| |
| |
| |
Het mexicaanse paardje
Geert van Beek
Het verontrustende was niet dàt het gebeurde, maar dat het tegelijk gebeurde, allemaal op één dag.
Ik vroeg me af of Ludger die middag wel zou komen, want het was ontstellend heet. Vanuit de voordeur keek ik de straat af. Alle huizen hadden het contact met de buitenwereld verbroken. Gordijnen en jaloezieën sloten het licht buiten, maar toch bleef een kolom vuurvaste lucht pal staan voor elke deur. Elk raam stond op springen. Op mooie zomerse dagen hoorde je kinderstemmen uit achtertuinen als ze elkaar naakt te lijf gingen in hun plastic bad; die middag waren zelfs de roekeloze kinderen naar binnen gevlucht. De eenden en zwanen van de vijver zaten roerloos op het water. Daar leek het nog wel uit te houden, maar ook water raakt tenslotte op kooktemperatuur. Nee, lang kon het niet meer duren. Een ijskarretje met een bronzen hoofd erachter kwam moeizaam aanrollen. De man nam de moeite niet om met zijn stokje op de bel te slaan. Hij maakte zijn verplichte rondje en niet meer. De oksels van zijn wit hemd waren donker van vocht al in de verte.
Ik liep naar de rand van het trottoir. De man hield zijn lome pedalen stil, stopte het karretje. Het zweet droop van zijn gezicht, hij blies over zijn blote harige borst.
- Drie van een kwartje, zei ik.
Hij stak een hand in de ijskast en legde mij drie koude papieren pakjes in de hand. Toen hij teruggaf van een rijksdaalder - allemaal losse munten tellen en uitzoeken - droop het water al van mijn vingers. Tussen trottoir en keuken lieten de papiertjes los. Ik schoof een bord met vormloze crème in de ijskast. Ludger zou blij zijn met het ijs, ook als het gedeformeerd was. Ludger wist dergelijke deformaties te appreciëren, Ludger was een artiest. De ijskast viel met een dreun in het slot.
Ook het veld dat grenst aan onze achtertuin had last van de hitte. De wei
| |
| |
met koeien, een korenveld, populieren, alles hield de adem in. De koeien zaten op het dorre gras. Er was iets vreemds aan de dieren. Het duurde een tijdje voor ik me realiseerde dat hun monden geen beweging maakten: de koeien hadden opgehouden met herkauwen. Zo, met bewegingloze mond, schenen ze ernstig na te denken en zich zorgen te maken. Ik liep op mijn sandalen over het gazon. Ik dacht aan brandgevaar. Het gras had slechts een geringe aanmoediging nodig om vlam te vatten. Ik stapte over het ligusterhegje dat de toegang tot de velden barricadeert en was nu dicht genoeg bij een groepje koeien om me te overtuigen: de koeien hadden het herkauwen opgegeven. Hoe moet dat nu met de melk, dacht ik bezorgd; als de koeien niet meer kauwen drogen hun uiers uit. Ook hun staarten hadden hun spankracht verloren. Hun rol van vliegenmepper was uitgespeeld. Insecten dromden tezamen bij de plooi onder hun staart en in de ooghoeken wriemelden ze rusteloos.
Toen ik terugging naar het huis hoorde ik logge stappen achter mij: de koeien achtervolgden me, maar bleven staan voor het ligusterhegje, vlak naast elkaar, met de flanken tegen elkaar, een zwartbont monument met vier koppen. Ik wist niet dat koeien zo nieuwsgierig waren, of zo gesteld op menselijk gezelschap. Voor Ludger was de groep in elk geval een uniek object om te schilderen. Al had hij zijn materiaal niet bij zich, van deze levende beelden kon hij met een potlood een mooie schets maken. Toen ik over de drempel wilde stappen om binnenskamers koelte te zoeken, gleed de voet die nog steun vond op de tegels van het kleine terras, uit. Ik viel languit de keuken binnen. Zeker weer iets vettigs buiten de vuilnisbak terecht gekomen, dacht ik vermoeid, ik moet Ella weer eens wijzen op haar verantwoordelijkheid als huisvrouw.
Ik onderzocht de vloer op ongerechtigheden terwijl ik me overeind hees. Krom als een boog bleef ik staan op handen en voeten: ik hing met mijn gezicht vlak boven een walletje vale wormen. Dikke wormen met een staartje, hun huid in segmenten geplooid over een barstensvol innerlijk leven, zo van die lichtschuwe dierlijke gewassen die beginnen te wentelen als je een steen oplicht. Dat ze hierin zo in groten getale bij hel daglicht verenigd waren verwonderde me ten zeerste. Ik ging rechtop staan. Mijn schoen had een aantal wormen te blubber getrapt. Het vuile speeksel veegde ik af op het droge gras. Ik knipperde met mijn ogen, moest toegeven dat het wáár was: de onderkant van het huis bewóóg. Langs de hele buitenmuur hadden de vale wormen een wal opgeworpen.
Ontsteld liep ik om het huis heen, een mooie vrijstaande middenstandswoning met openslaande terrasdeuren, twee balkons en witgepleisterde
| |
| |
muren. Het hele blok was omsingeld door een wal van maden. Het huis verkeerde in staat van ontbinding. Heel vreemd. Ella onderhield het huis dan wel niet met een scrupuleuze reinigingsmanie, dit exces moest haar toch wel bevreemden. Was er misschien ondergronds een riool verstopt geraakt?
Ella lag in een halfdonkere kamer in witte short en bloes op de bank, kleine zweetdruppels onder haar neus. Met één hand leek ze zich vast te houden aan de hoge rugleuning, de ander hing slap naar de grond. Ze lag te slapen met haar hoofd op een mexicaans paardje. Een zwart paardje met een rood zadel draafde over een gele vlakte met groene cacteeën. Het kussen had een franje als kortgeknipte manen. Natuurlijk droomde Ella van een wereld waar de angst verbannen was. Nee, ik mocht haar niet wakker maken. Ik moest het alléén maar opknappen. Trouwens, wat zou ze zeggen? ‘Wat vanzelf komt, gaat vanzelf weer weg. Je hoeft er helemaal niks aan te doen.’ Over zoveel fatalisme beschikte ik echter niet.
