| |
| |
| |
Helpt nu U zelf zo helpt u Bot
Een wild betoog
J.J. Oversteegen
(In de zomer van 1963 schreef ik in een koude vakantie-week een stuk over schrijvers-subsidie en diergelijken. Van afdrukken kwam niets, vooral omdat de zaak in beweging was, en mijn betoog uitging van stilstand. Nu, twee jaar later, was het weer eens koud in de vakantie, en veranderd is er minder dan ik toen wel dacht. Ik heb mijn stuk dus afgeschreven, en ook daaraan hoefde niet veel veranderd te worden. De titel eigenlijk wel, maar dat was juist het moeilijkste: met Vrolijk zie ik niet gauw iets dat uitdrukt wat ik zeggen wil. Maar misschien komt Bot nog eens terug; in zijn Nieuw-Guinea/OKW/Onderontwikkelde gebieden carrière zit teveel samenhang om niet op een noodlot, voor hem en voor ons, te wijzen.
Over de schrijvers-actie zie ik nog steeds geen kans, veel zinvols te zeggen. In ieder geval kan ik niet uitmaken of er werkelijk een groots resultaat behaald is, zoals beweerd wordt - een ‘principiële overwinning’ hoor ik aan alle kanten beweren, wat fijn is maar misschien minder zoden aan de dijk zet dan een echte. Wat mij echter nog even duidelijk lijkt als twee jaar geleden, is dat uitsluitend gepraat werd over de over-heids-steun, te weinig over de wijze waarop die georganiseerd moet worden, en helemaal niet over andere mogelijkheden.)
De hypocrisie waarmee de gevaarlijke kanten van het rechtstreeks aan de auteurs verstrekte subsidie weggeduwd of ontkend worden (‘beïnvloeding van onze schrijvers door het feit dat zij van de overheid afhankelijk zijn, dat hoeft men in Nederland niet te verwachten, daarvoor zijn onze auteurs te onafhankelijk’) is ongelofelijk. En toch weet iedereen dat die gevaren reëel zijn, en vroeger of later zonderlinge situaties kunnen opleveren. Natuurlijk hoeft men er niet van uit te gaan dat een 20ste of 21ste eeuwse Max Havelaar ongeschreven zal blijven; maar als hij ge- | |
| |
schreven wordt, op hoeveel solidariteit mag de auteur van zo'n boek rekenen als hij het moeilijk krijgt, en zijn boek niet toevallig politiek bruikbaar is? Dat was net zo in Multatuli's tijd, toegegeven; een subsidiestelsel kan niet gericht zijn op het kweken en ontzien van genieën, ook dat is waar. Het gaat er echter om of een werkelijk revolutionair boek het niet moeilijker krijgen zal om het tot een uitgave te brengen, wanneer het nu voorbereide subsidie-stelsel een aantal jaren bestaat. Ik zie niet in hoe men een steun-regeling kan bedenken, zonder mèt de auteurs de uitgevers direct of indirect te helpen; en waarom niet. Maar dat wil tegelijk zeggen dat er, zeker na enige tijd, weinig uitgevers zullen zijn, die geen voorkeur voor gesubsidieerde auteurs zullen tonen. En zo wordt het voor de talentvolle nieuweling, en misschien ook voor de erkende auteur die zijn publiek choqueert met een radicale wending in zijn ontwikkeling, een precaire zaak.
Daarmee wil ik niet de zoveelste zijn, die zich zorgen maakt over de ‘jongeren’. Die worden in de watten gerold, lang voordat ze bewezen hebben dat ze echt wat kunnen, en ook dat is waarschijnlijk onvermijdelijk zolang er geen kikkerproef voor litterair talent bestaat. Maar hoe zal het gaan met de uitzonderlijk talentvolle debutant? Die bijna per definitie onzichtbaar is voor de zittende middelmatigen (dus: voor degenen die in alle stelsels de lakens uitdelen). Men kan toch niet beweren dat Garmt Stuiveling - ik gebruik hem maar als symbool - voor een nieuwe Multatuli evenzeer gevoelig zou zijn als voor de oude (of U en ik trouwens; het is achteraf altijd gemakkelijk om een genie te erkennen). Een stelsel dat het uitzonderlijke boek in een nadeliger positie brengt dan nu al het geval is, deugt niet.
