Merlyn. Jaargang 3
(1965)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
[Nummer 6]Frans Kafka's Der Verschollene (Amerika)
| |
[pagina 410]
| |
München, liet hij de roman eindigen op de zin: ‘So sorgenlos hatten sie in Amerika noch keine Reise gemacht.’ In het nawoord bij deze uitgaaf deelde hij dus mee, dat de roman weliswaar niet af was, maar dat het ‘Naturtheater in Oklahoma’ het laatste hoofdstuk zou geworden zijn. De lezer, die het nawoord bij deze eerste druk gelezen had, kon dus niet anders dan besluiten, dat Kafka's manuscript met ‘...Reise gemacht.’ afbrak. Voor hen echter, die het nawoord niet gelezen hadden (en hoeveel romanlezers laten een nawoord ongelezen?), betekende de zin met het voltooide deelwoord ‘gemacht’, dat inderdaad de toon laat uitklinken in een besluitende diepte, de voltooiing van een gelezen boek. Een einde, dat voor de oppervlakkige romanlezer wellicht niet helemaal onplausibel was, dat - hoe dan ook - door de perfectieve diapason van dat laatste zinnetje en vooral van het voltooide ‘gemacht’ misschien op een vage manier kon bevredigen, een einde bovendien, dat kon bevredigen ook als het open besluit van een moderne roman, waarvan de auteur geacht kon worden nu eenmaal niet zo expliciet te zijn als de grote ‘vertellers’ van de 19e eeuw... In 1935 bezorgde Brod dan - in samenwerking met Heinz Politzer - een tweede uitgave (Schocken/Berlin) van de roman als Band II van de Gesammelte Schriften, de eerste uitgave van Kafka's ‘verzameld werk’ dus. Innovatie in deze tweede Amerika-editie: een Anhang. In het nawoord zeggen de tekstbezorgers, dat deze Anhang twee fragmenten bevat ‘aus dem Stoffkreis der Brunelda-Episode, sowie eine kurze Strecke, um welche die Erzählung des letzten Kapitels weitergeführt wurde’. (Amerika 2, 1935, p. 315.) Gaat men nu kijken in die Anhang, dan stelt men vast, dat aldaar inderdaad de twee fragmenten aanwezig zijn, maar dat de ‘kurze Strecke’ ontbreekt! Raadselachtige methode... Immers niet in de Anhang werd de korte verlenging van wat Brod het ‘laatste’ kapittel noemt ondergebracht, maar wel op haar plaats in de roman zelf. Dit wil zeggen, dat vanaf 1935 ‘Amerika’ niet meer quasi bevredigend uitklinkt op ‘...Reise gemacht.’, daar de romantekst met ongeveer één bladzijde verlengd werd. Over de ‘kurze Strecke’ - die helemaal niet de perfectieve diapason van ‘...Reise gemacht.’ vertoont, doch de handeling in het imperfectum voortzet, voortjaagt: ‘Sie fuhren zwei Tage und zwei Nächte’ -, over dit episch doorzetten van de vertelstof in één bladzijde had Brod in 1927 met geen woord gerept. Dat hij die voortzetting kende, spreekt vanzelf; dat bewijst trouwens het manuscript, waarover Pasley en Wagenbach berichten; daarover dadelijk meer. | |
[pagina 411]
| |
De derde uitgave van ‘Amerika’ (Fischer, Frank./M. 1953 = Lizenzausg. von Schocken Books N.Y. 1946), samen met de pocket-uitgave in de Fischer-Bücherei de meest gangbare dus voor de lezer van vandaag, is identiek aan die van 1935 in dié zin, dat ook zij de roman niet laat uitklinken op ‘...Reise gemacht.’ en de lezer met de epische continuïteit van de ‘kurze Strecke’ confronteert. Wat bewijst nu het manuscript i.v.m. het zgn. ‘laatste’ hoofdstuk, dat Brod eigenmachtig ‘Das Naturtheater von Oklahoma’ had betiteld?Ga naar eind1 ‘Dieses Kapitel war in der Tat fertig: im Ms findet sich ein Kapitel-Strich nach “... und es lächerlich fanden” (A331 - Pasley en Wagenbach verwijzen hier naar Amerika 3, 1953, p. 331, Uy.). “Sie fuhren zwei Tage...” (A331) ist also als der Anfang eines weiteren, unfertigen Kapitels zu betrachten.’ (Pasley/Wagenbach, o.c., p. 154.) De lezer late zich niet afschrikken door het schijnbaar raadselachtige van dit citaat: Pasley en Wagenbach spreken wel degelijk zeer klare taal. Zij hebben het over het Oklahoma-kapittel, dat - zoals het manuscript bewijst - niet onvoltooid, maar voltooid was (Kapitel-Strich)Ga naar eind2, en over het begin van een nieuw kapittel, dat - zoals deze allerlaatste (?) Amerika-Strecke dus uitwijst - begonnen werd om de epische continuïteit door te zetten: de waarheid over de ‘kurze Strecke’ komt hier aan het licht. Men kan het Brod bijna als een verdienste aanrekenen, dat hij in 1927 de roman besloot met: ‘So sorgenlos hatten sie in Amerika noch keine Reise gemacht.’ Immers, voor degenen, die het nawoord toen niet lazen, werd aldus een roman van wereldformaat op de markt gebracht, waarvan het slot niet totaal onbevredigd liet (vgl. hierboven). En zelfs in de lezer, die het nawoord wel las, kon dat eenvoudige zinnetje met zijn rustkarakter het onbehagen om het fragmentaire misschien verminderen, in de ‘gunstigste’ gevallen onderdrukken... Aldus werd de Kafka-zaak ongetwijfeld gediend, de Kafka-zaak - dit zijn de buitengewone geschriften van een buitengewoon man, die achteraf voor een zeker deel de literatuur in Westeuropa zouden gaan oriënteren. Andere editorische - hoe dan ook - verdiensten van Brod: uitgave van ‘Der Prozess’ in 1925 (amper één jaar na Kafka's dood), van ‘Das Schloss’ in 1926. Men bekijke ze, deze eerste uitgaven van de trilogie (?) Prozess-Schloss-Amerika, die in feite chronologisch in een andere volgorde hadden moeten verschijnen: Amerika-Prozess-Schloss; men bekijke ze om vast te stellen, welke soliede boeken dat waren, die alras de aandacht zouden gaan trekken als de hoofdwerken van een auteur, die | |
[pagina 412]
| |
vroeger reeds zelf zulk einmalige verhalen als Urteil, Verwandlung, Hungerkünstler had gepubliceerd. Kafka gestorven in 1924...; 1925, 1926, 1927 - ieder jaar bracht Brod met regelmaat een degelijk gepresenteerd boek van zijn vriend op de markt, drie romans, die in stijgende lijn de faam van een zeer bijzonder auteur zouden gaan vestigen in de wereld. Men onderschatte deze editorische verdienste van een Brod, die Kafka's meesterwerk absoluut en direct wou uitgeven, in geen geval; de bespoedigde testamentovertreding - die men Brod als een andere verdienste (jawel) mag aanrekenen - heeft bovendien meteen na Kafka's dood de cultuur van het avondland gediend, verrijkt - verrijkt weliswaar met deemstering, maar dan met de deemstering der uitzonderlijkheid. Tekstkritisch verantwoord was Brods handelwijze echter allerminst (dat begint men zo stilaan overal te gaan beseffen), maar deze tekstbezorger was wel zo fijn, dat hij reeds vanaf het begin onderstreepte niet een filoloog te zijn - alsof daarmee alles gezegd was. Van een stilistisch (filologisch?) inzicht getuigt echter de manuscriptcoupure in de Amerika-uitgave van 1927: dat werd hierboven belicht en wordt nog duidelijker, wanneer men uit de zakelijk-pragmatische gegevens van Pasley en Wagenbach de consequenties trekt. De Kapitel-Strich (vgl. citaat supra), die het Oklahoma-kapittel afsluit en die Brod in 1927 allicht toch op de manuscriptbladzijde, die hij voor publikatie klaarmaakte, moet gezien hebben, deze eindstreep, waarmee in 1914 door de auteur van de roman een hoofdstuk afgesloten werd, trok Franz Kafka immers niet onder ‘...Reise gemacht.’, doch wel onder de onmiddellijk volgende en direct aansluitende zin: ‘Als der Zug zu fahren begann, winkten sie mit den Händen aus dem Fenster, während die Burschen ihnen gegenüber einander anstiessen und es lächerlich fanden.’ (Vgl. citaat Pasley/Wagenbach.) Wat heeft Brod in 1927 weerhouden van het toevoegen van deze effectieve slotzin? (Slotzin van een kapittel wel te verstaan.) Zou het iets anders geweest zijn dan de afstemming van deze zin? Afstemming, die zeker niet zo finaal werkt als die van de vorige; afstemming, waarvan de intermediaire functie duidelijk wordt, wanneer we de eerste twee zinnen van het onmiddellijk daarop volgend kapittel lezen: ‘Sie fuhren zwei Tage und zwei Nächte. Jetzt erst begriff Karl die Grösse Amerikas.’ Het gebruik van wat men een epische conventie zou kunnen noemen is zeer duidelijk: in de slotzin van het kapittel steken de elementen, waarmee de verteller zijn volgend hoofdstuk beginnen kan: ‘Als der Zug zu fahren begann,...’ / ‘Sie | |
[pagina 413]
| |
