere, officiële farmacopeeënGa naar voetnoot31. Als kenmerken van de recepten die tot deze ontwikkelingslijn dienen gerekend te worden, kan men beschouwen dat ze uitvoerig zijn, zeer gecompliceerd van samenstelling en niet toegankelijk voor bescheiden beurzen. Naast deze eerste ontwikkelingslijn en parallel ermee loopt een tweede lijn die als uitgangspunt Plinius heeft en Scribonius LargusGa naar voetnoot32 wiens werk zogoed als volledig door Marcellus EmpiricusGa naar voetnoot33 werd overgenomen. Deze lijn voert verder over een ganse reeks tussenschakels, waaronder Sextus Placitus PapyriensisGa naar voetnoot34 en de reeds meer | |
[pagina 9]
| |
genoemde Marcellus naar de anonieme vroeg-middeleeuwse receptencollecties, vooral dan het Cambridge- en het Glasgowse antidotarium. De recepten die tot deze tweede lijn dienen gerekend te worden kan men gemakkelijk herkennen aan hun eenvoudige samenstelling, hun beknoptheid en het gemak van bereiding. Daarom wordt deze lijn ook de volkse richting genoemd. Het zijn immers huismiddeltjes, goedkoop en populair, die dan ook door iedereen gemakkelijk te bereiden waren. In tegenstelling tot de zg. wetenschappelijke recepten, geven de volksrecepten slechts weinig en dan soms nog vage aanduidingen van de te gebruiken hoeveelheden der voor de bereiding nodig zijnde ingrediënten. Naast deze indeling van de middeleeuwse receptliteratuur - zowel de Latijnse als die in de volkstalen van West-Europa - is er nog een andere indeling: de chronologische. In de recepten van de middeleeuwen onderscheidt men dan de pre-Salernitaanse (± 600-1000) en die welke invloed van de medische school van Salerno vertonen. Tot de beroemdste geschriften van deze school behoren naast het Regimen sanitatisGa naar voetnoot35, dat tot op zekere hoogte door Arnaldus van VillanovaGa naar voetnoot36 werd samengesteld, ook verscheidene andere werken. Aangaande de invloed van de school van Salerno op de medische literatuur in de Nederlanden, kunnen we een oordeel aanhalen van P. Boeynaems: ‘Bizonder de Arabieren en de school van Salerno zullen, en dit gedurende de eerstvolgende drie eeuwen, het medisch denken in onze gewesten bepalen’Ga naar voetnoot37. Voor de geschiedenis van de receptliteratuur is echter het Antidotarium Nicolaï wel het belangrijkste werk van de school van Salerno geweest. Zoals H.E. SigeristGa naar voetnoot38 heeft aangetoond, vinden ongeveer een derde van de daarin voorkomende recepten hun oorsprong in de door hem uitgegeven vroeg-middeleeuwse receptencollecties. Hieruit blijkt natuurlijk wel de continuïteit van deze vroege collecties doch tevens is het duidelijk | |
[pagina 10]
| |
dat tussen de vroeg-middeleeuwse en de Salernitaanse verzamelingen, andere, nieuwe factoren hun invloed hebben doen gelden. Deze invloed is de geleidelijk groter wordende vertrouwdheid van de West-europese medische kringen met de wetenschap van de IslamGa naar voetnoot39. Sinds het werk van Constantinus Africanus (11e eeuw)Ga naar voetnoot40 is deze invloed duidelijk merkbaarGa naar voetnoot41. Zo is uit onderzoekingen gebleken dat de helft van de recepten uit het Antidotarium Nicolaï in het Liber graduum van Constantinus terug te vinden is. De invloed van het Antidotarium Nicolaï op de anoniem overgeleverde, laat-middeleeuwse receptencollecties is groot geweest, niet alleen op die welke tot de wetenschappelijke groep behoren, doch tevens op de volkse recepten waar voorschriften die oorspronkelijk tot de wetenschappelijke receptariën behoorden, in ‘abgesunkene’, min of meer vereenvoudigde of corrupte vorm aangetroffen worden. Het Antidotarium Nicolaï werd verscheidene malen in het Middelnederlands vertaaldGa naar voetnoot42. Alfabetisch geordend vindt men in dit invloedrijk werk een groot aantal preparaten en de curatieve eigenschappen van medicinale enkelvoudige stoffen en composita beschreven, die goede voorbeelden zijn van de wetenschappelijke recepten zoals ze in de middeleeuwen in West-Europa in omloop waren. De bekendheid die deze verzameling in de Nederlanden genoot, blijkt uit het aantal handschriften waarin een Mnl. vertaling in verscheidene versies tot ons is gekomenGa naar voetnoot43. Uit het Islamitisch cultuurgebied dienen de volgende auteurs die hun invloed op de Salernitaanse en post-Salernitaanse geneeskunde | |
[pagina 11]
| |
lieten gelden, hier in het bijzonder vermeld te worden: RhazesGa naar voetnoot44 (vooral het Liber medicinalis Almansoris),Ga naar voetnoot45 Serapion de Oudere (Pandecta)Ga naar voetnoot46, Serapion de JongereGa naar voetnoot47 (Liber Serapionis aggregatoris medicinis)Ga naar voetnoot48, Avicenna (Canon)Ga naar voetnoot49 en Ibn Baitar (Liber magnae collectionis simplicium medicamentorum)Ga naar voetnoot50. Naast het reeds vermelde werk van Constantinus Africanus vertonen ook de volgende, in de latere middeleeuwen zeer bekende werken een sterke Arabische invloed: het reeds genoemde Antidotarium NicolaïGa naar voetnoot51, het werk de simplicibus medicinis van PlateariusGa naar voetnoot52 dat dikwijls naar de aanvangswoorden Circa instans genoemd wordtGa naar voetnoot53, het Liber iste (de zg. Plateariusglossen)Ga naar voetnoot54, de Grabadin van Pseudo-MesuesGa naar voetnoot55, Odo de | |
[pagina 12]
| |
Meungs Macer FloridusGa naar voetnoot56 en de Physica van de H. Hildegard van BingenGa naar voetnoot57. Verder dienen nog vermeld te worden het werk van de reeds in een ander verband genoemde Arnaldus van Villanova, van RufinusGa naar voetnoot58, van Thomas CantimpratensisGa naar voetnoot59 en van Albertus MagnusGa naar voetnoot60. Het eerste boek van het encyclopedisch werk van Thomas Cantimpratensis is in het Mnl. in een berijmde vertaling bewaard in Hs. 19308 van de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot61. Een klein fragment van het Liber de Vinis van Arnaldus van Villanova is te vinden in de Universiteitsbibliotheek te Leiden (Hs. B.P.L. 2557)Ga naar voetnoot62 en in een veel vollediger 15de eeuwse versie in Hs. 1457 van de Gentse UniversiteitsbibliotheekGa naar voetnoot63. Ditzelfde handschrift bevat ook een Mnl. vertaling van de Circa instans en van een gecommentarieerd antidotarium. Deze zelfde teksten, ook het Liber de Vinis, zijn trouwens ook nog voorhanden in een oudere Mnl. vertaling die bewaard is in een handschrift in Engels privaatbezit dat zich echter nu in leen | |
