Merlyn. Jaargang 4
(1966)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Toetsing door splitsing
| |
[pagina 134]
| |
de variant heb ik glad heengelezen. De Merlyn-versie had zich waarschijnlijk al zo vast in mijn hoofd geschroefd, dat ik dat ene woordje meer in de bundel telkens heb gemist. Het gevolg van dit ‘hinausinterpretieren’ is uiteraard, dat mijn konstatering van de breuk in het tijdsverloop en de daaraan verbonden kritiek alleen slaan op de Merlyn-versie(s) van Zeemorgen. Het geval geeft aanleiding tot twee vragen, waarop ik in het kort wil ingaan. De eerste vraag ligt op het terrein van de tekstkritiek, de tweede (en naar mijn mening hoogst interessante) op dat van de methodologie van de interpretatie.
(1) De filologische vraag is natuurlijk die naar de verhouding tussen beide teksten. Is de tekst uit de bundel een gewilde latere wijziging (verbetering) van de Merlyn-versie, en zijn beide varianten dus in beginsel gelijkwaardig, of is er één van beide gebrekkig of fout weergegeven? Een klein onderzoek waarbij de auteur mij alle medewerking heeft verleend, heeft mij geleerd dat het nog net weer iets ingewikkelder ligt. De tekst van de Merlyn-versie komt overeen met die van het de redaktie toegezonden tiposkript; de drukproeven zijn door de auteur gekorrigeerd. Ten opzichte van deze oertekst bevat Merlyn dus geen fout. Wie nu echter hieruit zou afleiden, dat de bundel een na de Merlynpublikatie door de auteur aangebrachte wijziging zou bevatten, redeneert toch iets te snel. Het handschrift en de eerste tiksels van Zeemorgen hebben namelijk alle een ‘verder’ uit het water tevoorschijn komende dag! Uitgerekend het enige korrupte tiposkript, waarop het woordje ‘verder’ ontbreekt, is naar Merlyn gestuurd; bij de korrektie van de drukproeven is deze omissie niet hersteld, en zo is de zwakste schakel in een reeks kopieën gepubliceerd! Later, bij de behandeling van de drukproeven voor de bundel heeft de auteur, zonder zich af te vragen waardoor het ontbreken van het woordje ‘verder’ veroorzaakt werd, als een roetinekwestie het gedicht weer in zijn alleroorspronkelijkste staat hersteld. De tekst in de beide tot op heden verschenen drukken van de bundel is dus identiek met het arche-type; de beide generaties in de Merlyn-tak zijn korrupt, door de gekombineerde slordigheden van auteur en ondergetekende.
(2) Deze stand van zaken heeft gevolgen voor de interpretatie. Stel dat ik het verschil in redaktie had opgemerkt, dan was ik vrij geweest in de keus van één van beide, indien het twee zelfstandige, door de auteur zo bedoelde, versies had betroffen. Nu in het voorgaande is aangetoond, dat alleen de bundelvariant op deze status aanspraak mag maken, is het verstandig | |
[pagina 135]
| |
alleen op de ze laatste een interpretatie te baseren. Dit leidt tot de verkwikkelijke konsekwentie dat het door mij gesignaleerde anachronisme is opgeheven. Wat er in het betrokken deel van het gedicht gebeurt, is dat het rijzen van de zon synchroon loopt met het uit het water opduiken van de dag. Pas als de laatste al bijna halverwege (hoofd, schouders, borst) uit zee is opgedoken, wordt de aandacht op hem gevestigd. In tijdstermen vertaald betekent dit dat het tegen het middaguur loopt, en dat is volkomen in overeenstemming met het stoven van de moeders op het strand. De oneffenheid die in de Merlyn-versie aangewezen werd, bestaat in de bundelversie niet. Kunnen we met de gemaakte fout nog meer doen dan hem te herstellen? Kunnen we hem ook nog benutten op het terrein van de methodologie van de interpretatie, er een kreatieve fout van maken? Tot nog toe ben ik ervan uitgegaan, dat ik de Merlynvariant als grondslag voor mijn analyse heb gebruikt; ik kan het echter ook zo stellen, dat ik de tekst uit De eeuwige dag heb gebruikt, minus één woord. De verschuiving van het perspektief op het gebeurde door deze herformulering geeft aanleiding tot een saillante vraag, en wel deze of hiermee een zodanige splitsing van het totale aanwezige materiaal is teweeggebracht, dat het ene deel gebruikt kan worden voor de toetsing van de interpretatie van het andere deel. Er is a.h.w. één woord achtergehouden, dat in de interpretatie niet aan bod is gekomen. Doorgaans zal zo'n splitsing in het woordmateriaal het toetsingsdoel moeilijk kunnen dienen, omdat men daarbij toch in ieder geval wéét dat er iets weggelaten is. Met het feit van de weglating zal men noodzakelijkerwijs rekening houden, te meer als men ook de passage kent waarin de weglating heeft plaatsgevonden. Men is er dan van op de hoogte tegenover een volledig object te staan en dat is al een volkomen andere situatie dan de onderhavige, waarin het toeval ertoe heeft geleid dat ik meende een kompleet gedicht te analyseren. Niet alleen was ik onwetend van het feit van de onvolledigheid, maar a fortiori ook van de aard, inhoud en omvang van het gat. In de regel wordt onder toetsing door partitie een aantal procédés verstaan die gemeen hebben, dat men opzettelijk een gedeeltelijke onwetendheid omtrent een deel van het universum kreëert, om deze onwetendheid in een later stadium als proef op de som uit te buitenGa naar voetnoot1, gegeven het feit dat met behulp van het achter de hand gehouden materiaal een zekere objek- | |
[pagina 136]
| |
