De mey-blom of de zomer-spruyt
(ca. 1734)–Anoniem Mey-blom of de zomer-spruyt, De– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Stem: ‘k Ben in tyd van negen dagen.
ALs de goude Son haer stralen,
Liet op het Aerdrijk nederdalen,
Dreef Cloris langs de groene Laen,
Alwaer zijn jonge Schaepjes sprongen,
Terwijl de Nagtegaeltjes songen,
In ’t rusten van de groene Blaen.
Hy speelden op zijn Herders Rietje,
Op de wijs een Morgen Liedje,
O! aengename dageraet,
Hoe leyd den dauw met lieve dropjes,
En blinkt op Blaedjes en op knopjes,
Terwijl het Roosjen open gaet.
Hy sag van verre langs de Boomen,
Sijn lieve Herderinne komen,
Hy trad haer datelijk te gemoet,
Hy storten meenig minne-beeden,
| |
[pagina 82]
| |
En sprak voort met beleefde reden,
O! schoone zijt van mijn gegroet.
Den Hemel moet u Vee behoeden,
Voor alle ramp en tegenspoeden,
Mijn alderliefste Silvia,
Ik kan mijn liefde niet verzwijgen,
Ag mocht ik, Cloris eens verkrijgen,
Dat aengename woord van Ja.
Silvia
Doorlugte Cloris wilt niet vreesen,
Ik sal u Dienaresse weesen,
Ik heb u Trouwheid lang gezien,
Gy zult mijn voor u deel verwerven,
Tot dat wy een van beyde sterven,
Mits gy mijn uwe Trouw komt bien.
Cloris
O! schoone laat ik u omhelsen,
Hier in het schaduw van de Elsen,
Ik kus u roode Roosemond,
Waer uyt die lieve reden bloeyen,
Volmaekte gy komt mijn besproeyen,
Met balsem voor mijn minnewond.
Ik sal voor u een kransje cieren,
Van Roosen Tulp en Anjelieren,
Groene Palme en Violet.
Silvia
‘k Sal ook ô Roem der Herders knegten,
Voor u een Zomer kransje vlegte,
Dat u werd op het Hooft geset.
|
|