Ik rolde buiten de tuinslang af, schroefde het eind vast aan de kraan en draaide die open. Met een spuit water kon ik die vuiligheid wel opruimen. Walglijk was het vooruitzicht, straks met Ludger hier ijs te eten en bier te drinken met het uitzicht op legioenen maden. De kraan begon te suizen. Door de transparante huid van de slang zag ik het water langzaam voortkruipen, cirkels draaien, serpentines nemen tot het opsteeg in de sproeier die ik stevig vasthield en op de indringers richtte. Twee drie keer schokte een straaltje water met een flauwe boog uit het stijve aanzetstuk, toen viel het krachteloos terug terwijl de opening nadruppelde; een man verspilde rochelend zijn laatste krachten.
Het schoot me te binnen dat de gemeentelijke waterleiding had verzocht de uiterste zuinigheid te betrachten bij het sproeien, daar anders de druk op het water niet toereikend zou zijn. Welke a-sociale individuen hadden deze waarschuwing in de wind geslagen? Zo kon ik Ludger niet eens ontvangen zoals het een artiest paste. Wanneer hij kwam zou ik de aandacht van het huis af moeten leiden. Ik draaide het opgedroogde water-reservoir weer dicht en schroefde de slang los die boosaardig tussen het gras kronkelde.
Op dat ogenblik klonk op straat een claxon. Het leven van alledag scheen opnieuw te beginnen. De sandalen plakten aan mijn blote voeten, wie ongeschoeid over het tegelpad liep riskeerde een derdegraads verbranding. Ha, het was Ludger uit de stad! Zijn hoofd stak uit het open dak van zijn welvarende auto, een wagen voor de gegoede midden- | |
| |
stand. Alles aan Ludger was welvarend: zijn tropische lightweight pantalon, zijn tropische overhemd en sandalen. Hij had zich - net als ik - van zoveel mogelijk ballast ontdaan, maar was er héér bij gebleven. Zijn vlees was welvarend en zijn volle baard gaf hem de finishing touch van welvarend artiest. Ludger was eigenlijk te welvarend om met hart en ziel een kunstenaar te zijn, of liever, hij stelde zijn welvaart daartoe te zeer op prijs. De wagen glansde, Ludgers gezicht blonk van zweet, zijn handen waren even nat als de mijne. Achter in de auto lag een stapeltje doeken op hun kop, goor linnen, schilderijen in de grondverf zo te zien. De keerzijde zou een verrassing zijn.
- Ik heb een verrassing voor je meegebracht, schreeuwde Ludger over de doodstille straat.
Gewend aan stadsrumoer sprak hij met stemverheffing. Het klonk hier alsof hij bij de hele buurt op visite kwam. Hij keek er zelf van op. Gemakkelijk liet hij zich neer uit het portier, verbaasde zich zichtbaar over de desolate straat.
- Jezus, wat een uitgestorven gat is die landelijke gemeente van jou. Nou, let op!
Hij boog zich voorover de auto in. Zijn dunne pantalon sloot strak om zijn vlees en tekende nauwkeurig zijn beide welgedane billen af. Wat voor bijzonders zou hij deze keer geschilderd hebben? Normaal waren het stadsgezichten, markt, terrasjes - ik kan niet ademen zonder asfalt placht hij te beweren - precieuze naakten die net iets te veel op uitgeklede modeplaten leken. Ik stond er altijd wat achterdochtig tegenover, omdat hij ze zo grif verkocht. Ludger richtte zich op. Ik deed een stap achteruit: aan zijn opgeheven vuist bungelde een dode eend. Op zichzelf niets weerzinwekkends. Jagers schoten eenden; om onverklaarbare redenen vond je soms een eend dood tussen het riet van de vijver. Het akelige was dat Ludger het beest niet als vakman bij de poten hield, maar zijn vingers om de nek sloot. Hij leek de vogel hic et nunc te wurgen. De oogleden sloten de toegang tot de wereld grauw af. Het was of de zware romp aanstonds van de nek af zou scheuren. Bovendien slingerden enkele, bloederige ingewanden een decimeter diep beneden de buik heen en weer, hoewel er geen wond te bespeuren viel.
- Daar kijk je van op, hè? riep Ludger lachend. Mooi beest, niet? Ik kom daar langs dat water en daar steekt ineens een hele stoet van die eenden de straat over. De genoegens van het buitenleven! Ze willen per se tussen de wielen. Valt me nog mee dat het er niet méér zijn.
Hij had niets gevoeld dan een lichte oneffenheid op de weg, op hetzelfde
| |
| |
moment spleet de buik van de vogel open en werden de ingewanden op de straatstenen geperst. Geen tijd zelfs voor een doodskreet.
- Kijk, zei Ludger, dit is de maag. De stommeling had zijn pens goed vol gevreten. Deze rode kwab, dat moet de lever zijn. Houd jij van ganzenlever? De rest wat darmpjes.
De darmpjes lagen nu als een week kluwen in zijn hand te dampen. Omdat het dier overigens gaaf leek, had ik de neiging, de ingewanden weer in de buik te stoppen. Misschien gingen dan de ogen weer open. Gek dat er geen bloed te zien was. Het leek of een feilloos lancet de organen er even uitgesneden had voor een wetenschappelijk onderzoek dat de beschaving ten goede kwam.
- Nou, wil je 'm in de pan? vroeg Ludger. Je kijkt verdomme of je niet blij bent met zo'n boutje. Graag of niet, man! In elk geval zul je 'm een poosje moeten bewaren tot ik wegga. Hier, hou eens vast, dan kan ik mijn doeken uit de wagen halen.
Ik greep de eend bij zijn koele poten. De kop viel met een smak omlaag naast de maag, de lever en de darmpjes. Ik was ervan overtuigd dat Ella er niet aan zou dènken de verongelukte vogel op te dienen met rijst en jus en zoiets als fruit.