[pagina 13]
| |
bevindt in het British Museum te Londen (Hs. Loan 29/332)Ga naar voetnoot64. De medicinale Mnl. literatuur uit de late middeleeuwen omvat ook tal van andere, uitvoerige en kleinere traktaten, waarvan sommige nog niet uitgegeven werdenGa naar voetnoot65. Onder de reeds gedrukte werkenGa naar voetnoot66 vermelden we de Cyrurgie van Jan YpermanGa naar voetnoot67, en die van zijn tijdgenoot Thomas Scellinck uit Tienen (1343)Ga naar voetnoot68, enkele traktaatjes over urinoscopieGa naar voetnoot69, een gedicht van 2400 verzen over ‘heimelijcheden van mannen ende vrouwen’Ga naar voetnoot70, een gedicht uit de veertiende eeuw, getiteld ‘der vrouwen heimelykheid’Ga naar voetnoot71, een boec van medicinen van de hand van de reeds genoemde Jan YpermanGa naar voetnoot72 en een traktaatje over de ‘tekene der doot die Ypocras met hem dede graven’Ga naar voetnoot73. Daar de autoriteiten die Jan Yperman in zijn Cyrurgie vermeldt, een goed idee geven van de zeer verscheiden invloeden die vanaf de veertiende eeuw op het medisch denken in de Nederlanden begonnen in te werken, is het wel interessant hier even de voornaamste op te | |
[pagina 14]
| |
sommen: naast de vier schrijvers der oudheid Hippocrates, Galenos, Dioskorides en Plinius, worden de volgende ‘Arabieren’ bij name genoemd: Serapion, Avicenna, Isaak Ben SoleimanGa naar voetnoot74, Rhazes en AlbukasimGa naar voetnoot75. Onder de middeleeuwse ‘meesters’ vermeldt Yperman: Constantinus Africanus, RogeriusGa naar voetnoot76, Rolandinus CapellutiGa naar voetnoot77 en de ‘quatuor magistri’ van de Rogerius-glossen; verder nog Hugo de LuccaGa naar voetnoot78, Theodoricus van CerviaGa naar voetnoot79, Bruno de LongoburgoGa naar voetnoot80, Lanfranc van MilaanGa naar voetnoot81, ‘mester Gillis’, d.i. Aegidius van CorbeilGa naar voetnoot82, en Gilbertus AnglicusGa naar voetnoot83. Thomas Scellinck van zijn kant, schrijft in de inleiding op zijn werk dat hij ‘een boec van cirurgyen in dyetscher tongen’ wil schrijven dat ‘die bloem wt alle boeke der groete meesters’ is, ‘wt Galienus, die der bester was, en wt Auicenna, wt Albucasim, wt Almansorem (d.i. het Liber medicinalis Almansoris van de hierna | |
[pagina 15]
| |
genoemde Rhazes), wt Rasim, wt Brunum longo burgente, wt Alafrancis, wt Theodoricum, wt Rolande, wt Rogerium, ende wter glosen quatuor magistrorum, ende wt anderen vroeden meesteren...’Ga naar voetnoot84. Een verzamelcodex in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (Hs. 1328), die misschien nog gedeeltelijk uit de 14de eeuw dateert en gewoonlijk het Boec van Medicinen (in Dietsche) genoemd wordt, bestaat uit drie delen waarvan alleen het laatste (fols. 72-127) hier dient vermeld te worden. Dit gedeelte van het handschrift is een compilatie in proza van medisch-farmaceutische literatuur die onlangs door W.F. Daems werd uitgegevenGa naar voetnoot85. Losse recepten komen in dit traktaat weinig voor: op fol. 71v één enkel recept, en een reeks baker-recepten en farmacologische varia op fols. 116v-122v. Uit de rijke verzameling teksten in Hs. 15624-41 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel werd het Mnl. Liber Magistri Avicenne door L.J. Vandewiele uitgegevenGa naar voetnoot86. In dit werk worden Avicenna, Dioskorides en Platearius als autoriteiten vermeld, doch in zijn geheel mag dit anonieme werk als oorspronkelijk beschouwd worden, althans naar middeleeuwse maatstaven. In achtenveertig hoofdstukjes wordt de behandeling van allerlei kwalen aangegeven, en worden ook enkele pleisters, zalven en drankjes besproken. Alhoewel natuurlijk allerlei recepten in de tekst werden ingelast, kan men dit werk in zijn geheel niet als een verzameling van recepten beschouwen. In verband met de Mnl. receptariën dienen ook enkele woorden gezegd te worden over de zg. herbaria. Over het nu verloren gegane Mnl. herbarium van het vroegere Königsberg (Kaliningrad), heeft | |
[pagina 16]
| |
J. Jacobs enkele opstellen geschrevenGa naar voetnoot87 en de tekst ervan ook uitgegevenGa naar voetnoot88. Dit volgens Jacobs (ten onrechte) op het einde van de 11de of bij het begin van de 12de eeuw gedateerde ‘herbarium’ is in feite een glossarium van plantnamen dat, te oordelen naar het schrift en de taalvormen, in het tweede kwart van de 13de eeuw ontstaan is.Ga naar voetnoot89 Dit is eveneens het geval voor de Latijns-Middelnederlandse plantenlijst uit Hs. Sloane 345 in het British Museum, die door K. de Flou en E. Gaillard in hun cataloog gedrukt werd.Ga naar voetnoot90 In het ‘glossaire latin-flamand’ van rond 1330 dat door L. Gilliodts-Van Severen werd uitgegevenGa naar voetnoot91, komen ook een aantal botanische termen voor. Dit is de zg. Olla patella-lijst die door A. Scheler een paar jaar later opnieuw en beter werd uitgegevenGa naar voetnoot92. Een alfabetisch geordende lijst van plantnamen uit Hs. 4260-63 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel werd onlangs bekendgemaaktGa naar voetnoot93, terwijl L. De Man reeds vroeger een uitvoeriger lijst uit Hs. 1128/2053 van de Stadsbibliotheek te Trier had gepubliceerd (fols. 115r-120v)Ga naar voetnoot94. Ook dient hier Jacob Van Maerlants Der Naturen Bloeme vermeld te worden. In Boek VIII over de bomen, in boek IX over de specerijen en welriekende kruiden, doch vooral in boek X dat over de geneeskrachtige kruiden handelt, treft men gegevens aan die zowel aan een herbarium als aan een receptarium doen denkenGa naar voetnoot95. | |
[pagina 17]
| |