Oftewel: een stelsel van directe subsidie waarin niet allerlei garantie-maatregelen verwerkt zijn tegen een ontwikkeling die voor de litteratuur funest zou zijn, is niet in de haak. Natuurlijk mag men nooit proberen om juist die geniale boeken te subsidiëren; subsidie is voor de middenmoot, voor de humus die de grote schrijver nodig heeft al heeft hij er eigenlijk niet zo heel veel aan. Een geniaal auteur zonder een al bestaande middelmatige litteratuur komt nauwelijks ooit voor. Maar een die vlot zijn plaats tussen de kleintjes lijkt in te nemen (en dus als verstekeling de subsidie-barrière zou passeren) is zeker even uitzonderlijk. Steun aan de grote schrijver is slechts mogelijk langs de omweg van de kleintjes en de middelmatigheden. Zolang dus Hermans in staat gesteld wordt tot belangrijk werk doordat Morriën geld krijgt, ben ik daar voor (Hermans natuurlijk niet, dat is iets anders). Maar als de steun zo uitvalt
| |
| |
dat het mediocre gedijt ten koste van het bijzondere, werkt zij negatief. Maar, zal men tegenwerpen, het zijn de schrijvers zelf die de verdeling van het subsidie in handen hebben! Ik zou zeggen: daarom juist. Wie ooit de kritieken op een belangrijk boek uit het verleden bij elkaar gezien heeft, weet wat een auteur van niveau in zijn beginperiode te verwachten heeft van de zittende macht. Daarvoor moet men dus niet kijken naar het vreugde-gehuil over Juffrouw Lot, maar naar wat de geestverwanten van de jubelaars schreven toen Meneer Vissers Hellevaart (tien keer zo goed) verscheen. Wat heeft de doorsnee criticus, en die zal bij de verdeling van de subsidiebuit ook de toon aangeven, gezien van boeken als Het land van herkomst, Werther Nieland, en zelfs Elsschots vroegere werk, en Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan? Deze slechte, of liever conservatieve, smaak van de toonaangevende kritiek, vind ik een niet zo tragische zaak, al kan het voor een auteur ellendig genoeg zijn. Economische consequenties mogen er echter niet aan verbonden worden. En, nogmaals, daarmee bedoel ik niet de vraag of een groot boek gesubsidieerd zal worden, ja of nee. Dat is een detailprobleem. Een stelsel dat grote boeken de weg zou versperren, is uit den boze, daar gaat het om. Ik heb nergens gelezen dat de actionnairs, of wie dan ook, een behoorlijk plan hebben opgesteld waarin met deze aangelegenheid rekening gehouden wordt, zonder aanzien des persoons.
Ook garantie tegen politieke inmenging schijnt niemand van de betrokkenen erg nodig te vinden. ‘Als de zaak eerst maar in principe geregeld is’, is de algemene redenering. Maar een in principe geregeld subsidie, dat geen bescherming tegen inmenging op politieke (dus bijvoorbeeld levensbeschouwelijke) basis biedt, is slecht geregeld, en zal in de toekomst funest werken.