- Godverdomme, hoorde ik Ludger mompelen, daar heeft-ie mijn band ook nog vuilgemaakt.
Kennelijk was een straal bloed uit de eend z'n buik opgesprietst en uitgelopen over het wentelende wiel. De wagen had mooie witte banden. Ludger had gelijk, het was geen gezicht.
- Het lijkt wel of ik iemand overreden heb, grinnikte Ludger. Heb jij water bij de hand?
Ik liep naar de kraan, trok mijn hand snel van het metaal terug: het ding stond gloeiend. Ik probeerde het nog eens, met kleine rukjes alsof de kraan inderdaad onaantastbaar was. Er kwam zelfs geen geruis meer, de druk was totaal weggevallen. Geen water bij zo'n hitte.
- Leve het rustieke comfort riep Ludger. Hoe krijg ik dat bandje nou schoon?
Met een lap veegde hij over de bloedvlekken, maar het bloed was blijkbaar in het rubber gedrongen.
- Weet jij een middeltje om bloedvlekken te verwijderen?
Ik kon Ludger niet helpen.
Hij stond er nog een ogenblik geïrriteerd naar te kijken, haalde zijn schouders op, kroop toen helemaal in zijn auto en schepte van de achterbank een armvol omgekeerde schilderijen op. Nu de eend het hoofd liet
| |
| |
hangen vond het bloed een uitweg, langs de snavel druppelde het op de tegels. Onmiddellijk verdorden de druppels tot kleine roodbruine plekjes. In dit voetspoor liep Ludger achter mij aan naar het terras aan de achterkant van het huis.
- Is Ella er niet? vroeg hij.
- Jawel, maar ze slaapt. Ze kan niet zo best tegen warmte. Hou je een beetje bedaard, ik wil niet dat ze wakker wordt.
Ik zette twee tuinstoelen en een rotan tafeltje in de schaduw van een paar berken op het gazon, duwde Ludger achterover op dwarsgestreept linnen, met zijn rug naar het huis. Hij plaatste zijn doeken tegen de tafel. Gelukkig had hij niets gemerkt van de wormen, nòg niet tenminste. Toen ik voorzichtig over de drempel van de keuken stapte voelde ik ze bewegen onder mijn benen. De eend, het slachtoffer van een toevallige samenloop van omstandigheden, wat moest ik daar nu mee. Zonder twijfel zou Ludger zijn prooi mee naar huis moeten nemen. Fris bewaren, dat was dus van belang. Ik legde de dode vogel, het malse boutje, op een vleesschaal. Een vleugel drapeerde ik over de organen die zo prematuur waren blootgesteld aan weer en wind. Dat ging wat lastig. De pennen sprongen terug, alleen een innerlijke kracht scheen in staat tot klapwieken. Maar ik kreeg het toch klaar. De kop legde ik achterover zoals eenden wel staan te slapen, snavel in rugveren gestoken, dom, onbezorgd, zich van geen gevaar bewust.
Zo schoof ik het lekkere hapje de ijskast in, een etage boven het bord met gesmolten ijsjes van een kwartje, de deur viel dicht.
Zou Ella dat gehoord hebben? Ze lag volmaakt ontspannen op de bank, een been opgetrokken, armen wijd uitgespreid, het hoofd zijdelings ingegraven in het kussen waar het mexicaanse paardje draafde tussen tropische planten. Zo te zien sliep ze alle vermoeidheid, chronische angst en onrust van zich af. Ik was gelukkig dat ze geen getuige was van de nare dingen die buiten gebeurden.
Buiten brak Ludger juist een takje uit de ligusterheg, een takje met zo'n trosje witte bloemen die zo heerlijk ruiken zomers. Misschien plukte hij een boeketje om mee te nemen naar zijn flat, zijn beton en zijn asfalt, een interessant souvenir van de buitenwereld. Hij liet het echter bij dat ene takje en begon één van de koeien die als standbeelden voor de afscheiding stonden in haar neusgaten te krieuwelen. Het was of hij in een wespennest wroette. Een zwerm vliegen spatte uit de vochtige slijmvliezen te voorschijn en wierp zich op de indringer. Ludger deinsde achteruit, sloeg de vliegen terug, maar kon niet verhinderen dat ze in
| |
| |
een oogopslag aan zijn gezicht gehecht waren en op zijn haren. Hij droeg ineens een bruin-zwart masker met sidderende vleugeltjes.
- Godallemachtig, wat een rotzooi, kreunde hij. Het lukte hem om de levende laag van zijn wangen te strijken, van zijn voorhoofd, uit zijn hals. Hardnekkige infiltranten plukte hij uit haar en baard. Dat ging niet zonder beschadiging. Verscheidene insecten werden verpletterd onder zijn haastige vingers. Ludgers gezicht zag er dan ook onappetijtelijk uit, met vegen slijm en bloed waar zwarte pootjes en transparante vleugeltjes in kleefden.
- Jezus nog toe, en jij hebt geen water in deze rimboe?
Hij spuwde een schilfer van zijn lippen. Met een zakdoek veegde hij zijn gezicht af, een mooie zakdoek, groene pastelkleur met rose strepen. Toen hij klaar meende te zijn had hij een papperig propje in zijn hand. Met een vies en vuil gezicht keek hij ernaar, gooide het toen over de heg de wei in. Met zo'n zakdoek kon je een heel eind gooien. Geen koe die zich verroerde.
- Heb je nog meer verrassingen in petto? vroeg hij, verregaand geprikkeld. - Kun je die verrekte koeien daar geen opdonder geven? Of hindert jou dat allemaal niet?
Ik vond de gebeurtenissen even onbehaaglijk als hijzelf. Al was ik dan gewend aan plattelandsgewoonten, abnormaal was het dat koeien onwrikbaar mensen observeerden, niet herkauwden en vliegen ademden.
- Je moet dieren met rust laten, Ludger, dan heb je er geen last van. Dieren hebben een bijzonder gevoelig instinct. Ze liggen altijd een stukje op ons voor.
