De mey-blom of de zomer-spruyt
(ca. 1734)–Anoniem Mey-blom of de zomer-spruyt, De– AuteursrechtvrijVoys: Jager waar gaat gy aan ’t Jagen.
WAer sal ik mijn klacht volenden,
Ben ik niet mijn Liefje quyt,
Waar ik mijn keer ofte wenden,
Is het voor mijn niet een spijt;
Nu soo heeft hy my verlaten,
En nu zit ik in geween,
Wat voor vreugt kan mijn vermake;
Ach mogt ik hem noch eens zien.
Ach! ach was ik nooyt geboren!
Dan soo had ik noyt geen pijn,
Al mijn vreugde is verloren:
Ach waar mag mijn minnaar zijn!
Nu dat ik hem heb gegeven,
mijne teere Maagdeschoot,
maar nu is hy weg gebleven,
En hy laat mijn in den noot.
Sijn liste tong gink my verleyen,
En daar toe zijn lieftaligheyd,
En zyn bidden, smeeken vleyen,
Dat heeft my wel haest verleyt,
| |
[pagina 16]
| |
En daer toe zijn schoone woorden,
Die hy my te vooren ley,
Gingen my mijn hert bekooren,
Nu ben ik mijn Maegdom quyt.
Hy heeft my belooft te trouwen,
En dat ook in eerbaarheyt:
‘k Hoop het sal hem noch wel rouwe,
Ach en waer ik nooyt gevrijd!
Maer ‘k geloof qua klappers tongen
Hebben hem van my verleyt,
Ach waer toe ben ik gekomen!
Is het voor my niet een spijt.
O felle doot wilt my doorschieten!
Met een snelle pijl en boog,
Mocht ik van u wraek genieten,
Dat het door mijn hertje vloog:
Dan waer ik uyt pijn en smetten,
Uyt dit droevig aerdsche dal,
Daerom wilt my nu verpletten,
‘k Hoop hy my verlossen sal.
Jongman.
Wie hoor ik soo droevig klagen?
Wat hoor ik daer voor gekriel,
De conscientie komt my knagen,
My dunkt ’t is mijn tweede ziel!
Ach waer toe ben ik gedwongen,
Dat ik haer verlaten heb.
Ik vervloek qua klappers tongen,
My daer toe geraden heb.
Kom mijn lief mijn uytverkoren,
Kom mijn overtweede ziel:
‘k Wensten noyt te zijn geboren,
Is het niet een dwaese siel,
Dat ik u had laten varen,
’t Was de valsche tongen min,
Laet ons in den Echt vergaren,
En gaen maken een begin.
|
|