Nu is er op het moment inderdaad wel enige reden tot optimisme. Bij gesubsidieerde werkzaamheden op het gebied van de vertaling van Nederlands letterkundig werk heb ik kunnen constateren dat de middelmatige schrijver minder goed weet wat verdraagzaamheid en vrije meningsuiting is dan de ambtenaren van O.K. en W., of Cultuur om het nieuwerwets uit te drukken. Maar dat zit in de situatie en misschien in de personen. Die situatie verandert wel weer eens, en de personen zeker. Stel, na enige tijd subsidiëren van viezerikken als Van het Reve, Vanvugt, Mulisch en ga maar door, staat er een, nee niet gereformeerde, maar veel rooskleuriger volksvertegenwoordiger op, die de steun aan een bepaald soort auteurs bedenkelijk vindt, wie staat er dan tegenover hem? De V.V.D.? Nou nee, dat niet. De K.V.P., de A.R., de C.H.U.? Geen
| |
| |
enkele partij, zelfs waarschijnlijk de P.S.P. niet als partij. Hoogstens een paar loslopers. In hun hart denken de meeste kamerleden heus niet zo aardig over litteratuur van formaat. Kamerleden en ministers, dat zijn die lieden die niet meer aan ‘een goed boek’ toekomen, en zich in hun vrije tijd hoogstens vergrijpen aan een simenonnetje. Toen Drees een boekje open deed over zijn leeservaringen, bleek hij een van de twee miljoen Nederlanders te zijn die de Havelaar op hun veertiende lazen (en hij werd er diep door beïnvloed: honderd jaar later begon hij dan ook politiële acties tegen de door Multatuli geïncrimeerde inlandse hoofden), maar op rijpe leeftijd had hij alleen maar tijd voor een ontspanningswerkje.
Pas op, ik wil helemaal niet zeggen dat politici daarom minder goed voor hun werk zijn; dat heeft er niets mee te maken. Het zijn alleen zelden lieden met een litterair ontwikkelde smaak, evenmin als de leden van welke beroepsgroep ook. Als zij in actie komen op het gebied van de litteratuur, kunnen de echte schrijvers zich wel bergen. En men vergete nooit: als de schrijvers rechtstreeks gesubsidieerd worden, wordt dat subsidie een aangelegenheid van het parlement. Ieder ogenblik kan er een onweersbui vallen. Een belangrijk schrijver die daar slachtoffer van zou worden, kan even weinig op daadwerkelijke steun rekenen als Rudolf de Jong die een volmaakt onschuldige demonstratie leidt, onder omstandigheden waarin ongetwijfeld heel wat meer leden van de burgerij aan zijn kant stonden dan waar een schrijver ooit op rekenen mag. Of, om dichter bij het litteraire huis te blijven, als Van het Reve wiens prijs ingetrokken werd.
Geen directe subsidies dus, tenzij van behoorlijke garanties voorzien. Maar wat dan? Simpel genoeg: indirecte subsidies. Ze zijn er al bij de vleet, en er is geen enkel bezwaar tegen een uitbouw van het stelsel. Een goed voorbeeld is het exploitatie-subsidie dat aan uitgevers van moeilijke gevallen toegekend kan worden. Maar als het aan bepaalde objecten gebonden blijft, gelden vrijwel alle bezwaren, die ik tegen het directe auteurs-subsidie heb genoemd, evenzeer als het gaat om het uitgevers-subsidie. De auteurs zullen pas een flinke buffer tussen zichzelf en de staat in hebben, wanneer de uitgeverijen op een algemene basis gesubsidieerd worden, en niet als de opdemarktbrenger van een bepaald boek. Daar komt de aap uit de mouw: ik ben (onder meer) voor subsidie aan de uitgevers! Maar voordat de lezer hier boos over wordt, of enthousiast als hij uitgever is, moet hij tien minuten wachten. Dan zal hij begrijpen dat niet de uitgevers, maar de schrijvers zullen profiteren van een indirect
| |
| |
subsidiestelsel zoals ik dat wenselijk acht. Ik moet zelfs met enige nadruk verklaren dat mijn hele betoog uitgaat van de situatie van de schrijvers, en dat ik de belangen van anderen in beginsel buiten beschouwing laat. Pas zo kan de zaak scherp gesteld worden, dunkt me. Ik heb geen enkel bezwaar tegen (bepaalde) uitgevers, maar als het gaat om een voor de litteratuur gunstige subsidieregeling, kan hun belang geen rol spelen, behalve voorzover dat van de schrijvers daar op bepaalde punten mee verbonden is.