Alsof dit het mysterie oploste. Terwijl ik het zei dacht ik bezorgd aan de wormen. Wat had deze rioolwroeters naar de oppervlakte gedreven? Ik schonk twee glazen bier uit de kelder - de ijskast liet ik liever met rust. Het schuim en het zweet stonden Ludger op de lippen.
- Bij zo'n sympathieke entree past een tegenprestatie, zei Ludger, de ene surprise voor de andere.
Hij tikte op het linnen van het schilderij, het buitenste van het stapeltje dat slordig tegen de rotantafel leunde.
- Ik wou je een paar van mijn nieuwe schilderijen laten zien, Egbert. Ik ben benieuwd wat jij ervan vindt.
Hij noemde me met mijn voornaam, begon zich dus onzeker te voelen. Hij leverde zich aan mij uit, appelleerde aan mijn welwillendheid en vriendschap. 't Was eigenlijk maar een klein kunstenaartje, die Ludger, ik geloof dat ik hem juist daarom aardig vond. Hij had bravour, charme,
| |
| |
en een handig penseel, indrukwekkende capaciteiten dus, waarmee hij niet alleen ànderen bedroog. Soms exposeerde hij achter die pretentieuze geveltjes met een modern interieur, galeries geheten. Van zijn stadsgezichten en vooral van zijn naakten was de authentieke kunstzinnige waarde gewoonlijk het moeilijkst te bepalen, die gingen vlot van de hand, en Ludger geneerde zich dan ook niet deze objecten tot hoofdbron van zijn inspiratie te kiezen. Van naakte vrouwen zou hij niet gemakkelijk afstand kunnen doen.
- Zie je, ik heb mijn stijl veranderd, zei Ludger. Een kunstenaar - en hij keek verlegen, hartveroverend verlegen een andere kant op, naar de buren - een kunstenaar die maar dóór blijft kladden op z'n oude manier, die is ten dode opgeschreven. Elk nieuw werk wordt een kopie van het vorige. Tenslotte maak je niks anders dan clichés. Nu heb ik...
Ludger zweeg opeens met open mond, kijkend naar de tuin van de buren. Ik volgde zijn blik: een jonge vrouw in bikini op raffia sandalen stapte over het grasveld naar een ligstoel in volle zon en strekte zich uit op oranje linnen. Haar bruine huid glom en contrasteerde geraffineerd met een stukje zeegroene bekleding. Ze zette een zonnebril op, legde een arm op de stoelleuning, een hand op haar buik. De wijsvinger wees haar navel aan. Toen sliep ze misschien wel in.
- Grote god, zei Ludger, je zou er zó op gaan liggen! Of soms niet? Jij soms niet? Wat een vrouw!
Inderdaad nodigde ze ons zwijgend uit om plaats te nemen. - 't Is wel wat heet, vond ik.
- Hoe heter hoe beter, zei Ludger, die standvastig de vrouw bewonderde. Zo zou ik ook wel gekeken hebben toen ik haar de eerste keer zag, een benijdenswaardig figuur, gezichtje, pigment. Ella kreeg altijd rode puntjes op haar vel als ze lang in de zon zat. Op de heupen van de zonnebaadster fladderden wat losjes geregen koordjes en ook het behaatje stond nergens voor in. Werkelijk een adembenemend gezicht voor een man in conditie.
- Nou, wat heb je, vroeg ik Ludger. Ondanks de hitte scheen hij in keiharde conditie.
- Dié durft, dat moet ik zeggen, met zo'n helse temperatuur. Je zou zo'n meisje moeten waarschuwen tegen zonnebrand.
- Haar huid is al gelooid, maak je geen zorgen.
Ludger keek een beetje vals: - Ook niet blind voor het schone der aarde, wel?
- Kom op, wat is er met je ‘new style’?
Het klonk denigrerend. Het speet me onmiddellijk toen Ludgers ogen
| |
| |
de bedeesde expressie kregen van een puber vol goede moed.
- Het is me ernst, Egbert. Het realisme, ik krijg er de kots van. Boompje huisje beestje vanaf de grotten van Lascaux. Ik voel dat het dood loopt. Het moet verdomme een andere kant op, het abstracte, het non-figuratieve. Niet omdat het mode is, jezus nee, maar omdat ik het hiér zo voel. Hij sloeg zich met de vlakke hand op zijn wit nylonhemd, dat bleef plakken aan zijn borst. Zwarte haartjes schemerden er doorheen.
- De wereld staat aan de rand van de afgrond, Egbert. We leven op een vulkaan. Dit tijdsgewricht is van ontzaglijke importantie. Zal de mensheid erin slagen de losgekomen krachten te beheersen of zal hij zichzelf vernietigen? Het universum wordt bedreigd met algehele ondergang. De chaos zal terugkeren. Als kunstenaar kan ik niets dan de ondergang, de chaos verbeelden. De tijd van de rechte lijntjes is voorbij. En dat geldt ook voor de literatuur!
Ik was buitengewoon verbaasd. Ludger scheen een hekel te krijgen aan zijn eigen cliché-werk en nu zat hij in clichés te oreren. Ondergang, vernietiging, chaos, die woorden harmonieerden niet zo best met de welvaart van de artistieke middenstand.
- Nou moet je hier 'ns kijken.
Ludger hees zich overeind uit de diepe ligstoel. Een moment gleed zijn blik uit naar het roekeloze model in de zon. Hij maakte een gebaar of hij een vlieg van zijn oor sloeg en keerde de stapel doeken om op het gras.
- De ondergang, zei hij, de chaos, het einde. Eerlijk zeggen, ik kan tegen een stootje.
Fysiek klopte dat wel. Overigens, Ludger sméékte met een onverschillig gezicht om er iets goeds van te zeggen. Dat was niet moeilijk. Ik vond het ongelooflijk.
- Ongelooflijk, zei ik dus. Je bent een ander mens.