Een Middelnederlandse herbarys die voorkomt in het reeds genoemde Hs. 15624-41 van de Kon. Bibliotheek te Brussel, werd door L.J. Vandewiele uitgegevenGa naar voetnoot96. Volgens de inleiding is dit ‘die leringe van dyascorides den wisen meester. ende van circuinstanse den wisen meester (sic). welke desen boec gemaect hebben. die geheten es herbarijs. Ende es leringe van allen cruden die men orbert in medicinen ende in surgien die nuttelijc siin den lichame omme die ziecheiden te verweerne ende gesonde te behoudene’Ga naar voetnoot97. In dit uitvoerig en belangrijk werk worden 200 alfabetisch geordende materia medica behandeld, waarvan het overgrote deel planten zijn, zodat het geheel te recht de naam ‘herbarijs’Ga naar voetnoot98 draagt, d.i. een boek over simplicia - en niet, zoals dat sedert de Renaissance algemeen in gebruik gekomen is, een boek met beschrijving en afbeelding van plantenGa naar voetnoot99. De schrijver beperkte zich niet tot de beschrijving van de planten - botanica als zelfstandige wetenschap bestond in de middeleeuwen niet - doch legde sterk de nadruk op het medicinaal gebruik ervan. Vele recepten komen verspreid in de tekst voor; zo leest men b.v. bij ‘enula campana of hallant’ (no 63): Jegen die coude hoeste salmen geven wiin drinken daer elne in gesoden es ende caneele. dit moruwet oec den lichame. ende es goet iegen alle ziecheit vander borst die van couden comt. Op het kruidenboek dat voorkomt in het Utrechts Hs. (fols. 8-28v) en door P. Vander Wielen werd uitgegeven, werd reeds hierboven terloops gewezen. Een ander herbarium werd in 1483 door J. Veldener te Leuven gedrukt: Den herbarius in dietsche. Aan deze incunabel en aan de verwantschap ervan met de Herbarius latinus van Peter Schöffler (1484) zowel als met de Herbarius in latino cum figuris (1484) heeft L.J. Vandewiele een uitvoerige studie gewijd. Dit werk omvat o.m. 150 kapittelen over de ‘crachten’ van de kruiden, 12 kapittelen over de ‘medicinen die ter cameren doen gaen’, 16 stukjes over ‘specien die wel rieken’, 22 over ‘vruchten ende zayen’ en 10 over ‘gummen’. Bij elk van deze materia medica worden naast | |
[pagina 18]
| |
een identificatie, ook bijzonderheden over het geneeskundig gebruik ervan verstrekt die soms de vorm van een recept aannemen. In de hierna uitgegeven collecties recepten komen ook verscheidene nummers voor die meer aan fragmenten uit een herbarium doen denken dan aan eigenlijke recepten. Dit is o.m. het geval voor de aaneengesloten groep die gaat van no 1299 tot 1318. Voor andere besprekingen van eigenschappen van verscheidene planten, zie het hierna volgende hoofdstuk, onder het lemma: ‘Eigenschappen van planten, dieren en stoffen’. Alvorens over te gaan tot een meer gedetailleerd overzicht van de Mnl. recepten die tot nu toe gedrukt werden, dient hier nog een bondige bespreking gegeven te worden van de receptliteratuur in het Hoog- en Nederduits in de middeleeuwen. In Duitsland is immers niet alleen de studie van de vakliteratuur in het algemeen en die van de volkse medicinale middeleeuwse literatuur in het bijzonderGa naar voetnoot100, ver vooruit op die van de overige Westeuropese landen, doch bovendien is het wel eens gesuggereerd geworden dat de Mnl. vakliteratuur in sterke mate langs het Nederduits om, uit Hoogduitse bronnen zou geput hebben. Zo is b.v. W.L. Wardale van mening dat het grootste gedeelte van de Mnl. medicinale literatuur in het Hoogduits zijn bronnen gevonden heeft. Voor hem is het ‘the normal procedure’ bij de studie van een Mnl. tekst ‘to find its H.G. source first, then to seek for the mediaeval Latin and finally the classical sources’Ga naar voetnoot101. Zonder te beweren dat het oordeel van Wardale niet gefundeerd zou zijn, tenminste voor wat de door hem bestudeerde teksten | |
[pagina 19]
| |
betreft, lijkt het toch mijns inziens voorbarig te veralgemenen:Ga naar voetnoot102 tot op heden is slechts een gedeelte van de bewaarde medische teksten gedrukt, vele zijn nog niet bestudeerd en geen enkele Mnl. recepten-collectie werd, op het stuk van de eventuele afhankelijkheid van Hoogduitse bronnen, aan een diepgaand onderzoek onderworpen. Bovendien lijkt het a priori helemaal niet uitgesloten dat wel eens naar Franse modellen vertaald werd, gezien dat voor de literaire teksten in de middeleeuwse Nederlanden in vele gevallen eveneens voorkomt. Totdat aan de directe bronnen van de Mnl. vakliteratuur een grondig onderzoek zal gewijd worden, een ogenblik dat waarschijnlijk nog wel geruime tijd op zich zal laten wachten, daar vooraf de uitgave van het gehele of tenminste van het overgrote deel van het voorhanden zijnde materiaal noodzakelijk is, kan men de vraag naar de afhankelijkheid van de Mnl. receptariën, hetzij van Hoogduitse, hetzij van Franse of rechtstreeks van Latijnse voorbeeldenGa naar voetnoot103 niet anders dan met de grootste omzichtigheid benaderen. Voorzichtigheid is hier des te meer geboden daar in tegenstelling met de Duitse medicinale teksten der middeleeuwen, de receptliteratuur in het middeleeuwse Frankrijk tot op heden weinig bestudeerd werdGa naar voetnoot104. Voor het Duitse taalgebiedGa naar voetnoot105 zijn reeds losse recepten vanaf de 8ste eeuw bewaard gebleven (de zg. Basler Rezepte). Uit de 9de eeuw dateren Latijnse recepten met enkele Duitse woorden erin (b.v. de Würzburgse recepten). Geleidelijk wordt de verhouding Latijn-Duits | |
[pagina 20]
| |
in de recepten ten voordele van de volkstaal verhoogd. Voor de Duitse recepten wordt een weg in drie etappes vooropgesteldGa naar voetnoot106: gans Latijnse, al dan niet van glossen voorziene recepten, gevolgd door Latijnse recepten waarbij enkele woorden in de volkstaal (soms vroegere glossen) in de tekst geïncorporeerd werden, en ten slotte volledig in de volkstaal geschreven recepten. Een gelijkaardige ontwikkeling blijken de receptariën te hebben, die vanaf de 12de eeuw in het Duits voorhanden zijn; de oudste receptenverzameling is het zg. Innsbruckse receptarium, geschreven in een mengsel van Latijn en DuitsGa naar voetnoot107. Een Alemannische recepten-verzameling uit de 12de eeuw is in twee versies bewaard, een ervan is het Zürcher ArzneibuchGa naar voetnoot108, de andere is het Bambergse fragmentGa naar voetnoot109. Dit laatste geeft slechts een zeer vaag beeld meer van de oorspronkelijke tekst. De zopas genoemde receptencollecties zijn alle in een Opperduits dialect geschreven; Middelduitse recepten zijn slechts vanaf het einde van de 12de eeuw bewaard, n.l. de oudste fragmenten van het Middelduitse artsenijboek van BartholomäusGa naar voetnoot110 dat naast Meester Albrants' Rossarzneibuch en het medicijnboek van Ortolf van Baierland, een van de populairste medische werken van de Duitse middeleeuwen gebleven is. Uit de tweede helft van de 13de eeuw dateert het Benediktbeurer RezeptarGa naar voetnoot111, uit de veertiende eeuw het Elzasser artsenijboekGa naar voetnoot112 dat later met het artsenijboek van Bartholomäus vermengd | |
[pagina 21]
| |