Maar hoe zou zo'n fundamentele heroriëntering van de subsidie-politiek aangepakt moeten worden? Dat hoeft niet zo moeilijk te zijn. Een begin bij het individuele geval is heel goed denkbaar. Stel, een litterair uitgever komt bij O.K. en W. met een calculatie over alle werken die hij op een bepaald moment wil uitgeven. Daarbij is voor de auteur een voorschot van ƒ10.000 per boek, en een royaltyregeling van 20% als uitgangspunt genomen. Ieders belangen zijn gedekt, maar het is toch niet voor één auteur dat men aan komt kloppen maar voor het hele fonds. De uitgever kan op deze basis natuurlijk niet uitgeven. (De kinderachtige praatjes over mooie auto's waarin uitgevers rondrijden en de eendjes en scooters waarmee de auteurs toe moeten komen, hebben meer goed dan kwaad aan het standpunt van de schrijvers gedaan. Uitgevers moet men met andere zakenmensen vergelijken, en dan zitten ze heus niet in de beste branche. Klagen hoeven ze ook niet; niemand heeft ze gedwongen om in de boeken te gaan.)
De zaak komt in de Raad voor de Kunst, na enig heen en weren. Wat gaat er nu gebeuren, als de ‘actie’ goed voorbereid is, en de uitgever belangrijk genoeg? Het is de moeite waard om het eens uit te proberen.
Natuurlijk moet de uitgever kunnen bewijzen dat hij geen wilde winsten wil maken. Het eenvoudigste is voor hem eigenlijk, als hij zich niet als privé-persoon, maar bijvoorbeeld als Stichting presenteert. De positie van de auteurs zou dan ongeveer die kunnen zijn van de leden van een coöperatie. Onnatuurlijk? Welnee, in principe is de Bezige Bij al zo georganiseerd. De heer Lubberhuizen wil vast wel een rapport opstellen over zijn ervaringen, in het algemeen belang.
Even doordromen. Alle leden van zo'n schrijvers-coöperatie staan 50% van hun verdiensten af aan het geheel. Niet alles, want dan doen alleen de zwakke broertjes mee. Geen gilde-bindingen, als je blieft niet; na ieder boek mag een auteur beslissen of hij voor zijn volgende weer meedoet, ja of nee. Meer dan de gewone binding aan de eigen uitgever hoeft er niet te zijn. Uit de grote pot, gespekt met subsidie, krijgt ieder lid een
| |
| |
behoorlijk basis-inkomen.
Daar komen de bezwaren al: een auteur die lekker loopt, deserteert als hij de gevaarlijke zone voorbij is. Maar dat is prachtig! Daar gaat het juist om, dat zoveel mogelijk auteurs zich zelf bedruipen kunnen! Op deze wijze komt men spontaan tot subsidiëren naar behoefte. Verloren zonen zijn steeds welkom thuis, worden althans behandeld als ieder ander.
Volgend punt: hoe is de positie van de directeuren der uitgeverij? Bijvoorbeeld zo: heel wat van hun onkosten worden betaald, en hun salaris is behoorlijk, groter voor mijn part dan dat van de auteurs. Als ze dat niet genoeg vinden gaan ze maar in de groene zeep. Dan: wat gebeurt er met het individuele gezicht van onze uitgeverijen? Antwoord: niets. Een Stichting-uitgeverij blijft even goed een eigen fonds hebben als de huidige ‘vrije’ onderneming. Driekwart van onze gevestigde uitgeverijen zou zonder bezwaar zo'n structuurverandering kunnen ondergaan. Hoewel...
Nu komt een moeilijk punt. In een sfeer waarin enkele concerns steeds meer macht aan zich kunnen trekken wordt de rol van grote zakenlieden met hun aandeelhouders oppermachtig. Daar kan een punt zitten, waar de belangen van kleine uitgeverijen en hun auteurs samengaan, zonder dat althans de auteurs zich dat bewust zijn. Als veranderingen, ten gunste van de schrijvers als categorie, onmogelijk zouden blijken door de structuur van onze uitgeverswereld, wordt het hoog tijd dat deze kwestie grondig onderzocht wordt.