Geen stadsgezichten, geen naakten, alles abstract geloof ik, in bezetenheid op het doek geworpen, harde kleuren, veel paars en zwart, dreigend, verontrustend. Een afscheid van de vertrouwde dingen, de realiteit. Ludger tastte in zijn broekzak, veegde toen met een mouw van zijn overhemd zijn voorhoofd schoon.
- Dit vind ik zelf het best geslaagd, zei hij gerustgesteld. - APOKALYPTISCH zo noem ik het.
Uit een gele lucht stortte een rode zon naar de aarde. Bomen stonden koolzwart. De grond verbrandde. Paarse planeten botsten op elkaar. Door de katastrofe heen zocht een grillige, bloedrode lijn zijn weg, een
| |
| |
soort lintworm, dacht ik, lintwormen vreten de kosmos op.
We keken plotseling allebei tegelijk omhoog. We hadden tegelijk het zonderlinge zwiepen in de lucht gehoord, een geluid dat er volstrekt niet paste, een soort vleugelslag, maar welke vogel veroorzaakte zo'n machtig geluid. Een vlucht duiven of eenden? Nee, hun vleugels klonken veel ijler. De lucht werd telkens met kracht teruggeslagen. Toch cirkelde een vogel in de buurt over de huizen, veraf, dichtbij. En nu zagen we hem: een reusachtige zwaan uit de vijver die in het voorjaar zelfs volwassenen de schrik op het lijf joeg als ze te dicht bij het nest kwamen, een nek als een boomstam, een opgezette borst, toornige ogen en vleugels die je lam konden slaan, een log lichaam. De zwaan vloog laag over ons huis. De vleugels zoefden door de lucht met het angstaanjagend geluid van een projectiel dat de stad bedreigde. Hij zocht een doelwit om op neer te ploffen. Mussen verstarden tot opgezette vogels. De waterzwaan cirkelde boven televisiemasten. Heftig klapwiekend bleef hij boven onze hoofden hangen, een helikopter die de lucht opjoeg. Ik voelde 't heet over mijn borst waaien, grashalmen stoven weg, ineens rook het naar vis. De zwaan liet zich echter niet vallen. Met een onaards geluid verdween hij achter de huizen. Geen mens verroerde zich.
Ludger stond met beide handen op zijn hoofd. Ik hield een hand in de maagstreek, ik dacht aan Prometheus, een scherpe snavel in mijn lever.
- Is dat normaal? vroeg Ludger ontsteld. Ik dacht dat-ie 't op mijn doeken gemunt had.
- Er gebeuren vandaag vreemde dingen, antwoordde ik. De natuur is van streek met die hitte. Het begint zowaar een beetje op jouw chaos te lijken. - Ik moet zeggen dat ik het een fenomenale ommekeer in je vind.
- Ik heb ze met hartebloed geschilderd, zei Ludger pathetisch, de ondergang, dàt is pas leven. We moeten leven met de chaos in onze ogen. We moeten de totale vernietiging bewust tegemoet treden.
Het zweet droop hem van zijn wangen in zijn baard.
- Allejezus, ik doe een moord voor ijs. Heb je geen ijs?
Ze konden intussen weer bevroren zijn. Ik stapte opnieuw over de barricade van gele, zacht bewegende strontwormen. Ik pakte het handvat van de ijskast, aarzelde even, trok de deur toen resoluut open. Met een zakdoek haastig tegen mijn neus geperst sprong ik weer naar buiten. Ludger draaide zich om.
- Wat is er? Word je niet lekker?
Hij kwam naar het huis toe. Wat gebeuren moest moest nu maar gebeuren.
| |
| |
- Grote goden, zei Ludger, en hij keek links rechts langs de buitenmuur. - Waar komt die ellende vandaan?
Ik zag hem bleek worden met het zweet op zijn glimmend gezicht. Hij was een welgedaan man die plotseling stond te sterven. De deur van de ijskast was open blijven staan. Ludger legde een hete hand op mijn arm, duwde zijn neusgaten dicht. Zelfs op een afstand kon je de maden zien wentelen in het vlees van de verongelukte eend. Onder zachte aandrang van de ingewanden was de buik opengescheurd. Het zag er bleekjes uit van binnen. De ogen leken te bewegen, maar dat waren de maden.
- Doe in godsnaam die kast dicht, zei Ludger kokhalzend.
Met mijn hoofd achterover trapte ik de deur in het slot. We keken elkaar aan: er gebeurde iets niet. De ijskast bleef doodstil, geen gezoem van de motor zoals het hoorde.
- Hij laadt niet meer bij, geen wonder, zei ik ietwat opgelucht, de stroom is zeker uitgevallen.
Ook het licht brandde niet meer. Geen stroom, geen water, en dat bij deze apokalyptische hitte. Het gas was afgesloten. Het hele huis stond steriel. - Moet je nou Ella niet waarschuwen? vroeg Ludger hulpbehoevend. Ik moet er niet aan denken als ze straks de ijskast open maakt.
We keken naar de bank. Ella had zich half op haar buik gewenteld. Een arm hing losweg naar de grond alsof die niet van haar was. Ze was zichzelf en de wereld volmaakt vergeten. Ze had het leven opgeschort. Waarom zou ik haar confronteren met de vuiligheid van vandaag? Laat haar maar slapen met haar wang liefkozend op de manen van het mexicaanse paardje.
Geen van beiden voelden we ons op ons gemak toen we weer naar de schilderijen liepen. We bleven staan, met de tenondergaande wereld kleurig aan onze voeten.
- Jullie wonen hier wel erg gezellig, dàt moet ik zeggen, mopperde Ludger. En zo heerlijk vrij hè. Geen inkijk behalve van stomme koeien. Geen hinderlijke aanloop, alleen wat pleepubliek. Man, hoe houd je 't hier uit!
Om zich schadeloos te stellen voor de smerigheid begon hij de roekeloze zonnebaadster weer te bewonderen, symbool van jeugd, charme, opperste vrouwelijkheid.
- Nee nee, hoorde ik hem zeggen, nee nee, dat kan niet!