geraakte, zoals dat b.v. in de 15de eeuwse Excerpta Ipocratis vnde Bartholomei uit Göttingen het geval isGa naar voetnoot113. Uit het begin van de veertiende eeuw dateert het Salernitaans receptenboek uit BreslauGa naar voetnoot114. Ook in de late middeleeuwen blijft de Duitse medische vakliteratuur in haar geheel - zelfstandige werken als de ‘Wundarznei’ van Heinrich von Pfolspeundt (ca. 1460) blijven hier, zoals trouwens ook in de NederlandenGa naar voetnoot115, uitzonderingen - in het zog van de internationale ontwikkelingGa naar voetnoot116. De autoriteiten die we hierboven bij Jan Yperman en Thomas Scellinck vermeld hebben, oefenden zonder twijfel dezelfde grote invloed op het Duitse medische denken uit als dat bij de beroemde Vlaamse chirurgen het geval was. Toch is het opvallend dat de invloed van Bartholomäus, Albrant en Ortolf hier een eeuwenlange sterke nawerking gehad hebben, daar waar in de Nederlanden er weinig invloed van Yperman of Scellinck blijkt uitgegaan te zijn. Uit het Nederduits taalgebied verdienen hier in het bijzonder vermeld te worden: het receptenboek van Arnoldus Doneldey dat rond 1382 geschreven werdGa naar voetnoot117, het door J.H. Gallée uitgegeven Utrechtse artsenijboek van rond 1400Ga naar voetnoot118, de Düdesche Arstedie uit het Gothahandschrift en de ermee verwante collecties waaraan S. Norrbom een uitvoerige studie gewijd heeftGa naar voetnoot119. Twee andere verzamelingen, het ene uit een Hs. uit Gotha en een ander uit een Hs. uit Wolfenbüttel, werden door K. Regel bestudeerdGa naar voetnoot120. In de laatste groep hier uitgegeven recepten (no 1125-1388) zijn in de reeks 1299-1370 op een totaal van 71 recepten niet minder dan 43 ook terug te vinden in het Utrechtse artsenijboek (zie aan- | |
[pagina 22]
| |
tekeningen). Ook in de voorlaatste collectie zijn er enkele recepten waarvoor parallellen in de Utrechtse collectie voorkomen (1113 en 1114). Toch is de volgorde niet helemaal dezelfde en worden in verscheidene van die recepten allerlei weglatingen of (in veel mindere mate) toevoegingen geconstateerd. Daar zowel de hier uitgegeven recepten als die uit het Utrechtse artsenijboek uit dezelfde tijd dateren, blijft de vraag bestaan welke van de twee de oorspronkelijke versie is. Onder voorbehoud van latere, meer gedetailleerde onderzoekingen, lijkt het waarschijnlijk aan te nemen dat de Mnl. recepten minder dicht bij de oorspronkelijke tekst staan dan die uit de Utrechtse collectie. Toch is het Utrechtse artsenijboek zeker niet de rechtstreekse bron van de Mnl. parallelle recepten: beide verzamelingen hebben naar alle waarschijnlijkheid uit een gemeenschappelijke, oudere bron geput, zonder dat vooralsnog duidelijk is of deze oudere versie in het Mnl. dan wel in het Nederduits gesteld was. Uit de tweede helft van de vijftiende eeuw dateert een uitvoerige verzameling volksgeneeskundige recepten die voorkomt in Hs. X 113 van de Koninklijke Bibliotheek te Stockholm en onlangs door Agi Lindgren werd uitgegevenGa naar voetnoot121. Deze verzameling die door niet minder dan negentien verschillende handen werd geschreven, hoort wat de taal betreft, thuis in het dialectgebied van Westfalen. De inhoud is zeer verscheiden en omvat 378 nummers. Naast losse geneeskundige recepten komen er ook verfrecepten, gynaecologische traktaatjes, verscheidene prognosticaties, een aderlaatkalender, in het Latijn gestelde aanwijzingen voor de urinoscopie en een relatief groot aantal zegeningen en bezweringen in voor. Deze verzameling is een bonte mengeling van overwegend geneeskundige gegevens, die, zonder enig doordacht plan, in de loop van vele tientallen jaren geleidelijk gegroeid blijkt te zijn. Uit Lindgrens onderzoek is verder gebleken dat het Hs. uit twee hoofddelen bestaat die elk ongeveer de helft van het Hs. beslaan. Het materiaal dat in dit Hs. voorkomt behoort tot een gemeenschappelijk bezit van de Nederduitse artsenijboeken, zoals een door Lindgren opgemaakte vergelijkende tabel van de inhoud van dit Hs. met die van alle tot op heden uitgegeven Nederduitse receptenverzamelingen duidelijk aantoont. Ten slotte is voor zijn eventuele beïnvloeding door, of invloed op de hier uitgegeven Mnl. receptencollecties, ook belangrijk het medicinale traktaat van Albrecht van Borgunnien dat door W.L. Wardale | |
[pagina 23]
| |
uitgegeven werdGa naar voetnoot122. Dit traktaat komt voor in Hs. Sloane 3002 in het British Museum te Londen en dateert uit de late vijftiende eeuw. Dit medisch werk, tot op zekere hoogte geordend a capite ad calces, wordt in het Hs. zelf toegeschreven aan de auteur (d.i. de compilator) ‘Albrecht van Borgunnien in Vlanderen Lande’. Het lijkt waarschijnlijk dat deze Albrecht afkomstig was uit het leen Bourgogne (Borgoengen) in de buurt van Zonnebeke in het Zuiden van West-VlaanderenGa naar voetnoot123. Alhoewel zijn collectie recepten alleen in het Nederduits bewaard is, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat ze oorspronkelijk in het Mnl. zou kunnen geschreven zijn. Mogelijk is het dat de oorspronkelijke Mnl. versie nog in een handschrift bewaard is dat tot op heden niet bestudeerd werd. Het is immers een feit dat nog heel wat medicinale teksten in Hs. bewaard worden. Hier ligt nog een onoverzichtelijk groot en onontgonnen terrein op exploratie te wachten, ‘ein Stück Entwicklungsgeschichte des geistigen Lebens’Ga naar voetnoot124 uit de middeleeuwse Nederlanden. De studie van de vakliteratuur in deze periode is vooral na de tweede wereldoorlog in Duitsland tot grote bloei gekomen, vooral onder het impuls van de pionier, Professor Dr. Gerhard Eis, en van zijn leerling Dr. Gundolf Keil. Deze opmerkelijke nieuwe richting in de Duitse filologie heeft zovele en zo belangrijke resultaten opgeleverd dat een gelijkaardige studierichting ook in de andere Germaanse talen onvermoed waardevolle resultaten laat verhopen. Het gaat, om de woorden van Gerhard Eis te gebruiken, ‘um nicht mehr und nicht weniger als um die Besitzergreifung der zweiten Hälfte unserer mittelalterlichen Literatur’Ga naar voetnoot125. De reeds uitgegeven Mnl. recepten zijn niet zeer talrijk en met uitzondering van het werk van W. De Vreese, die ook op dit terrein baanbrekend werk geleverd heeft, voor een groot deel ook weinig bekend, zodat het hier aangewezen is er wat langer te blijven bij stilstaan.
