Merlyn. Jaargang 3
(1965)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| |
Koek en eiOnderzoekingen hebben uitgewezen dat we niet alleen een recensiecultuur maar ook een ontbijtcultuur missen. Gebleken nu is dat het eerste tekort voortkomt uit het tweede. We moeten eerst weer gaan ontbijten, willen we aan een recensiecultuur toekomen. En goed ontbijten, met een eitje en zo. Ik maak die gevolgtrekking uit een artikeltje in ‘De Volkskrant’ van 4 september l.l. In de rubriek ‘Langs de leestafel’ gaan we met F.S. aan de ontbijttafel. Hij bespreekt het artikel van Martin Hartkamp uit het vorige nummer van ‘Merlyn’. Allereerst vat hij het stuk kort samen en komt dan met een oplossing in de malaise die we gerust het ei van Columbus mogen noemen. Ziehier: we moeten onderscheid maken tussen recensie of boekbespreking aan de ene en kritiek aan de andere kant. Van beide soorten wordt een omschrijving gegeven. Ik citeer: ‘Boekbesprekingen zijn artikelen over boeken, helemaal bedoeld als voorlichting ten behoeve van het publiek dat deze boeken niet gelezen heeft, maar nu besluiten kan het al of niet te doen.’ Eerste waterdichte definitie. Nog brozer dan een eierschaal is de tweede: ‘Kritiek daarentegen ontbeert als voorlichting zo goed als iedere zin, omdat ze vertolking is en meer in dienst staat van het kunstwerk zelf dan van de lezer, die immers eerst dat kunstwerk moet hebben gezien, wil hij voor die vertolking toegankelijk zijn.’ Dat is wat men onder kenners struif noemt. Wat doet de krant? ‘Het is duidelijk dat de krant in principe kiest voor het eerste, gewoon omdat een krant een krant is.’ Nu volgt in het artikeltje een duistere alinea, een vondst uit het nachthok, denk ik. Ik citeer maar weer eens. Het is, om het in de pluimveesfeer te houden, fijn, met andermans veren te pronken: ‘Men kan, in beslag genomen door de artistieke problematiek van de literatuur, gemakkelijk de sociologische functie van het boek over het hoofd zien. Maar dan moet men zwijgen over dagbladen, en “Merlyn” ziet spoken als het massamedia meet met eisen die afgeleid zijn van zijn eigen specialisme en als het ontbijttafels aanziet voor studeerkamermeubels.’ En nu het ideaal: ‘Voor een krant is kostbare ruimte de ruimte waar een veelzeggend detail contact maakt met geamuseerde, verraste, plotseling veelbegrijpende lezers die toch rustig doorgaan met het pellen van hun eitje.’ Houden de boekbesprekers dus de ontbijttafel voor ogen, dan is het tussen de literatuur en de lezer binnen de korte keren koek en ei. Ik vind dit een hoog ideaal van journalistiek, al is het een klein beetje eng als enige vorm van de krant het ochtendblad aan te duiden. Waarop moeten de journalisten van de avondbladen nu mikken? Die kunnen in roomse gezinnen hoogstens op vrijdag wat succes hebben. Ik laat nu maar buiten beschouwing dat het niet zo netjes is aan tafel te lezen. Er is in onze literatuur in elk geval één egghead geweest. Die treedt in de laatste alinea van het stukje op. Hier is Busken | |
[pagina 407]
| |
Huet als de intelligente praetvaer: ‘Met weinig diepte maar veel verhelderend licht op de oppervlakte, met weinig theoretische rechtzinnigheid maar veel persoonlijke sfeer, helemaal niet systematisch, maar ruikend en snuffelend heeft Busken Huet, die een geboren journalist en een voortreffelijk boekenrecensent was, herhaaldelijk wonderen gedaan, en en passant de krant zijn eigen specifieke greep gegeven op de literatuur. Het zou wel jammer zijn als steile orthodoxie à la “Merlyn” daar nu ineens een eind aan maakte.’ Er nog van afgezien dat men voor het lezen van Huets lange stukken wel een struisvogelei nodig heeft om pellend te kunnen blijven, er ook van afgezien dat F.S. ‘Merlyn’ overschat als hij het blad in staat acht die gezellige kip met gouden eieren te slachten, moet gezegd worden, dat alleen kortzichtigheid, om niet te zeggen kippigheid, zo'n jolig idee van de criticus Huet kan veroorzaken.
K.F. | |
Verduistering van StaatIn het Algemeen Handelsblad van 26 september jl. geeft K.L. Poll, de motor van het Hollands Maandblad, een kritisch signalement van Merlyn. Kritisch, in zoverre hij iets kleinerends ziet in een min of meer objektieve benadering, alsof wij onze mikroskoopjes van de verkeerde kant gebruiken. Maar niet daarvan. In het begin van zijn stuk wijst hij erop, dat het in januari van dit jaar opgenomen fragment uit de ‘dissertatie’ van E d'Oliveira, in tegenstelling tot het overgrote deel van de in Merlyn opgenomen artikelen, uitgaat van een psychologische theorie: het verklaart bepaalde stijlverschijnselen bij Van Deyssel als kompensaties van enige organische minderwaardigheden van de auteur. Op zijn beurt begeeft de heer Poll zich op het psychologische vlak, wanneer hij opmerkt:
‘Het artikel van de oude d'Oliveira maakt het beter begrijpelijk waarom de jonge nu afwerend staat tegenover duidingen van literatuur, die de persoon van de maker in het geding brengen: de vader sloeg door naar de ene kant, de zoon, bij wijze van compensatie, naar de andere.’
Er zijn echter nog andere redenen om het opereren met psychologische verklaringen riskant te vinden. Als ik bekende dat mijn voorkeur voor een zich tot het werk zelf bepalende kritiek voortspruit uit protest tegen de aanpak van vadertje Poll, dan zou deze dat allicht een ongerijmde stelling vinden. Toch is zij niet absurder dan de zijne. Immers, noch K.L. Poll, noch E. d'Oliveira, bij mijn weten, kan zich met recht mijn vader noemen. De laatstgenoemde bijvoorbeeld, was mijn grootvader en men weet: een kleinzoon trekt op zijn grootvader als protest tegen de tegen zijn vader protesterende vader. Mede namens de mijne moge ik erop aandringen zijn rol in mijn genealogie niet over het hoofd te zien. Moraal: ook de psychologische aanpak kan best een mikroskoopje gebruiken.
d'O. |
|