Hij weest over het lage ligusterhegje. De jonge vrouw had te veel risico genomen. We hadden er toch beter aan gedaan, wij verstandige mannen, met het frivole wijfje te waarschuwen tegen zonnebrand.
| |
| |
Ze lag in precies dezelfde houding met een hand op haar navel achterover in de stoel, volkomen naakt nu, al kon je dat eigenlijk geen naakt meer noemen; naakt veronderstelt een huid. Haar lichaam was verkoold van top tot teen. Van de bikini viel niets meer te onderscheiden. Ze zag eruit als een zwartgeblakerde totempaal in volle lengte op een ruststoel gelegd. Iemand scheen zich gruwelijk op haar gewroken te hebben. Het hemelvuur dat op het einde der tijden alles zou vernietigen had haar voortijdig aangetast. Het begon zacht te waaien. Kolommen hete lucht verplaatsten zich. Roetdraden woeien ons in het gezicht, dat moesten haar haren zijn. Het rook als bij een afgebrande boerderij waar zoveel stuks vee een prooi der vlammen waren geworden.
- Ja maar, steunde Ludger, dat kan toch niet waar zijn! 't Is toch ongehoord dat iemand verkóólt in de zon. Gebéuren deze dingen op het platteland of ben ik krankzinnig geworden?
Ik had al veel mysterieuze verschijnselen waargenomen die middag, maar deze crematie onder de blote hemel liet me toch niet koud. Het bleef waaien. Windstoten suisden door de populieren alsof er onweer op komst was. Een wolk stof sproeide ons plotseling over de heg in de ogen. Toen we weer konden zien lag er een roetlaag op de glasplaat van het rotan tafeltje en over de visioenen van Ludger. De vrouw was verdwenen. Tot stof zult ge wederkeren, herinnerde ik me. We zagen het voor onze ogen gebeuren.
Ludger raakte buiten zichzelf. - Luister eens, Egbert, ik droom of ik ben stapelkrankzinnig. Ik neem de proef op de som, ik ga op mijn hoofd staan. Daar heb ik m'n volle verstand voor nodig. Doe jij hetzelfde!
Het was een lastige manoeuvre, maar het lukte. Ik liet me, op mijn handen staande, door de ellebogen zakken tot mijn schedel steun voelde op de hete aarde. Mijn vingers grepen zich stevig vast in het gras. Het kraakte, sommige sprieten lieten los. Ik gluurde van onderop naar Ludger. Zijn broekspijpen zakten af tot zijn kuiten, witte benen had Ludger. De pannen op het dak trilden in de hitte. In de afgrond van de hemel deden zwaluwen of er niets aan de hand was. In de aarde, vlak bij mijn oren, meende ik een licht geschuif te bespeuren alsof iemand zich behoedzaam een weg baande naar de oppervlakte. Ik voelde iets langs mijn huid glijden. Tegelijk met Ludger stond ik weer met beide benen op de grond: van onze handen hingen naakte regenwormen in slierten af. Ze moesten vlak onder de oppervlakte vraatzuchtig op de loer gelegen hebben. Koele glijders schoven onder mijn manchetten door naar de ellebogen. Ik schudde heftig mijn handen, ik strooide de pieren naar alle kanten over
| |
| |
het gras. Een gladde rose pier van Ludger die razend stond te slaan plakte tegen mijn mond.
- Nou is het wel genoeg, schreeuwde Ludger woedend terwijl hij een trage regenworm die zich uitrekte naar zijn keel van zijn borstharen plukte. - Ik blijf geen minuut langer hier. De kòts krijg ik van je buitenleven!
Hij ging op de vlucht. De schilder die planeten liet botsen, sterren wankelen, een vuur over de aarde zond en het einde moedig onder ogen wilde zien, sloeg op de vlucht. Hoeveel zouden er zijn als hij? Vluchten als de dag betekenis kreeg. Want dit was wel zeker: de aarde veranderde onder onze ogen van aanzien. De dieren namen het heft in handen en de zachtzinnige natuur van bloempjes en plantjes, zonneschijntje en het zoele windje was hopeloos zoek. Wat wij meemaakten waren nog maar symptomen.
- En nou moet je godverdomme eens zien wat er van mijn schilderijen is geworden!
Veel kleur hadden ze niet meer. De as van de volgens het meest natuurlijke procédé gecremeerde vrouw verdoezelde de tinten. Bovendien waren de regenwormen in zo groten getale op de doeken gekropen dat Ludgers oeuvre bestond uit vlakken glibberige modder, in lijsten gevat. Hij stond letterlijk met de handen in het haar toen de eerste druppels op de doeken tikten.
- Welja, nog regen ook, godallemachtig!
Maar het was geen regen. Onder Ludgers voortdurende aanroepingen van de allerhoogste die het heelal in handen had, tuimelden massa's insecten omlaag. Muggen en vliegen, bijen, wespen, een oranje wolk lieveheersbeestjes, torretjes en kevers met steenharde dekschilden vielen als hagelstenen op mijn schedel dat het pijn deed diep achter mijn ogen. Ik greep Ludger bij een arm en trok hem mee het schuurtje in. Op het droge asfaltdak vlak boven ons hoofd ratelden de insecten neer. Het luchtruim ontdeed zich van ballast. Vlinders zeilden in de grauwe stortbui mee, het was een bui.
- Het is maar een bui, constateerde Ludger, daarginds klaart het alweer op. Zwaluwen waren de insecten op hun vlucht gevolgd, scheerden nu laag over de wei, over het grasveld, vonden een gemakkelijke prooi, slikten hun vogelkeel barstensvol. Als er slecht weer dreigt, vliegen de zwaluwen laag, zegt de landman. Maar zo plotseling, zo'n universele uittocht uit hun leefwereld. Gelukkig was het maar een bui. De dampkring klaarde op. De zon werd weer zichtbaar, helder, groot. Ik kon de omtrekslijnen
| |
| |
door mijn donkere polaroid glazen volgen. Een rukwind veegde over de velden, zoog het ongedierte in een enorme tornadoslurf mee naar het blauw, achtervolgd door de zwaluwen. De koeien sloegen met hun staart hun schonken schoon.