De oudste Mnl. geneeskundige receptenGa naar voetnoot126, in een Limburgs dialect | |
[pagina 24]
| |
geschreven, dateren van rond 1282. Ze komen voor in een goederenregister van de Kommanderij van Oudenbiezen te Rijkhoven in Belgisch Limburg. Het volumineus perkamenten Hs. wordt nu bewaard in het Rijksarchief te Hasselt (Oudenbiezen Oud Fonds, no 444). De recepten, drie in aantal, komen erin voor, de eerste twee op fol. 84r, en het laatste op fol. 150v. Het eerste, getiteld ‘Dits guet jegen crouen’ is volledig Mnl. en is bijzonder interessant voor de zeven plantnamen die erin voorkomen (partelle, grise, ossenmul, metsute, wechbride, honstunge en elsene); het tweede recept dat in het Hs. onmiddellijk op het eerste volgt, is ‘guet jegen den hust’. Het bestaat in feite uit drie verschillende middeltjes, twee soorten ‘lagtuarie’ en een decoctie; het is gedeeltelijk in het Mnl. en in het Latijn geschreven. Het laatste recept (fol. 150v) is, op het opschrift ‘Dets gut weder dit krouwen’ na, geheel in het Latijn gesteld. Deze recepten werden onlangs gedrukt door J. Buntinx en M. Gysseling in hun uitgave van het ganse goederenregisterGa naar voetnoot127. De eerste twee recepten (op fol. 84r) werden echter reeds in 1880 uitgegeven en uitvoerig besproken door G.D. FranquinetGa naar voetnoot128, die toen reeds wees op het uitzonderlijk belang van dit goederenregister dat hij bestempelde als ‘een eerbiedwaardig en onwaardeerbaar Nederlandsch taalmonument’. Door de erin voorkomende recepten is ook op het gebied van de Mnl. receptliteratuur dit Hs. van uitzonderlijke betekenis. Niet alleen zijn die recepten de oudste uit het Mnl. taalgebied, doch ze werpen ook licht op een overgangsstadium in de geschiedenis van de losse recepten, daar, naast een Latijns recept met Mnl. opschrift, ook een gemengd Latijns-Mnl. recept en een volledig in de volkstaal geschreven recept voorkomen. De uitvoerige verzameling die door W. De Vreese in 1894 werd uitgegevenGa naar voetnoot129, bevat in totaal 593 meestal geneeskundige recepten en een niet genummerd traktaatje over urinoscopie dat volgens de | |
[pagina 25]
| |
openingswoorden door Hippocrates aan ‘den keyser’ gezonden werd (pp. 114-116)Ga naar voetnoot130. Deze collectie werd door De Vreese gedrukt als de eerste aflevering van een voorgenomen groter werk dat echter nooit door hem voortgezet of voltooid werd. De door De Vreese gedrukte recepten zijn afkomstig uit drie handschriften. Het belangrijkste van deze drie is het uit het midden van de 15de eeuw stammende papieren Hs. 697 (olim Serrure 14) van de Gentse Universiteitsbibliotheek. Aan dit Hs., dat naast een groot aantal recepten ook vele zegeningen en bezweringen bevat die door De Vreese niet in zijn uitgave werden opgenomenGa naar voetnoot131, zijn de recepten 1-417 ontleendGa naar voetnoot132. Het hierboven reeds vermelde traktaatje over urinoscopie en de recepten 418-590 zijn ontleend aan het Manuscrit latin 6838 A van de Bibliothèque nationale te Parijs. Dit perkamenten Hs. (180 × 130 mm) geschreven in één enkele hand, is gedateerd 1305Ga naar voetnoot133. De inhoud van dit 156 bladen tellende en in twee kolommen geschreven handschrift bestaat bijna uitsluitend uit Latijnse traktaten. Een beknopt overzicht ervan moge hier volgen: op fol. 1v komt een Latijns-Nederlandse lijst voor van planten, ziekten en materia medica, geschreven in vier kolommen, in totaal 87 woordenGa naar voetnoot134 (fol. 1r is blank). Hierop volgen verscheidene Latijnse traktaatjes: liber de anathomia humani corporis (fols. 2r-31r), vele capitula de animalibus quadrupedibus (fols. 31v-56r), gevolgd door capitula de auibus (fols. 56r-82v) en capitula de monstribus marinis (fols. 82v-90r). Hierna worden behandeld: capitula de piscibus (fols. 90r-101v), een liber de serpentibus (fols. 101v-108v), capitula de vermibus (fols. 108v-118r), capitula libris decimi .s. de arboribus communis (fols. 118r-126v) en | |
[pagina 26]
| |
de arboribus aromaticis (fols. 126v-133r); hierna komen aan de beurt: capitula libri xiiij. de lapidibus preciosis (fols. 133r-137r), liber de septem metallis (fols. 138r-138v), een liber... de .vij. regionibus aeris (fols. 138v-140v), gevolgd door nog een paar andere astrologische traktaatjes, o.m. over de planeten (liber... de septem planetis) en besluitend met de ornatu celi et motu syderum et planetarum et de quartum elementis (fols. 148r-152r)Ga naar voetnoot135. Uit dit bondig overzicht blijkt dat dit vroeg 14de-eeuwse handschrift een encyclopedisch overzicht geeft van de toenmalige stand van de wetenschap en tevens dat het een nader onderzoek ten volle verdient. Op het einde van het Hs. volgt dan de door De Vreese gedrukte Mnl. receptenverzameling (fols. 152r-155v)Ga naar voetnoot136. Daar op fol. 155v onderaan een reclame voorkomt, blijkt dat ten minste een katern van het Hs. verloren gegaan isGa naar voetnoot137. Nu volgt in het Hs. nog een schutblad (fol. 156), waarop Latijnse recepten in drie kolommen (rectozijde) en op de achterkant een nota, eveneens in het Latijn, voorkomen. Het derde Hs. waaruit De Vreese enkele recepten gedrukt heeft (no 591-593), behoorde toe aan de Leidse uitgever J.W. Van Leeuwen. Waar dit Hs. zich nu bevindt, is mij niet bekend. De recepten komen in dit Hs. voor op fols. 222v-223r, zodat hieruit kan opgemaakt worden dat dit een volumineus Hs. is van ten minste 223 folio's. Wellicht werden de drie recepten erin toegevoegd op oorspronkelijk blank gebleven bladen, misschien wel de laatste van het Hs. Zoals uit het voorgaande blijkt, zijn veruit de meeste teksten in De Vreeses uitgave afkomstig uit het Gentse Hs. Enkele recepten die door hem blijkbaar overgeslagen werden (vooral op p. 70 van het Hs.), werden opgenomen in de reeds in voetnota vermelde uitgave van bezweringen en zegeningen uit hetzelfde HsGa naar voetnoot138. Voor een opgave van het doel waartoe de verschillende recepten in De Vreeses uitgave bestemd zijn, kan het hier volstaan met te | |
[pagina 27]
| |