fuhren zwei Tage und zwei Nächte.’ Intermediair is de slotzin, maar tussen ‘zu fahren begann’ en ‘Sie fuhren zwei Tage und zwei Nächte’ ligt een epische kloof, die natuurlijk niet als kloof aangevoeld wordt, tussen beide ligt immers een Kapitel-Strich. Of dat nieuwe hoofdstuk het eindkapittel zou geworden zijn, weten we niet; sommige elementen in Kafka's private geschriften wijzen er op, dat het verhaal nog lang niet uit kon zijn. In de tweede uitgaaf van 1935 dan werd dus de ‘kurze Strecke’ als één bladzijde voortzetting van het Oklahoma-kapittel afgedrukt. De ‘kurze Strecke’ - we verduidelijken nog even -, d.i. de ene zin vóór de Kapittel-Strich en twee alinea's van het nieuwe hoofdstuk, die de romanheld steeds verder in Amerika voeren. Van de Kapitel-Strich is er in deze uitgave (en ook in de derde) natuurlijk nergens een spoor te zien: de twee alinea's staan er dus als rechtstreeks vervolg van wat Brod het ‘unvollendete Schlusskapitel’ noemt; ook in de nawoorden wordt er over deze betekenisvolle streep gezwegen. Waarom heeft Brod het ‘Amerika-einde’ in 1935 niet gelaten zoals het was in zijn uitgave van 1927? Heeft Politzer, de mede-uitgever in 1935, hier een rol gespeeld? (Eigenaardig hoe ook Politzer in maart 1965 - vgl. motto boven dit artikel - nog steeds spreekt van ‘...das letzte, unvollendete Kapitel’; ook hij, mede-uitgever, moet toch allicht het handschrift gezien hebben?) Men kan hier alleen maar gissingen opperen, die vrij betekenisloos zijn vergeleken bij de draagkracht van de manuscriptfeiten zelf, zoals ze door Pasley en Wagenbach werden bekendgemaakt, zoals we ze hadden gezien in Kafka's dagboeknota van 31.12.1914 (vgl. noot 2). ‘Das Naturtheater von Oklahoma’ is dus wel een voltooid kapittel en in geen geval het slothoofdstuk: d.i. tweemaal het omgekeerde van wat Brod steeds voorgehouden heeft. Als aanvang van een nieuw kapittel kon hij in 1935 de twee alinea's niet aandienen: dat zou de verloochening van zijn twee stellingen (‘Oklahoma’ = onvoltooid = slotkapittel) betekend hebben. Door de conclusies, die men uit de sobere en pragmatisch-zakelijke gegevens van Pasley en Wagenbach kan trekken, wordt onze tien jaar geleden uitgedrukte mening over de voortzetting bekrachtigd (zie Zur Struktur von Kafkas Romanen, Tijdschr. v. Lev. Talen, oktob. 1954 - en Eine neue Ordnung der Werke Kafkas? 1957, p. 73)Ga naar eind3; de overtuiging, dat nog heel veel zou volgen: de belangrijkste episoden, Rossmanns aankomst en verblijf in Oklahoma, zijn ondergang dienden nog beschreven | |
[pagina 414]
| |
te worden. In één? In meer kapittels? Dat zal wel altijd een raadsel blijven, ten ware onbekende inedita toch nog gevonden werden. Onbekende inedita - de rest van de 500 Seiten bijv. (zonder de Heizer), waarover Kafka op 4.IV.13 schrijft aan Kurt Wolff? (Briefe, p. 115.) Er is echter nog een derde grondstelling van Brod, die met dat al in het gedrang wordt gebracht: nl. de stelling van de paradijselijke betovering van het Oklahoma-kapittel. Brod heeft immers steeds beweerd, dat het Oklahoma-hoofdstuk niet alleen het laatste was, maar dat het ook moet gelezen worden in het licht van de ‘paradiesische Zauber’, waarover Kafka hem zou gesproken hebben en waarin dit kapittel zou eindigen. Vermits nu blijkt, dat het Oklahoma-hoofdstuk wel degelijk àf is zonder de beloofde paradijselijke tover, moet ook die stelling van Brod begeven. Vandaar nog eens, dat hij in 1935 de twee alinea's niet manuscript-getrouw als begin van een nieuw kapittel kon fixeren: hij had immers in het nawoord van 1927 reeds gesproken van het ‘versöhnliche Ausklingen’ van het Oklahoma-hoofdstuk. Is Brods stilistisch raffinement zo ver gegaan, dat hij het ‘versöhnliche Ausklingen’ heeft willen laten vóór-uitklinken door de manuscriptcoupure van 1927, die als laatste zin inderdaad een optimistische noot leverde: ‘So sorgenlos hatten sie in Amerika noch keine Reise gemacht.’? Handelwijze, die dan volledig zou afgestemd zijn op Brods Kafka-theorie van eind-goed-al-goed, van het religieus pessimistisch genade-optimisme, dat hij zijn sombere vriend toedicht. Het paradijselijke einde zou dus eventueel alleen kunnen gelden voor het (de) nooit geschreven of niet meer voorhanden eigenlijke slotkapittel(s). Zij die hun interpretatie op de woorden ‘wie durch paradiesischen Zauber...’ hebben gebaseerd en in dit Oklahoma-kapittel reeds de paradijselijke afglans en verheven stemming hebben willen herkennen, werden bijgevolg eens te meer, zacht gezegd, misleid. Het eerste dat Brod heeft meegedeeld over de Amerika-roman, door de auteur ‘Der Heizer’ (naar de titel van het eerste hoofdstuk) of de ‘amerikanische Roman’ of ‘Der Verschollene’ en niét ‘Amerika’ gehetenGa naar eind4, vindt men in zijn opstel ‘Der Dichter Franz Kafka’, verschenen in 1921 in ‘Die neue Rundschau’ en door Krojanker opgenomen in zijn ‘Juden in der deutschen Literatur’ (1922, p. 55-62). Daar leest men p. 62: ‘So bildet z.B. “Der Heizer” nur das erste Kapitel eines sehr umfangreichen und nahezu komplett vorliegenden Romans, der zart und lieblich in einem traumhaften Amerika spielt.’ (Curs. van mij, Uytt.)Ga naar eind5 Men bemerkt: de legende van de ‘heitere’, opgewekte, optimistische, | |