- Zo, dat was dat, zei Ludger. Wat een noodweer. De kranten zullen er wel vol van staan vanavond. Ik maak dat ik thuiskom.
Er waren heel wat geleedpotigen, schub-, schild- en vliesvleugeligen te pletter geslagen. Onze zolen kraakten toen we uit het schuurtje het tegelpad betraden. Als er nu maar een echte regenbui wou vallen, water dat reinigde, dat schoonspoelde en verfriste. Het zag er niet naar uit: een strakke lucht, een onbarmhartig woedende zon. Ik voelde me heel moe. Het liefst was ik binnen de beschutting van gordijnen en luxaflex in de schemerige kamer naast Ella op de vloer gaan liggen. Een kussen met een mexicaans paardje had ik niet nodig, als die verlammende hitte maar optrok. Ludger in de steek laten, dat ging niet. Hij stond met neerhangende armen moedeloos naar zijn APOKALYPTISCH te staren, een geslagen man.
- Ik zou die doeken toch wel graag mee terug nemen, Egbert.
Hij praatte moeilijk. Ook bij hem waren tong en gehemelte opgedroogd. De lippen voelden aan als verdord leer. Ik pakte twee stoffers uit het schuurtje. Eensgezind, behulpzaam en zeer vriendelijk veegden we de rommel van het linnen. Het ging gemakkelijk. De insecten, de regenwormen, de as van de vrouw, het was een kurkdroge laag geworden die er al afgleed als je met een zijkant op de grond stootte. Toch viel het werkje ons zwaar. We stonden tegenover elkaar te hijgen, leunend op een lijst. Zo'n angstaanjagende hitte had ik nooit gekend. Het zweet liep me in stralen over borst en rug, het jeukte in mijn wenkbrauwen. Ik keek naar de koeien, de onvermurwbare standbeelden. Nu hadden ze hun staarten recht overeind staan. Zelfs deze dieren maakten zich dus ongerust. Van de zwaluwen was geen spoor meer te zien. Ik waagde het, met een hand beschermend boven mijn zonnebril, naar het vuur aan de hemel te kijken: de zon was groter geworden, leek het; de zon zette uit, naderde de aarde. Van alle vreemde fenomenen joeg me dit het meeste angst aan. Natuurlijk, het was absurd, maar dan leden we aan acute hallucinaties. De omgeving dreigde identiek te worden aan het visioen van Ludger, waar ik juist dekschildjes, zwarte pootjes en gehavende voelhorens van afschudde. Ook Ludger ontging het niet.
- Egbert, zei hij hees, de zon komt dichterbij.
Het beste was binnenshuis beschutting te zoeken. Voor zolang het
| |
| |
duurde. Ik dacht met afschuw aan de verkoolde zonnebaadster, een vrouw van vlees en bloed, een toppunt van menselijke schoonheid, haar as weggedragen op alle winden. De stoffelijke resten van de hogere sferen lagen ons voor de voeten. Straks zouden de boomtoppen vlam vatten, dakspanten omkrullen, antennes in gloeiende druppels langs de pannen druipen.
Ludger nam vastbesloten de schilderijen onder een arm, sloeg mijn advies bij ons te schuilen tot het vallen van de avond, in de wind.
- Geen minuut langer dan nodig is, Egbert! Jij woont hier in de hel. Waarschuw in godsnaam je vrouw. Ik ga er vandoor.
We vergéten iets, dacht ik loom. Verdomme, de éénd! Ludger had 'm tenslotte meegebracht, hij moest er maar iets op vinden. Ik wist zeker dat Ella hem niet zou believen.
- Een ogenblik, Ludger.
Hij bleef lijdzaam bij het hekje staan wachten. Zijn vitaliteit was ten gronde. Ik kneep mijn neus dicht en trok de ijskast open. Op het bord met drie van een kwartje dreven bedrukte papiertjes, vami. Ik trok de vleesschaal naar voren. De eend kreeg de ruimte, opende zijn ogen, had even moeite om te wennen aan het felle zonlicht, richtte zich toen op. De schaal viel aan scherven. Je zou zeggen dat ìk de eend óók kapot liet vallen, maar dat waren nog de littekens van het auto-ongeluk; ik had de maag, de lever en de darmpjes er niet uitgeduwd. De invalide vogel sleepte zich over de drempel, doopte gulzig zijn snavel in de laag wormen. Op die manier kon hij eindeloos voortvreten aan de ring van belagers.
Met opgetrokken wenkbrauwen zag Ludger de eend uit de barmhartige dood terugkeren in de wereld die ten dode was opgeschreven.
- Jezus Egbert, wat moét ik met dat mormel, ik kan 'm gewoon niet hèbben nu!
Hij draaide zich om, ik liep traag met hem mee tot aan zijn auto die prachtig had staan glanzen in de zon. Behalve de onuitwisbare initialen, met bloed op rubber geschreven, zaten er nu ook vlekken op de carrosserie, het chroom. Jammer dat we het dak niet tijdig gesloten hadden. Ludger greep de kruk van het portier, gaf een schreeuw van pijn. Tevergeefs zocht hij weer in de zak van zijn tropische pantalon. Ik stopte hem mijn zakdoek in de hand. In de palm tekende zich een brede rode streep af. De zakdoek schroeide zichtbaar. In de auto moest het een oven zijn. Toen Ludger een laag insecten van de zitting had geveegd en van het dashboard geblazen, wierp hij zijn schilderijen over de rugleuning zonder
| |
| |
er verder naar om te zien. Op het trottoir kwam de eend aangewaggeld. Doordat zijn pootjes telkens in zijn ingewanden trapten, sleepte hij een darm van enkele meters achter zich aan. Ludger zag 'm aankomen. Hij startte en reed weg. Zijn hand stak als een laatste groet boven het dak uit. De eend gaf het definitief op, ging in de goot liggen en knapte af. Het zag er gunstig uit voor Ludger. Hij was de enige die aan de katastrofe ontkwam. De straat, het hele dorp met scholen, fabrieken, baby's en bejaaarden wachtte ademloos op de genadeslag, maar Ludger spoedde zich naar de grenzen van het onheil.