verwijzen naar mijn bijdrage waar de bestemming samen met een botanisch glossarium gegeven wordenGa naar voetnoot139, te meer daar ook in het hiernavolgend hoofdstuk III deze recepten nog verder ter sprake zullen komen. De recepten (of ermee verwante gegevens) die door De Vreese overgeslagen werden en in mijn uitgave opgenomen werden, zijn: een onvolledige tekst ‘om sciten ende ghelu siecheit’ te genezen (no 39), een reeks slaapmiddeltjes (no 44 tot 48, 52, 55, 57 en 58); het gebruik van de plant ‘palma cristi’ tegen zinneloosheid (no 71), van ‘papen cullen’ om ‘.j.man ofte .j. wiue die verdroecht sijn’ te doen ‘bloeyen’ (no 72) en van ‘verbena’ voor hetzelfde doeleinde (no 73). Het kruid ‘lancea christi’ is goed voor oogziekten (no 74), ‘valeriane’ om wonden binnen negen dagen te helen (no 75) en ‘leuessche’ om ‘dwater’ en ‘weewite’ van vrouwen te genezen (no 76). Ook bij de zegeningen treft men een paar maal geneeskundige voorschriften aan die dan tegelijk met de ‘bovennatuurlijke’ middelen aangewend worden; zo wordt om ‘aexter oeghen te doene verdwinen’ aangeraden er ‘witten donderbaer’ op te leggen (no 16) en tegen ‘den corts, eer hi versondaecht es’, drinke men mostaard in ‘driacle’ en wijnazijn (no 19). Bij het doorbladeren van De Vreeses uitgave valt op dat in de grote massa recepten die blijkbaar zonder enige orde elkaar opvolgen, hier en daar toch een zekere poging tot groepering aangetroffen wordt. Verscheidene groepen van op elkaar volgende nummers zijn recepten die tegen dezelfde kwaal gericht zijn of op dezelfde wijze moeten toegediend worden: b.v. allerlei zalven in no 36 tot 39, siropen in no 53 tot 55, recepten tegen zweren of gezwellen (no 76 tot 81), voor de lendenpijn (no 102 tot 105), vrouwenziekten (no 108-122), tegen de steen (no 130-134), een in alfabetische orde gerangschikt deel uit een kruidenboek (no 138-148), recepten tegen kanker (no 235-239), enz. In de recepten uit het Parijse Hs. wordt vooraf gezegd: ‘Nu suldi beghinnen ant hovet ende daer na an dandere lede’Ga naar voetnoot140, zodat het in de bedoeling van de scribent gelegen heeft een verzameling in de bekende volgorde a capite ad calces te geven. De verzameling zet ook volgens dit plan in met twintig recepten tegen allerlei hoofdkwalen (no 418-437), daarna volgen enkele | |
[pagina 28]
| |
recepten voor de borst, doch nadien wordt dit plan opgegeven en volgen de recepten zonder enige orde elkaar op. De drie recepten uit het Hs. ten tijde van De Vreese in het bezit van J.W. Van Leeuwen zijn gericht tegen de ‘pestilencie’, doch daar er hier van een verzameling geen sprake is, kan men ook aan het gelijkaardig doel van deze drie recepten geen bijzonder belang hechten. In 1896 deelde L. ScharpéGa naar voetnoot141 enkele van de recepten mee die voorkomen in het papieren kwartohandschrift no 408 van de Brugse Stadsbibliotheek, dat dateert uit de laatste jaren van de 15de eeuw. Van deze geneeskundige voorschriften, geschreven door de Brugse heelmeester Clays vanden Walle, deelt hij er zeven meeGa naar voetnoot142: een ‘om den spene’ te genezen met de tot poeder gemaakte hoornachtige schalen van roggeëieren, een amulet tegen de vierdedaagse koorts, een middel om ‘quenancia’ (keelontsteking) te genezen door te gorgelen met poeder van een ‘hondt stront’ en verse ‘caes vey’; tegen neusbloeden blaze men haar van een levende haas in de neus; in een ‘koccioen’ tegen ‘goute of arentijcke’ spelen een gekookte haas, look en ‘saelie’ een rol. Gedeeltelijk wordt ook een ‘goede zalve om parden te ghenezen’ gedrukt, en ten slotte nog een remedie tegen de tandpijn, welke laatste volledig wordt afgedrukt. Uit de vroege 14de eeuw dateert een verzameling van 141 losse recepten en materia medica die voorkomt in het perkamenten Hs. Sloane 371 uit het British Museum te LondenGa naar voetnoot143. De inhoud ervan is zeer verscheiden en de collectie recepten is gedeeltelijk geschreven in het Latijn en gedeeltelijk in een oostelijk Middelnederlands dialect met enige Friese invloedGa naar voetnoot144. W.L. WardaleGa naar voetnoot145 heeft deze teksten bekend gemaakt en aan de bronnen ervan een onderzoek gewijd waaruit blijkt dat naast de invloed van de school van Salerno, rechtstreeks of onrechtstreeks ook ontleend werd aan Apuleius, Marcellus Empiricus, Sextus Placitus en Dioskorides. Verder zijn er ook een aantal teksten waarvan hij de bron niet heeft kunnen ontdekken; | |
[pagina 29]
| |
hieruit is daarom natuurlijk nog niet te besluiten dat ze oorspronkelijk zouden zijn. Het Mnl. materiaal in deze interessante collectie bestaat in het merendeel van de gevallen uit een paar losse woorden die in de Latijnse kontekst opgenomen werden. Meestal gaat het om namen van planten en ziekten. Slechts een viertal recepten zijn volledig in het Mnl. geschreven. Vermeldenswaard is eveneens dat deze collectie het bewijs levert dat reeds bij het begin van de 14de eeuw het beroemde Liber aggregationis van Albertus Magnus in het Mnl., gedeeltelijk althans, vertaald werd (no 3, 4, 10 en 40 in Wardales uitgave). Het zijn deze vier tekstjes die volledig in het Mnl. gesteld zijn. In 1961 werd door R. Peeters een aantal recepten uitgegevenGa naar voetnoot146 die hij in het Stadsarchief te Turnhout had ontdekt. Deze Mnl. recepten komen voor op een gevouwen blaadje papier (vier bladzijden) van 217 × 147 mm, het enige bewaarde fragment van een handschrift dat oorspronkelijk uit ten minste drie katernen bestaan moet hebben. Het cursief bastaardschrift en het watermerk wijzen op het midden van de vijftiende eeuw. De taal heeft een duidelijk Westmiddel-nederlands karakter met hier en daar enkele Brabantse invloed, die wellicht aan de kopiist moet toegeschreven worden. De tekst werd door de uitgever enigszins genormalizeerd en de uitgave is niet vrij van enkele storende transcriptiefoutenGa naar voetnoot147. In totaal zijn er tweeëndertig recepten, die door de uitgever doorlopend werden genummerd. Zes ervan zijn onvolledig bewaard of gedeeltelijk onleesbaar: no 1, 14, 15, 24, 26 en 27. Het doel waartoe de recepten bestemd zijn mag hier bondig aangegeven wordenGa naar voetnoot148. De nummers 1, 2 en 3 zijn middelen om bloeden- | |
[pagina 30]
| |