[pagina 415]
| |
nagenoeg voltooide en met een happy end sluitende Amerika-roman, vindt hier, in boven geciteerde passus, haar oorsprong, vooral met de drie zwaarwegende woorden: zart, lieblich, traumhaft. Men zou denken een naar het toverland Amerika verlegd sprookje; een toverland, waarover Kafka in een brief aan de uitgever K. Wolff op 25.5.1913 (Briefe p. 117) nochtans al zegt, dat hij bijv. in de uitbeelding van New York ‘das allermodernste N.Y. dargestellt’ heeft. Terecht verwijst Joh. Urzidil, de sinds 1939 te New York verblijvende Duits-Tsjechische romancier in zijn opstel ‘Edison und Kafka’ (Der Monat 1961, 1)Ga naar eind6, ook naar deze brief als naar een stevige bewijsplaats voor Kafka's wil tot speciaal-realistische en volstrekt niet idealiserende, laat staan ‘traumhafte’ uitbeelding van het Amerikaanse leven. Teer, liefelijk, verdroomd...! Met de publikatie van de roman in 1927, in het toen geschreven Nawoord, brengt Brod een merkelijk voorzichtiger bekrachtiging van deze zienswijze. Hij beweert er dat de roman weliswaar onvoltooid is, maar dat het 8e kap. dat hij, eigenmachtig, ‘Das Naturtheater von Oklahoma’ heeft betiteld, ook het laatste is en ‘nahezu vollendet’. Er zou alleen nog gevolgd zijn het eigenlijke einde; voor gedaante, teneur en grondgevoel, die dit einde zou verkregen hebben, beroept Brod zich op een mondelinge mededeling, die Kafka hem, Brod, zou gedaan hebben en die hij als volgt weergeeft: ‘Der Roman blieb unvollendet. Aus Gesprächen weiss ich, dass das vorliegende unvollendete Kapitel über das “Naturtheater in Oklahoma”,... das Schlusskapitel sein und versöhnlich ausklingen sollte. Mit rätselhaften Worten deutete Kafka lächelnd an, dass sein junger Held in diesem “fast grenzenlosen” Theater Beruf, Freiheit, Rückhalt, ja sogar die Heimat und die Eltern wie durch paradiesischen Zauber wiederfinden werde.’ (Curs. v. mij, Uytt.) In het opstel van 1921 wordt met geen woord van deze mondelinge mededeling gewaagd. Is de legende van de lichte, optimistische Amerika-roman aldus ontstaan, de mondelinge mededeling was, hoeveel zwakker ook dan die eerste appreciatie van 1921, toch van aard om de voorstelling te schragen. Zij zal lang, zeer lang voortwoekeren, door allen kritiekloos worden aanvaard en nagepraat, bijv. door A. Nemeth in zijn ‘Kafka ou le mystère juif’ (1946), boek waarin de auteur bewijst Amerika niet te hebben gelezen en zich te beperken tot het napraten van Brods Nawoord: ‘la seule vision béatifique de son oeuvre: - la montée des déclassés au paradis...’ (p. 145) of nog 1962 door W. Jacobi in ‘Der Deutsch- | |
[pagina 416]
| |
unterricht’, waar men op p. 65 lezen kan: ‘dass er dem Roman einen strahlend glücklichen Schluss zu geben gedachte...’. De ‘heiligende’ richting was geboren en daar zij in zekere zin door dit éne ‘lichtere’ werk - als uitzondering - meer reliëf aan de anders en overal homogeen in-sombere figuur Kafka kon verlenen, daar zij ook aan zekere speculaties op Kafka's zgn. niét fundamenteel pessimisme een basis scheen te bieden met een zuiver literair werk (dus niet alleen met een paar aforismen of dagboekbladen), werd zij des te grager aangenomen en... doorgegeven. Doorgegeven als alles wat van Brod kwam. Feit is nu dat deze laatste, toen hij in 1921 de eerste flagrant verkeerde appreciatie als totaal-oordeel over de roman (‘zart, lieblich, traumhaft’) formuleerde, slechts nog een vaag geworden voorstelling van het werk kon hebben, in zover hij er ooit een preciezere van heeft gehad: bijna 7 jaar na de laatste voorlezing door de auteur, die plaats vond op 26 december 1914. 