De eenden staken een spaak in het wiel. De hele middag hadden ze voor dood op het water gezeten. Ik zag de zwaan even met zijn vleugels wieken. Op dat bevel vlogen ze plotseling massaal uit de vijver op. Een stormwind joeg laag door de straat. Ze haalden de laatstovergebleven wagen ter wereld in voor hij de hoek had bereikt, belemmerden het uitzicht niet alleen, maar versperden hem doeltreffend de weg.
Onze straat loopt loodrecht uit op een kleine, grillige rivier, tien meter lager gelegen, die het dorp in tweeën splitst. Roodwitte hekken geven duidelijk aan dat je daar af moet slaan. Fabrieken lozen er hun vuil, te allen tijde begint de nevel dáár. Ludgers auto stootte door de hekken heen en stortte in de afgrond. Ik kon niet zien hoe hij terecht kwam. De gestorven straat gaf geen enkel teken van leven of medeleven. De zwerm eenden dook snaterend de auto na. Ze bleven snateren zoals ze een keel opzetten wanneer een kind komt aanlopen met een zak brood. Ik trotseerde het gevaar, ik liep doodmoe, met brandende voet de straat af. Er was niets aan te doen. De wagen stond met zijn neus in de modder. Het water was verdampt. De eenden verdrongen zich boven het open dakje, belust op een hartig hapje, een mals boutje. Ludger leunde met zijn voorhoofd op het dashboard, zijn rug zag donkerrood, gehavend. Had hij maar naar mijn raad geluisterd! Het was jammer van Ludger, hij ging juist een nieuwe artistieke periode tegemoet; jammer van zijn eschatologische doeken en van zijn mooie auto. De kunstenaar lag met zijn oeuvre tussen afval, een tralieledikant, oude schoenen. En hoeveel katten en honden waren hier stiekum verzopen? De droge bedding blikkerde van geraamten, koppen van aaiepoesjes en trouwe huisvrienden. En blijkbaar was er ooit een kalf verdronken, het skelet lag domweg in de modder te slapen.
Ik moest daar weg. Eenden vlogen van de auto op. Met bebloede snavels slubberden ze in de lucht aan de maag, de lever en de darmpjes. De rollen waren totaal omgekeerd. Vanuit de hoogte drong de hitte steeds
| |
| |
verder naar beneden. Ik zag het kruis op de toren gloeiend staan, fabrieksschoorstenen brokkelden van boven af. Opeens steeg de zwerm eenden op alsof er op geschoten was. Ze waagden zich in een hogere luchtlaag, in hun vlucht verkoolden ze. Als zwarte as vielen de dieren op de daken, op de straatstenen.
Ik vluchtte naar huis. De wal van vale wormen had opgehouden te bewegen. Het ongedierte was verdord, ineengeschrompeld als mismaakte pinda's.
- Nu, dacht ik, nu ga ik naar binnen waar Ella slaapt. Ze moet dan maar getuige zijn van de vernietiging. Ik kan het alleen niet meer aan.
Toen hoorde ik de paardehoeven. Hoefgetrappel is niet zo vreemd op het platteland. Paarden stappen traag voor een kar met hooi of bieten, zomers trekken jonge boeren te paard de concours hippiques af. Op die godvergeten dag klonken de paardehoeven me zo verrukkelijk in de oren dat ik zuchtte van opluchting en tranen in mijn uitgedroogde ogen kreeg: eindelijk een teken dat de wereld niet ten onder ging. Waar een paardje, een zwarte ponny zag ik nu, met kortgeknipte witte manen, een witte band beneden elke knie, zó vrolijk en zorgeloos door de straat kwam draven, daar kon de wereld niet vergaan. De krachten der hemelen waren geschokt, maar ze zouden zich herstellen. Oogkleppen droeg het paardje niet, het had een vrij uitzicht naar alle kanten. Op zijn rug lag een rood zadel met gouden ringen. Barbaars zou het zijn, dit paardje teugels aan te leggen.
- Een paardje, fluisterde ik, een páárdje.
Het woord joeg het ongedierte weg, de dreiging, de chaos; de zon deinsde terug. Ontroerd bleef ik staan tot de weldadige pony ons huis passeerde, met opgeheven kop, plukjes haar boven de vochtige, onvervaarde ogen. In de huizen, die ongevoelig waren gebleven die hele ellendige middag lang, werden jaloezieën opgetrokken en gordijnen opzijgeschoven, en kinderen in badpak kwamen uit deuren gelopen om het paardje daar te zien draven door de straat, aan de rechterkant, en af en toe omkijkend of de weg wel veilig was.
Een uniek tafereel. Dat mocht Ella niet missen.
Ella richtte zich juist op toen ik de kamer binnenkwam. Ze wist van niets. Ze geeuwde en rekte haar armen. Ze zag er heet, maar toch ontspannen uit, alsof ze in een heftige scène grondig met een en ander had afgerekend.
- Is het nog zo warm? vroeg ze.
- Het wordt wel minder nu, zei ik.
| |
| |
In het kussen met het mexicaanse paardje in rustige draf had haar hoofd een deuk gelegen. Ze schudde het wat op, plukte aan de wollen franje.
Ze drukte het paardje tegen haar wang.
- Een lief dier, zei ze. Hè, ik ben er helemaal van opgeknapt.
Op haar wang had het weefsel rode strepen getrokken. Ze legde het paardje voorzichtig op de bank.
- Natuurlijk heb ik weer van alles beleefd, eind van de wereld, vieze beesten en zo, je weet wel. En Ludger had er ook iets mee te maken.
Ze ging naar het raam, trok de luxaflex op.
- Hebben we ijs in huis? Neem een paar grote, het karretje komt er net aan. Zei je niet dat Ludger zou komen vanmiddag? Neem er maar drie van een kwartje.
|
|