de wonden te stelpen; nummers 4 en 5 leren hoe men ‘twee stucken vleesch in enen pot’ kan ‘vergaderen’. Hoe een ‘yser’ uit een wonde kan gehaald worden vindt men aangegeven in no 6. Een zalf die goed is voor iemand ‘die verbernet es’ (no 7) wordt gevolgd door een middel tegen verharde lever en milt (no8), om ‘bloet te stelpene ter nese’ (no 9) en ‘jeghen des verwoets honts bete’ (no 10). De volgende nummers geven de bereiding aan van verscheidene zalven: zalf uit de ‘botten van papelieren’ (no 11), zalf ‘die men heet dyauteit’ (no 12), een andere die men ‘heet agreppe’ (no 13), ‘zalve... die men heet olye van bayen’ (no 14) en nog een andere (wellicht een wondzalf) (no 15). Verder komen nog voor: hoe men ‘treyt’ maakt (no 16), een recept om ‘nagel oft doren die es in enen voet uut te treckene’ (no 17), een middel ‘jeghen bete van bye’ (no 18), tegen ‘ghescorde’ (no 19), tegen ‘den bult’ (no 20), tegen ‘harde sweeren’ (no 21), ‘gheswel’ (no 22) en ‘apostonien’ (no 23). Ten slotte zijn er ook nog recepten tegen ‘vulen stanc inden mont ende ieghen quaet tant’ (no 24), tegen ‘den cancker’ (no 25 en 31), tegen ‘quade lippen’ (no 28), ‘mormael’ (no 27), ‘den wolf ende cancker’ (no 28), ‘mormael ende fesdel’ (no 29), ‘den fijc’ (no 30) en ‘mormael ende cancker’ (no 32). Als geheel beschouwd vertoont het bewaarde fragment sporen van een poging tot een zekere groepering van de recepten: dit is vooral duidelijk bij de eerste drie nummers die wondheling als gemeenschappelijk doel hebben; eveneens bij de groepering van de vijf zalven die in vijf opeenvolgende nummers behandeld worden. Ten slotte wijzen ook de nummers 20 tot 23 en 25 tot 32 in zekere mate in dezelfde richting. Uit het Hs. 15624-41 van de Kon. Bibliotheek te Brussel werden door L.J. VandewieleGa naar voetnoot149 enkele preparaten gepubliceerd ter bereiding van waters en oliën, samen met enkele recepten tegen ‘sproeten ende plecken’ of om overtollig haar te verwijderen. Bovendien komt hier ook een tekst voor die handelt over de ‘tekene der men den veygen mede kent’, d.i. de tekenen van de naderende doodGa naar voetnoot150. Deze teksten | |
[pagina 31]
| |
komen voor op fols. 6v-8v van het handschrift. Het uitvoerigst wordt echter gehandeld over ‘aqua vite. dats water des levens of levende water’; hierna volgen ‘een ander water. van wine’, drie oogwaters, een water dat men ‘trect... uut metale’, water van ‘aplompen’, een water tegen ‘canker enten wolf ende alle quade gate’. Hierop komen de oliën aan de beurt: een ‘olye die men heet gebenedide’, olie ‘van gayette’, olie van rozen, van viooltjes, van bilzekruid, van varens, en olie van urine. De reeds genoemde recepten tegen overtollige haargroei en voor sproeten en vlekken in het aangezicht worden daarna aangegeven. Er zijn ten slotte ook een paar korte Latijnse notities over ‘oleum de cinamomo’ en ‘oleum de terebintina’. Vijftien recepten uit de 14de of de 15de eeuw werden door mij uitgegeven uit drie handschriften die zich nu in Engeland bevindenGa naar voetnoot151. Drie recepten (no 1, 2 en 3) komen voor in Ms. 222 van het Peterhouse College te CambridgeGa naar voetnoot152. Op fol. 3v van dit Hs. staan twee recepten, één met een Latijns opschrift: contra lapidem (no 1) en een tegen ‘ontwe gehauven’ aders, getiteld contra venam (no 2). Het derde (onvolledig) recept komt voor op fol. 4v en handelt over het gebruik van ‘sangwisuge dat siin laken of echhelen’ (no 3). Recepten no 4 tot 10 zijn afkomstig uit Hs. Harley 1684 uit het British Museum te LondenGa naar voetnoot153. Op het einde van de 15de eeuw werden in dit Hs. op de oorspronkelijk wit gebleven bladen (fols. 1-3 en 174) een aantal recepten toegevoegd: een ‘oingent voer vercrompen leden’ (no 4), een middel ‘omme die tanden wt doen vallen sonder pyne’ (no 5), een recept voor ‘den genen die gein water ghemacken en kan doer ghebreck van den stein ofte ander dinghen’ (no 6 en 7), voor ‘einnen kancker inden moent’ (no 8), om ‘blancket watter’ te maken (no 9) en om iemand te genezen ‘die ghequests is in syn oughe’ (no 10). De laatste vijf recepten komen voor in Hs. 618 (fols. 62 en 104) van de Wellcome Historical Medical Library te LondenGa naar voetnoot154. Dit Hs. dateert uit de vroege zestiende eeuw. | |
[pagina 32]
| |
Het zijn: twee middelen tegen ‘dat wedum vanden tanden’ (no 11 en 12), een recept ‘teghen dije febris’ (no 13), een maagdrankje (no 14) en ten slotte nog een drankje ‘pro peste’ (no 15). Daar deze vijftien recepten uit verschillende handschriften en eeuwen afkomstig zijn, valt er een grote verscheidenheid te constateren: zo b.v. waar de laatste vijf een meer ‘wetenschappelijk’ karakter vertonen, zijn de eerste drie van een meer uitgesproken volks karakter. Als besluit van dit overzicht van reeds uitgegeven Mnl. recepten is het goed er even op te wijzen dat ook vele recepten uit de 16de en zelfs nog uit de 17de eeuw, nog duidelijk bij de middeleeuwse aansluiten. Dit is b.v. het geval voor een remedie ‘opt pleures’ die in een rekeningboekje van 1525-26 van de St.-Baafsabdij te Gent voorkomt (Rijksarchief te Gent, Fonds St.-Baafs) en door G. De Keersmaecker werd uitgegevenGa naar voetnoot155. Ook in latere eeuwen leven onder het volk vele ‘huisremedies’ verder die reeds in de middeleeuwse verzamelingen voorkomenGa naar voetnoot156. De hier uitgegeven verzamelingen geneeskundige recepten zijn alle anoniem tot ons gekomen. Geen enkele aanduiding in de teksten laat toe de schrijver ervan te kennen. De Jan van Utrecht die in het Arsenal-handschrift vermeld wordt, is wellicht alleen een vroege bezitter van het Hs. geweest. Geen enkele verzameling is in haar geheel identisch van inhoud met een andere, alhoewel - zoals hierboven reeds vermeld werd - sommige gedeelten wel nauwe overeenstemming vertonen met andere collecties. In dit verband dient er ook nog op gewezen te worden dat de groep alchemistische recepten (no 347-377) ook voorkomt in Hs. 76E4 van de Kon. Bibliotheek in Den HaagGa naar voetnoot157. Hieruit blijkt dat de kompilatoren allen zelfstandig een keuze gedaan hebben uit het te hunner beschikking staande mate- | |
[pagina 33]
| |
riaalGa naar voetnoot158. Volgens H.E. SigeristGa naar voetnoot159 is dit slechts te verklaren wanneer men aanneemt dat deze receptenverzamelingen aan een praktische behoefte voldeden en aangelegd werden door monniken - in latere tijd occasioneel ook wel door leken - die een zekere medische kennis bezaten. Alhoewel het zonder twijfel juist is dat de meeste tot ons gekomen verzamelingen in feite dienen beschouwd te worden als ‘het schuim van het extract van een neerslag uit de grieksche literatuur’, zoals H. Uittien het niet zonder enige overdrijving uitgedrukt heeftGa naar voetnoot160, is het toch even zeker dat ze vele eeuwen effectief in gebruik gebleven zijnGa naar voetnoot161. In geen geval kan men ze beschouwen als loutere schrijfoefeningen van clerici die er niet zouden aan gedacht hebben ze ook in de praktijk te gebruiken. In een periode waarin de medische wetenschap zich op enkele merkwaardige uitzonderingen na, zogoed als uitsluitend beperkte tot kleinere chirurgische ingrepen als aderlaten en ‘koppen’ zetten, alsmede het toedienen van geneesmiddelen, is het zeer begrijpelijk dat men in de eerste plaats behoefte had aan eenvoudige, bijna mechanisch aanwendbare recepten. Om in de middeleeuwen als heelmeester te kunnen optreden, diende men vooral de kruiden te kennen om drankjes of pillen te kunnen voorschrijven en bereiden. De diagnose beperkte zich vooral tot het localizeren van de pijn. Zodra de plaats waar ze optrad bekend was, diende men slechts in de verzameling recepten het middel (of de middelen) op te slaan dat voor pijnen in dat bepaalde deel van het lichaam aangegeven werd. In tegenstelling met de antieke recepten die alle met een inleiding begonnen waarin de auteur over zijn bedoeling spreekt, zoekt men in de middeleeuwse recepten deze inleiding (de zgn. laus) tevergeefs. Hieruit blijkt dat de auteurs ervan geen enkele literaire ambitie hadden doch alleen op het praktische, op de ‘nutscap’ ingesteld waren. Gewoonlijk werden in de klassieke verzamelingen de recepten in een bepaalde, logische volgorde aan de gebruiker en lezer aangeboden. In de middeleeuwen is dit slechts in veel mindere mate het geval. | |