1914-1921: al die jaren had Brod wel niets meer over het werk vernomen. Gelezen had hij behalve het 1913 in druk verschenen 1e kap. ‘Der Heizer’ ook het 2e hoofdstuk; en de voorlezing door Kafka van andere (?) delen had vooral in 1912 plaats gevonden. De laatste voorlezing had plaats zoals gezegd op 26 december 1914, te Kolin-Kuttenberg: voorlezing nl. van het toen door Brod ‘onvoltooid’ genoemde 8e hoofdstuk ‘Naturtheater...’. Zie Tagebücher p. 451 - en Brod: Fr. Kafka p. 183. Waar en wanneer Kafka dan de mondelinge mededeling over het einde aan Brod heeft gedaan (‘wie durch paradiesischen Zauber...’), vernemen we nergens. Maar we noteren nog eens dat Kafka op 31 december 1914, vijf dagen nadat hij dus het Oklahoma-kapittel aan Brod en diens vrouw had voorgelezen, zijn roman ‘Der Verschollene’ noemt. (Tag. p. 453.) ‘An Fertigem nur: “In der Strafkolonie” und ein Kapitel des “Verschollenen” beides während des vierzehntägigen Urlaubs.’ De spoorloos verdwenene - le disparu. Deze veelzeggende titel stond dus reeds einde 1914 vast.Ga naar eind7 Wanneer Brod over het volgens hem onvoltooide Oklahoma-kapittel spreekt, duiken dus de paradijselijke tover of de verzoenende eindtoon op; wanneer Kafka - de auteur zelf - i.v.m. ditzelfde volgens hem voltooide kapittel de nota van 31.12.1914 in zijn dagboek optekent, spreekt hij nog steeds van de Verschollene - het is dus duidelijk, dat hij in het stadium van het Oklahoma-kapittel nog steeds Rossmanns toestand niet als paradijselijk zag, dat hij hem nog steeds als een Verschollene beschouwde, wat het omgekeerde is van een paradijselijk begenadigde. | |
[pagina 417]
| |
Verder dan met dit zo uitgesproken oordeel teer, lieflijk, dromerig, kon Brod er niet naast zijn in zijn typering van deze roman met de veelzeggende titel ‘Der Verschollene’; hier gaat hij ook het verst in de richting van de optimistische interpretatie, met dat geurtje van een in het wonderland Amerika zich afspelend sprookje. Hij heeft dit oordeel naderhand in zo krasse bewoordingen ook niet meer herhaald. In de plaats daarvan heeft hij echter de hem plotseling (?) te binnen geschoten mondelinge mededeling over het happy end (die dus voor het eerst in 1927 werd vermeld en gedrukt) meer en meer of liever uitsluitend naar voren geschoven. Na oktober 1924 had hij de roman in manuscript kunnen lezen en voor zoveel wrede, harde, held en lezer pijnigende tonelen zal hij zelf toch niet blind gebleven zijn, dat hij het boek nog langer als een lieve idylle à la Bernardin de St.-Pierre had kunnen blijven kenschetsen. De optimistische visie, die geheel beantwoordt aan Brods naturel - deze ‘prototypische A-Tragiker’ gelijk Pavel Eisner hem heeft genoemd - werd aldus met en sedert de 1e uitg. 1927 meer en meer gesteund op dit goed einde in een onvatbare en wazige paradijselijke tover. En het is in deze gedaante en met deze fundering, dat zij 25 jaar lang klakkeloos aanvaard, ja door velen met geestdrift werd gepropageerd. Ook door ernstige bestudeerders.Ga naar eind8 De lichtvaardige en zo superlatief geformuleerde appreciatie in dat weinig bekend opstel van 1921 kon nu licht onbemerkt blijven en vergeten raken. Dit was echter niet het geval met het Nawoord bij de 1e uitgave. Het werd fataal de grondslag voor al wat Brod voortaan nog over Amerika zou schrijven. Met dit nawoord heeft hij zich zo uitdrukkelijk op een optimistische duiding vastgelegd, dat hij zowel wat de taxering van het gevoelsklimaat als de fabel-afwikkeling betreft, niets meer kon terugnemen, zelfs indien hij dit gewild had. Zijn uitspraken waren te apodictisch; bovendien, niemand kon hem tegenspreken, hem die sinds oktober '24 de enige bezitter was van de handschriften en alle documenten (dagboeken en brieven), die een der weinigen is tegenover wie Kafka zich over zijn werk heeft uitgelaten, klaar of duister, mystificerend of ernstig, hoe dan ook. De mogelijkheid, laat staan het recht of de noodzakelijkheid, de roman anders dan Brod en los van diens afstempeling, zelfstandig te lezen, schijnt onbegrijpelijkerwijs niemand al die jaren in overweging te hebben genomen. En de overige documenten, die wellicht een ander licht op dit werk hadden kunnen werpen, de dagboeken, lagen, hoogst waarschijnlijk | |
[pagina 418]
| |