tieve zelfkontrole achteraf mogelijk gemaakt wordt. Men kan dan vaststellen of de interpretatie zich verdraagt met het relatief nieuwe materiaal dan wel of deze gegevens een gewijzigde verklaring noodzakelijk maken. Het element opzet in deze opstelling ontbreekt zoals gezegd in casu, en het is niet onmogelijk dat dit voor de interpretatie van literaire werken een verder gaande eis behoort te zijn, wat natuurlijk de bruikbaarheid van het procédé sterk beperkt, omdat die konstellatie vrij moeilijk te verwezenlijken zal zijn. Het stellen van deze eis van onbekendheid met het feit van de partitie hangt samen met de speciale aard van het literaire werk, dat immers bestaat uit voorgevormd materiaal, namelijk uit een eindig aantal opzettelijk in een bepaalde volgorde neergezette woorden. Is men ervan op de hoogte dat er aan de elementen van dit gesloten universum gemorreld is, dan zal men het in die zin bevooroordeeld tegemoet treden, dat men met argwaan zal speuren naar plaatsen in het werk waar de verdonkeremaning zal hebben plaatsgevonden, en met name zal men ongeneigd zijn om vast te stellen dat het onvolledige gedicht één samenhangend geheel vormt. Men kan dan ook de vraag stellen of het literaire werk zich überhaupt tot het partitie-procédé leent, nu de volgorde, de samenhang van de elementen (die niet alleen ongelijksoortig van aard en waarde zijn maar bovendien sterk van elkaars werking afhankelijk) zo'n essentieel uitgangspunt vormt. Het problematische hierbij is, dat de interpretatie (de verklaring) halt houdt aan de grenzen van het objekt, een samengestelde hypothese ad hoc is, die zich mogelijk met andere verklaringen van hetzelfde objekt verdraagt, maar die toch zeer moeilijk anders dan in wel heel abstrakte termen de perken van dit objekt te buiten gaat. Het knelpunt lijkt mij te zijn, dat een interpretatie die zich strikt beperkt tot een gegeven, uniek, objekt, moeilijk gezegd kan worden geverifieerd te worden door het feit dat hij ook opgaat voor, althans niet in strijd is met een ander, groter objekt, waarvoor hij niet ter verklaring is opgezet. Van de interpretatie in optima forma van een literair werk zal men immers eisen enerzijds, dat hij rekening houdt met alle elementen van het werk, en anderzijds dat erin ook niet meer verdiskonteerd is dan voor het literaire werk in kwestie noodzakelijk is: het gedicht mag niet te krap, maar ook niet te ruim in zijn interpretatiejasje zitten, zeker niet als men aanneemt dat het waarde-oordeel omtrent een literair werk alleen in verbinding met de interpretatie een zinvol bestaan leiden kan, en er ook in meerde of mindere mate door wordt gesteund of gedetermineerd. Opzettelijke splitsing van de tekst zou rechtstreeks leiden tot een waardeoordeel onder | |
[pagina 137]
| |
voorbehoud. Men is m.a.w. niet zo vrij in de afbakening van de omvang van het objekt als nodig zou zijn voor het volvoeren van het toetsings-procédé in kwestie. In het konkrete geval is er een interpretatie beproefd in de veronderstelling dat de tekst kompleet gegeven was. Bij deze interpretatie stootte ik op een anachronisme, terwijl in de rest van het gedicht niet alleen geen anachronismen voorkwamen, maar zelfs kennelijk uitgegaan werd van een met de normale werkelijkheidservaring strokend tijdsverloop. Een en ander was reden om de niet harmonisch in een eenheidskonceptie in te passen passage op dit punt negatief te waarderen. Achteraf blijkt het gedicht op deze eigenste plek onvolledig te zijn. De aanvulling met het ontbrekende woord blijkt de interpretatiemoeilijkheid en dientengegevolge het negatieve oordeel op te heffen. Afdoend en positief bewijs van de juistheid van de interpretatie levert dit nog niet op. Wel kan men zeggen dat bij dit gedicht de toegepaste manier van lezen blijkens zijn resultaat in staat stelde om een manko aan eenheid aan te wijzen in een overigens voortreffelijk gedicht op een plaats die achteraf een onvolledige tekst bleek te hebben, terwijl de inhoud van de uiteindelijke tekst het gebrek ophief. Dit laatste hoefde natuurlijk niet het geval te zijn; dat het zo uitpakte pleit voor de kwaliteit van het gedicht, en ondersteunt tevens het totaal oordeel daaromtrent. Het ongewild gevolgde procédé van splitsing bekrachtigt dus hier enigermate de inhoud van de analyse (misschien ook de methode) en de lokale evaluatie die daarop gebaseerd was. Men ziet hier ook iets van de kompetentieafbakening tussen lezer en schrijver: de lezers kunnen als stuurlui aan de wal konstateren dat er in het gedicht iets niet klopt, maar moeten het daarbij ook meteen laten, de schrijver bevindt zich in de geprivilegieerde positie dat hij nog iets aan de tuigage van het gedicht kan verschikken, met het risiko dat het gedicht door een verkeerde manoeuvre alsnog aan de grond loopt. Veel is hiermee nog niet getoetst, maar toch wel iets, met name het uitgangspunt voor de interpretatie van dit gedicht, dat het betoogt een gestruktureerde eenheid te vormen. Ik vraag me af of de waarde van de partitie nog wel zo groot zou zijn geweest, als er in de uiteindelijke tekst een woord had gestaan, dat het anachronisme niet had opgeheven. Misschien lukt de splitsingstoets alleen bij volmaakte gedichten. Maar dat is de spekulatie omtrent de lange snuit van Cleopatra... |
|