[pagina 34]
| |
Meest voorkomend is het type waarin de recepten elkaar in een bonte mengeling, zonder enige orde, opvolgen. Friedrich WilhelmGa naar voetnoot162 heeft erop gewezen dat het recept in de medische literatuur van de middeleeuwen een plaats inneemt die grote gelijkenis vertoont met die van het citaat uit de kerkvaders in de geestelijke. Toch dient hierbij opgemerkt te worden dat, terwijl het citaat uit de kerkvaders, wanneer het eenmaal uit zijn bron (b.v. een verzameling dicta patrum) losgeraakt is, een onafhankelijk bestaan leidt, het geneeskundig recept een bestendige neiging vertoont om naar zijn uitgangspunt terug te keren. Dit uitgangspunt is volgens Fr. Wilhelm een klassieke, goed geordende verzameling. De kringloop ziet deze auteur als volgt. Dikwijls groeiden receptenverzamelingen zeer langzaam. Wanneer men een nieuw recept leerde kennen en het bruikbaar geacht werd, werd het aan de reeds opgetekende toegevoegd. Zo ontstonden reeksen zonder orde op elkaar volgende recepten. In tegenstelling echter met de citaten uit de kerkvaders, waarvan hierboven sprake was, bleef de oorspronkelijke plaats die het recept in een goed geordende a capite ad calces verzameling diende in te nemen (en oorspronkelijk ook ingenomen had), gevrijwaard door het opschrift dat aan elk recept vooraf ging: ad aures of ad renes, enz. Wanneer op een bepaald ogenblik een kompilator ten einde het opslaan van de gewenste recepten te vergemakkelijken, opnieuw orde in de bonte massa wilde brengen, kon dit zonder moeite geschieden. De enige weg om de vraag naar de bronnen van de middeleeuwse geneeskundige voorschriften te beantwoorden bestaat erin te proberen elk recept afzonderlijk op te sporen in de onoverzichtelijke massa van Latijnse receptariën en antidotariën en in de vele collecties recepten in de volkstaal uit de ons omringende landen. Onafgezien van het feit dat vele collecties nog steeds alleen in handschrift toegankelijk zijn, kan deze weg alleen zonder grote moeite gevolgd worden voor recepten die een bepaalde naam dragen, en staat men voor bijna onoverwinnelijke moeilijkheden wanneer de recepten - en dit is, zoals gezegd, in de volksrecepten bijna steeds het geval - geen eigen naam hebben. Voor elk recept zou een ganse stamboom kunnen opgesteld worden, terwijl men vele andere wellicht nooit zou kunnen thuis brengen. Zoals gezegd is het immers nutteloos te proberen voor een verzameling in haar geheel een bron op te sporen. In dit verband mag men niet vergeten dat deze vorm van vakliteratuur in de middel- | |
[pagina 35]
| |
eeuwen wel zeer levendig en nauw bij het dagelijkse leven betrokken was. Een voortdurende evolutie valt duidelijk aan te stippen: door een bepaalde compilator onbruikbaar geacht materiaal wordt door hem weggelaten, materiaal dat hem uit andere collecties of uit mondelinge bronnen ter kennis gekomen was, wordt ingelast, zodat door de meest verscheiden combinatie van selectie, toevoeging of aanpassing de grootste diversiteit ontstond. Elke collectie middeleeuwse recepten is in zoverre individueel en ‘origineel’ dat elke samensteller een persoonlijke keuze deed uit het hem ter beschikking staande materiaal. De hier uitgegeven recepten, zowel als de overige collecties in de Westeuropese volkstalen, zijn zogoed als altijd voorafgegaan door een meestal bondig opschrift waarin de ziekte en (of) het lichaamsdeel opgegeven worden: b.v. Jeghen die heesche keele (3), Omme sproeten af te doene (4), Die zweeten wille (5), enz. Hiernaast is er ook het latere, zg. voorwaardelijke type: Oft ghi wilt weten... (234), Wiltu eenen sweer weken... soe stoet... (1350; zie ook 1 en 2); So wie een pijl... inden liue heet... die neme... (1349), Heuet een mensche... (1358), Die de nase gherne bloet... (1364), Wie droeuich is, die drinke... (1369), enz. In tegenstelling met de vroeg-middeleeuwse antidotaria wordt in de hier uitgegeven recepten zogoed als nooit de naam van de echte of - meestal fictieve - ontdekker van het recept genoemd. Slechts uitzonderlijk wordt het recept aangeprezen op gezag van een in de toenmalige opvattingen algemeen gerespecteerde autoriteit: als ypocras seit (288); Pytagoras prijst... (734); ...seit Ypocras (778), als galienus spreect (1314). Meestal echter wordt op het einde van het recept wel verzekerd dat het genoemd middel zeer goed is en dikwijls beproefd werd: dits gheproeft (6, 279 en 296), het gheneset sonder twiuel (15), hi sal ghenesen (27, 29, 45), dat es goet (54, 94, 214), hi gheneset (57), hets wonderlike goet (126), het sal betren (138), het sal v haestelike betren (188), Dit es gheproeft waer (211), hic est verissima medicina probata (348), dit es warachtighe medicine (390), te hant wort hem bat (652), certum (740 e.v.), Probatum est (739, 745), enz. Het eigenlijk recept bestaat uit de opgave van de ingrediënten met de te gebruiken hoeveelheden van elk, de bereidingswijze, al dan niet vervolledigd door de manier van toedienen en de frekwentie of de duur van de behandeling. Ten slotte dient nog opgemerkt te worden dat de syntaxis allerlei eigenaardigheden vertoont die aan de taal van de recepten een eigen karakter verlenen. Voor een deel zijn ze te verklaren door het feit | |
[pagina 36]
| |
dat deze tekstjes uit een vreemde taal vertaald werden, alhoewel andere eigenaardigheden wel een nauwe weerspiegeling zullen zijn van de gesproken taal, zodat het niet uitgesloten is dat ook een nadere studie van deze aspecten waardevolle gegevens zou kunnen opleveren. Dit is ook het geval voor de dialectkenmerken van de hier uitgegeven verzamelingen, waaraan in het volgende hoofdstuk dan ook een bescheiden plaatsje werd ingeruimd. |
|