onaangeroerd, bij hem. De brieven die Brod duidelijk en ondubbelzinnig tegenspreken, werden pas in 1958 gepubliceerd. We kunnen nu bijna met zekerheid aannemen dat Brod, toen hij van 1925 tot '27 de drie romans uitgaf, de sinds oktober 1924 in zijn bezit zijnde Dagboeken nog niet gelezen en onderzocht had. Er zijn genoeg aanduidingen dat hij dit pas veel later heeft gedaan, met het oog op de publikatie eerst partieel in 1937, daarna volledig in 1951. En het zou beslist onrechtvaardig zijn hem er een verwijt van te maken, dat hij toén, 1927, de lectuur van deze eindeloze reeks dagboeken nog niet had aangevat laat staan hun publikatie voorbereid of zelfs maar overwogen. Maar dit verklaart dan ook dat Brod niet vertrouwd was met hun inhoud en dat er naderhand tal van belangrijke gegevens werden in gevonden, die hij niet kende en die met zijn verklaringen niet strookten. In 1927 wist hij blijkbaar nog niet dat Amerika in de Tagebücher en reeds op 31 december 1914 ‘Der Verschollene’ wordt genoemd. En omdat hij dit niet wist, kon hij dit ook in het eerste Nawoord nog niet meedelen, hoewel het met een verklaring van de door hem gekozen titel ‘Amerika’ begint. Kon hij dus ook ‘Der Verschollene’ niet als titel kiezen. Hij had er blijkbaar geen vermoeden van.Ga naar eind9 Tenzij Kafka bij de voorlezing van 26 dec. 1914... maar daarover dadelijk meer. In 1927 wist hij blijkbaar evenmin, dat ergens in de dagboeken zich een nota bevond met Kafka's laatste schriftelijke mededeling over de roman, nl. de berucht geworden dagboeknota van 30. September 1915, die luidt: ‘Rossmann und K., der Schuldlose und der Schuldige, schliesslich beide unterschiedslos strafweise umgebracht, der Unschuldige mit leichterer Hand, mehr zur Seite geschoben als niedergeschlagen.’ (Tag. p. 481.) (Tenzij sommige Kafkaische dagboeksomberheden volgens Brod toen - voorlopig - beter doodgezwegen werden, om de paradijstheorie niet in het gedrang te brengen: in feite een onwaarschijnlijke veronderstelling, vermits de dagboeken later toch werden gepubliceerd.) Deze nota bevat dus het laatste van Kafka stammende gegeven over het einde, zoals hij zich dat bij eventuele voltooiing had voorgesteld. Ze is duidelijk: Rossmann, onschuldig, wordt omgebracht, hoe dan ook. Het boek zou dus eindigen met de ondergang, de dood van de held (gelijk Der Prozess, Das Urteil, Die Verwandlung, Der Hungerkünstler... vermoedelijk ook Das Schloss). En dat strookt volledig met de titel: ‘Der Verschollene’, de spoorloos verdwenene; dus met deze titel, die Kafka reeds gekozen had op 31 december 1914, negen maanden voor hij de nota in het dagboek schreef; 31 december 1914 - moment, waarop het | |
[pagina 419]
| |
Oklahoma-kapittel (voorgelezen aan Brod op 26 dec.) geschreven was. Dus vastlag; en af was. Is het derhalve denkbaar, dat Kafka toen hij op 26 dec. 1914 aan Brod voorlas, verzweeg, dat het om een kapittel uit de Verschollene ging? Bij dat al vergete men toch niet, dat Kafka reeds op 10 juli 1912 - ‘unfähig genug und traurig’ - uit Junghorn een brief schreef aan Max Brod, waarin volgende opmerking over zijn Amerika-roman voorkomt: ‘Der Roman ist zo gross, wie über den ganzen Himmel hin entworfen (auch so farblos und unbestimmt wie heute)...’ Unbestimmt is ook deze bekentenis, maar toch niet in dié mate, dat Brod - toen, in 1912 - daaruit niet kon afleiden enerzijds de (geconcipieerde?) omvangrijkheid van deze roman (men denke aan de 500 Seiten uit de brief van 4.IV.13... kleine negen maanden later) en anderzijds de toon van het boek, van een Kafkaboek wel te verstaan: farblos, unbestimmt... Farblos, unbestimmt... zijn deze kwalificatieven niet a.h.w. afgestemd op de onzekere grondtoon, die opklinkt uit het pregnante sleutelwoord-titelwoord, Der Verschollene? Hoe graag men nu ook van deskundige zijde (R. Gray bijv. in zijn opstel in German Life and Letters, Oct. 1959: The Structure of Kafka's Works: A Reply to Prof. Uyttersprot, p. 1-17) naar argumenten heeft gezocht om Brods stelling, zijn oriëntering naar de happy-end-oplossing, te kunnen steunen en om aldus de nota van 30.9.1915 te ontzenuwen, ze zelfs te elimineren; - hoe graag men in die zin heeft gewaagd van een wijziging, die naderhand in Kafka's plan zou ingetreden zijn (- en daarvan is nèrgens een teken te bespeuren), aan volgende feiten kan niet