De mey-blom of de zomer-spruyt
(ca. 1734)–Anoniem Mey-blom of de zomer-spruyt, De– AuteursrechtvrijOp een aengename Voys.
GOd heeft zeer wijs in ’t Paradijs,
Het Huwelijk geslooten,
met overvloedigheyd vol gratie overgoten;
twee zieltjes waren een,
Niemand dan God alleen,
Die kan twee behouden scheen,
Daer zent hy zijnen zegen als regen,
Vol gratie daer beneven:
Als Man en Vrou door Egten Trou,
Malkander overgeven,
De trouwen-pligt,
die vak so ligt,
Zy dragen ’t pak al met gemak:
Die na Gods Wetten leven.
En God die trok een rib uyt Adam zijnen lijve,
Hy heeft daer van gemaekt Eva tot zijnen Wijve;
Want God sprak in ’t gemeen,
een man van vlees en been,
die mag niet zijn alleen;
wat wou gy hier bedrijven,
De Wijven die moeten behulpzaem wezen,
want benje ziek,
melankoliek:
een Vroutje kan u genesen,
Een Vroutje soet dat is zeer goed,
En word als dan van haeren man,
Zeer mindelijk gepresen.
Was ’t Adam niet een groot verdriet,
was hy
| |
[pagina 48]
| |
alleen gebleven:
maer God heeft hem een Vrouw tot zijn behulp gegeven,
terwijl dat Adam sliep God hem een Huysvrou schiep,
Die terstond na Adam liep,
sy maekte Adam wakker wel sy seyde makker;
mijn lief mijn uytverkooren,
Hoe komt gy hier tot mijn pleyzier,
Waer uyt zijt gy gebooren;
uyt den douw?
neen sprak de vrou,
ik kom van jou,
ik heb mijn trou,
voor God aen u gezwooren.
Wel wie en zou een goede Vrouw in ’t huysgezin niet prijsen?
Sy is in ’t Paradijs,
men zal haer onderwijsen,
Die haer Man bemint,
En troostelijk hem dient als hy qualijk is gezint,
zy maekt van een Bengel een Engel,
het kijven keert in ’t malien,
Want dit gevley is lokkerny,
’t Is minnen en ’t is kallen,
met een zoen is ’t weer te doen,
Want dit gequel dat is maar spel,
Daer sullen geen slagen vallen.
Gy Vroutjes hout dan uwen man altijd in groote eeren,
Zoo Paulus ons verklaert en Sara zalt u leeren;
al is hy stuurs of kwaet,
Toont hem een bly gelaet,
Noemt hem Heer en kammeraet:
gy Mannen van gelijke laet blijken,
Hebt liefde tot u wijven,
Zegt lief monkeur agter en veur waerom soude wy kijven,
Wy zijn tog een,
Van vlees en been,
met huyt en vel,
verstaet mijn wel,
Laet ons dog vreugd bedrijven.
Dan zal u huys zijn als een kluys,
van liefde peys en vreeden,
God sal mirakels doen als hy in Cana deden,
Van water maken wijn,
Al was het pekel breyn:
Zal zo zoet als honing zijn,
Gy Vrouwen wilt onthouden te Trouwen,
Het sal u nooyt berouwe;
weest mindelijk en vriendelijk;
neerstig in u huys houden,
Den Heer zal dan,
U en U Man,
Geven een kroon voor uwen loon,
Weest van uwen man getrouwe.
|
|