Intussen kan ik mij heel goed voorstellen dat er auteurs zijn die niets voor een coöperatieve uitgeverij zouden voelen. Ik geloof niet dat het hun meer moeite zou kosten gepubliceerd te worden, dan nu. Er blijven ongetwijfeld steeds nieuwe uitgevers opkomen (al was het alleen maar om de goedlopende deserteurs uit de coöperaties uit te geven!), die aan solitairs onderdak kunnen bieden. Door een aantal uitgeverijen te subsidiëren, maakt men het de andere en hun auteurs niet per se moeilijker. Het is een heel andere zaak of men de paardensport probeert te bevorderen door alle paarden naar prijzen te laten dingen, of dat men een aantal stoeterijen financieel een handje helpt.
Mijn plannenmakerij is te vrijblijvend, dat geef ik toe. Er hangt nog het een en ander af van factoren die niet goed te overzien zijn zonder nader onderzoek. Daardoor blijft het geheel wat utopistisch, maar toch niet meer dan de voorstellen van A. Nuis (Tirade nr. 99, maart 1965), die
| |
| |
de auteurs een tehuis wil geven in de universiteit. Zijn betoog zit vol boeiende suggesties, maar er zit één hoofdfout in (- behalve de Schönheitsfehler van een niet helemaal begrijpelijke onbillijkheid tegenover de wetenschapslieden: alsof voor velen onder hen het lesgeven niet een even harde noodzaak is als de bijbaantjes voor schrijvers; en alsof ook zij zich niet veel liever geheel aan hun schrijverij zouden wijden-). Nuis houdt er namelijk geen rekening mee dat de Amerikaanse universiteiten, die het door hem voorgestane stelsel al een beetje in praktijk lijken te brengen, niet alleen instituten van wetenschap zijn, maar ook bedrijven, privé-ondernemingen, die het pas de laatste jaren chique zijn gaan vinden om behalve baseball-spelers ook een enkele auteur te hebben. Bovendien is Nuis' voorstel eigenlijk op schnabbel gebaseerd, zij het georganiseerde schnabbel, en tenslotte heeft de geschiktheid van schrijver en werk voor dit soort gebruik niets te maken met het belang van het werk. De ene auteur zou er zich goed uit redden, voor en met de ander zou het een marteling worden. Als categorie zijn de schrijvers zo niet te helpen, vooropgesteld dat het mogelijk zou zijn in onze universitaire wereld.
Maar één heel juiste gedachte zie ik wel in Nuis' betoog: de auteurs kunnen op een soortgelijke basis gesubsidieerd worden als de wetenschapsmensen, namelijk via de werkgever. Dat zou ook in het door mij ontvouwde systeem het geval zijn. Mijn schrijvers-stichtingen zouden zoiets als broertjes kunnen zijn van de universiteiten.
Het zou niet aardig zijn als ik de lezer alleen afscheepte met een fantasietje. In afwachting van het binnenkomen van de zilvervloot, jaarlijks op de wijze van vlaggetjesdag te vieren, zou ik een paar punten willen noemen, die ook nu al de situatie van de auteurs kunnen verbeteren. Daarbij komen een paar taboes ter spraken, zoals de heilige verhouding auteur-uitgever.
Of hij wil of niet, een publicerend schrijver is een zakenman. Iedere dag worden er contracten tussen Nederlandse auteurs en uitgevers afgesloten, die op een kwaad ogenblik getoetst kunnen worden aan de normen die voor elke zakelijke transactie gelden. Een slecht beheer van de in die overeenkomsten vastgelegde belangen is voor een schrijver onmiddellijk financieel voelbaar. In afwachting van het grootse moment dat Den Haag alle contracten overbodig zal maken met zijn vorstelijke toelagen, zouden onze auteurs zich af kunnen vragen, of zij misschien ook een privé-actie te voeren hebben, die onmiddellijk resultaat kan afwerpen. Het zou best eens kunnen zijn, dat zelfs bij Cultuur etc. hun kansen
| |
| |
zouden stijgen wanneer zij zich niet laten behandelen als koeien die op melktijd bij de melkmachine samendrommen omdat zij de zekerheid hebben dat in moeilijker jaargetijden gras, hooi en lijnkoeken hun deel zullen zijn.