getornd worden: De titel ‘Der Verschollene’ werd reeds gegeven op 31.12.1914; aan deze titel beantwoordt de geschreven nota van 30.9.1915; intussentijd heeft de auteur de roman niet uit het oog verloren, vermits hij op 14.5.1915 met voldoening voltooide kapittels ervan herleest. De titel, en de noot van 30 sept. bewijzen, dat hem niet het happy end, waarvan Brod gewaagt, voor de geest stond; dat hem integendeel voor de geest stond de ondergang van de held, zij het dan in minder harde en wrede vorm dan in Prozess of Verwandlung. De tegenspraak, de tegenstrijdigheid is bijgevolg flagrant: Hier, bij Brod eerst een dithyrambische, geheel ongewettigd gebleken taxering (zart, lieblich, traumhaft) die van 1927 af vervangen wordt door een mondelinge mededeling (ondersteld, dat zij getrouw werd weergegeven en begrepen), die trots de enigmatische bewoordingen toch nog als een wenk naar een gepland goed einde kan beschouwd en ge- | |
[pagina 420]
| |
interpreteerd worden. Wat Brod des te kordater heeft gedaan, daar hij blijkbaar noch dié titel, nòch de dagboeknota kende - of wilde kennen. Daar, de van Kafka komende geschreven noot, met de nuchtere, in haar kern ondubbelzinnige aanduiding van het einde als fysische dood, ondergang. Waarbij alles er op wijst, dat dit de definitieve opvatting van de auteur is geweest (31. dec. 1914-14.5.1915-30.9.1915). De welsprekende titel stond reeds vast op 31 dec. 1914 - de dagboeknota van 30 sept. 15 stemt er volkomen mee overeen. Verschollen! Hier een visionaire redding, een opstijging, een hemelvaart bijna, waarbij van dood en sterven feitelijk geen sprake meer is. Daar een spoorloos verdwijnen, een ‘omgebracht worden’, ‘strafweise’ zelfs, zij het dan ook op milder wijs dan in andere werken. We herhalen: de tegenstrijdigheid is flagrant. En dat moest Brod ook beseffen. Wie de dingen nu nuchter bekijkt en bijv. dat Oklahoma-kapittel onbevangen, los van Brods commentaar en suggesties leest, begrijpt nauwelijks hoe hij met zoveel succes is kunnen blijven vasthouden aan zijn voorstelling van de paradijselijke visie op het eind; en begrijpt evenmin hoe de geschreven nota, die weliswaar jarenlang onbekend bleef, daarna nog zo systematisch in de schaduw van de uiteraard vage mondelinge mededeling (‘mit rätselhaften Worten’) kon worden gelaten. Door gewone lezers en specialisten.Ga naar eind10 Brod zelf kon niet meer terug: het eerste Nachwort had hem te ver geëngageerd. Zelfs toen met de eerst partiële en naderhand integrale publikatie van de dagboeken de nota van 30 sept. 1915 meer en meer de aandacht ging trekken, de exclusieve beklemtoning van de mondelinge mededeling niet meer te handhaven bleek en - eindelijk! - minder volgzame lezers op de tegenstrijdigheid gingen wijzen, zelfs dan nog is Brod bij zijn neiging en zijn zucht tot uitschakeling van de dagboeknotitie - fysische dood van de held dus - gebleven; hardnekkig, eigenzinnig. Ja, in zijn 2e werkje over Kafka: F.K. als wegweisende Gestalt (1951) vervalt hij p. 42 nog eens in de dithyrambische toon: ‘Man lese doch etwa das Schlusskapitel des Romans “Der Verschollene” (“Amerika”), das von Erlösung und von nichts als Erlösung singt’. (Volgt dan een grimmige aanval op A. Gides ‘Fehl-Dramatisierung... oberflächliche Theatralik’.) Met de dramatische bewerking van de roman (eerste opvoering te Zürich begin maart 1957) heeft hij dit nog geaccentueerd. En dat werd dan ook met nadruk gereleveerd door de gezaghebbende Duitse pers, die deze bewerking algemeen als een mislukking (‘Kafka-Pleite in Zürich’, Rhein-Neckar-Ztg.; Amerika oder die Misshandlung Kafkas | |
[pagina 421]
| |
