[Nummer 1]
Redaktioneel
De vierde jaargang van Merlyn die met deze aflevering inzet zal ook de laatste zijn. Het is niet dat de lezerskring te klein zou zijn geworden: van het begin af aan was de gestage toename van het aantal abonnees voor ons een bron van aangename verrassing. Het is ook niet dat de uitgevers langzamerhand niets meer in de uitgave zouden zien; integendeel, zij hebben ons altijd op onbekrompen wijze de gelegenheid gegeven het tijdschrift naar onze zin in te richten. Het staken van de verschijning, aan het eind van dit jaar, berust dus op een besluit van de redaktie.
De motieven voor opheffing liggen voor de hand en er kan, gegeven het voorgaande, zonder eufemismen over gesproken worden. Toen wij met Merlyn begonnen stond al vast, dat wij ons allerminst zouden toeleggen op het vestigen van duurrecords. Weinig schouwspelen zijn droeviger dan het verpieteren van een tijdschrift dat zich van nummer tot dubbelnummer tot dunner nummer voortsleept en dat zich tenslotte alleen nog door middel van fusies op de been weet te houden. Als daar dan nog bijkomt, dat het onderweg zijn karakter verliest en daarmee zijn literaire nut of noodzaak (want voor het tonen van ‘work in progress’ zijn tegenwoordig de boekpublikaties de tijdschriften te vlug af) dan kan men helemaal maar beter opdoeken. Wij wachten liever deze décadence niet af, en houden op nu het nog goed gaat.
De angst om het te lang te laten duren is natuurlijk niet de enige beweegreden. Belangrijker nog is de gedachte dat Merlyn nu gedurende enige jaren aandacht heeft kunnen vragen voor wat indertijd een in Nederland nog niet ingeburgerde benadering van literatuur genoemd is. Al is deze benadering nog niet ‘reçu’, men weet nu dat hij bestaat, en vanaf dat moment vertoont elk nummer afnemende meeropbrengsten. Zeker, wij zouden door kunnen gaan met het publiceren van literaire casuïstiek en meer theoretisch georiënteerde artikelen en dat heeft zijn nut, maar daar