auf dem Theater, Die Welt; Brod statt Kafka, FAZ) heeft bestempeld; meer dan dat, als een ontoelaatbare verminking van Kafka's geest en werk. Bijv. Joh. Jacobi in de Rhein-Neckar-Zeitung 1957, nr. 54, p. 2)Ga naar eind11 Of W. Drews in de FAZ van 4.3.57, p. 3: ‘Kafka hat dem Bearbeiter Brod einen Finger gereicht, aber Br. nimmt gleich die ganze Hand und viel fehlt nicht, so amputiert er ihm den Arm.’; of Die Welt: ‘Von Kafka blieb nicht sehr viel übrig.’ (Vgl. Der Spiegel van 20.3.1957). Het is duidelijk: Brod wil de dagboeknota, die de dood van Rossmann fixeert, negeren, neutraliseren liever. Hij blijkt vast te houden aan een ‘heiter’ gevoelsklimaat en het goede einde. En daarom heeft hij, na de vernietigende kritieken op zijn toneelbewerking, waaruit ook de twijfel aan zijn vroegere interpretatie van ‘Der Verschollene’ sprak, gepoogd, juist dertig jaar na de publikatie van de roman, zich te redden met (natuurlijk hypothetische) compromis-oplossingen. Dit het eerst in een artikel, verschenen op 25.4.1957 in de FAZ, daarna overgedrukt in de Neue Zürcher Zeitung (27.3.38) met een niet onsubstantiële wijziging; en nog eens in zijn boekje ‘Verzweiflung und Erlösung bei Kafka’ (1959, p. 39-43). Vaag en subjectief-willekeurig als ze zijn, laten beide oplossingen zich ongeveer als volgt resumeren: Kafka zou zijn oorspronkelijk ‘plan’, waarin een ‘auch im irdischen Sinn versöhnlicher Schluss’ voorzien was, gewijzigd en dit einde volledig op metafysisch vlak geheven hebben; de aardse, fysische dood van de held hebben omgezet in een ‘über-irdische’ hemelvaart. P. 40 van Verzw. u. Erl. lezen we: ‘Auch ich selber war lange der Ansicht, dass hier ein Widerspruch besteht, und habe ihn damit zu erklären gesucht, dass mir Kafka seinen Plan (!) zu einer Zeit mitgeteilt habe, in der er noch an einen auch im irdischen Sinne versöhnlichen Schluss dachte; später hätte er dann den Plan (!) geändert...’ De nieuwe hypothese luidt (p. 41): ‘Bei neuerlicher Beschäftigung mit dem Roman “Amerika” (voor of na de dramatisering?) hat sich mir indes eine zweite Möglichkeit eröffnet... Die beiden oben dargelegten Pläne widersprechen einander gar nicht. Rossmann ist wirklich vom Autor “umgebracht” worden; das Schlusskapitel ist eine Vision, deren Zeit (falls man da überhaupt noch von Zeit und Raum sprechen kann) die Zeitlosigkeit, die Ewigkeit ist, aber vom irdischen Leben her gesehen; also ein eigenartiges Zwischenreich und jenseitiges Leben, in dem ja wahrlich für jeden Platz ist, in dem “alle” gebraucht werden. Rossmann ist in die Transzendenz eingegangen...’ Afgezien van het feit, dat Brod hier zo nadrukkelijk van Kafka's ‘plannen’ spreekt, (sein Plan... den Plan geändert... die Pläne...)Ga naar eind12, blijkt | |
[pagina 422]
| |
uit beide ‘Möglichkeiten’ duidelijk, dat Brod in zijn voorstellingen de teneur van de dagboeknota geheel buiten beschouwing laat, d.i. de fysische, lijfelijke ondergang, de dood van de held. Al wat hij ter verdoezeling daarom heen weeft, stamt uit zijn brein. De titel ‘Der Verschollene’, het verdwijnen zelf, moet geëlimineerd worden, moet zelf verdwijnen om toe te laten de onvatbare metafysische voorstelling, Brods eigen produkt, daaraan te substitueren. En - we herhalen - indien, zoals Brod beweert, de roman eindigen zou met het ‘Eingehen in die Transzendenz’ van Rossmann en deze ‘wie durch paradiesischen Zauber’ ouders, heimat, kortom alles zou terugvinden, dan diende ook dit, deze nieuwe episode(n), de belangrijkste van alle, nog geschilderd te worden en dan kan het Oklahoma-kapittel in zijn huidige, voltooide staat, slechts een voorspel wezen. Dan diende ten minste nog één, in zijn omvang slechts te ramen, waarschijnlijk zeer uitvoerig kapittel te volgen. Zodat bij dat ‘nagenoeg voltooid’ een stevig vraagteken past. Eens te meer valt op, dat voor Brod àlle fragmentarische werken ‘nagenoeg’ voltooid zijn. Van Der Prozess heeft hij de grote lacune, ongeveer de hele 2e helft, niet gezien of, indien toch, daarover een sluier geworpen; voor Das Schloss niet gezien het uitzonderlijk belang van de kap. 18-20 (Bürgel-episode) en die pas jaren later, 1935, laten drukken, terwijl hij ook hier een hem alleen meegedeelde versie over het einde, dat alweer als ‘nabij’ wordt voorgesteld, heeft opgedrongen. Ten allen prijze heeft hij willen uitgeven - en daartoe moest het verregaand fragmentarisch karakter zoveel mogelijk gebagatelliseerd, verdoezeld worden. Dat lag in de lijn; op het ‘verdienstelijke’ daarvan wezen we reeds. En dat hij met boven vermelde noodoplossing betreffende het einde van ‘Amerika’ 30 jaar na de publikatie optreedt, bekrachtigt eens te meer het vermoeden, dat hij, hoewel intimus van de auteur, in feite ontstellend weinig positiefs over ontstaan, zin, gedaante en geplande voortzetting en voltooiing van dit werk (en van alle andere) weet.Ga naar eind13 |
|