Maar voor dat soort aangelegenheden hebben wij toch de Vereniging van Letterkundigen! En het standaard-contract! De Seba!
Zo is het, natuurlijk. Maar ondanks het bestaan van deze voortreffelijke zaken, is er hier en daar een kleinigheidje te doen, een gat te vullen of een dammetje door te prikken. Dat standaardcontract bijvoorbeeld, is dat nu wel zo goed? En wordt het systematisch toegepast? Bereikt de V.V.L. zo heel veel voor haar auteurs, ik bedoel natuurlijk blijvende resultaten? Ik herinner me een actie, van de Vereniging zelf uitgaande, met als doel de royalties voor alle paperbacks tot 10% op te voeren. Dat werd toen door enkele uitgevers opgevangen door een ‘spontane’ verhoging van het honorarium, en tegelijkertijd van de boekprijs. Voor de schrijvers was daarmee blijkbaar alles koek en ei. Een jaar later werden de royalties door bepaalde uitgevers weer spontaan verlaagd tot het oude bedrag: ‘het experiment was mislukt’, de marktverhoudingen verijdelden alle goede plannen, en iedereen weet dat je daar niets tegen doen kunt. Wel bleef de prijsverhoging gehandhaafd.
Ik ken drie auteurs die het niet genomen hebben. Zij krijgen alle drie nog 10%. En waarom ook niet? De prijsverhoging heeft de kopers niet afgeschrikt, en dat was het enige gevaar dat dreigde bij een royalty-verhoging gekoppeld aan een prijsvermeerdering. Voor zover ik weet heeft niemand bij de V.V.L. erover gedacht, een paar zaken te onderzoeken die van beslissend belang waren voor wat toentertijd óók al een overwinning genoemd werd. Zoals: hoeveel boeken zijn in de loop van dat jaar onder de 10% regeling uitgegeven, oftewel: hoeveel auteurs hebben direct al ‘oog gehad voor de moeilijkheden waar de uitgevers mee te kampen hadden’; hoeveel titels zijn nog onder de oude condities gebracht; en hoeveel uitgaven zijn even uitgesteld, tot het magere jaar weer voorbij was?
Natuurlijk, wat ik hier doe is stoken, de voortreffelijke verhouding tussen de Nederlandse auteur en zijn uitgever vertroebelen, tot nadeel van alle betrokkenen. Zo komen wij er nooit. Terwijl onze gemeenschap steeds meer op corporatieve basis georganiseerd wordt (niet soms?) sta ik hier maar te tamboereren op de verouderde tegenstelling werkgever-werknemer! Maar ik vind dat men het ook zó kan zien: zolang er werkgevers en werknemers zijn, moeten beiden weten waar zij aan toe zijn. En daar
| |
| |
schort het aan bij de werkgevers (dat zijn de schrijvers, wie anders). Het is nu eenmaal zo dat uitgevers en schrijvers in veel opzichten gelijkgerichte belangen hebben, maar toch ook weer samen één koek moeten verdelen.
Een voorbeeld. De schrijver die in zijn contract een bepaling accepteert waarbij de inkomsten uit vertalingen voor de helft bij zijn uitgever komen, besteelt zichzelf. Hij kan het best mooi houden met zijn uitgever, en toch andere condities eisen. Ik wil tenminste de uitgever wel eens zien die een boek niet brengt omdat de auteur hem in geval van vertaling contractueel niet meer dan 25% gunt, ook al heeft hijzelf de vertaling tot stand gebracht. Maar de meesten van onze auteurs kijken of ze het in Keulen horen donderen als je hun zoiets voorhoudt.
Een vreemd argument dat men, juist van de kant van de schrijvers, vaak te horen krijgt, is dat het allemaal om niets gaan, dat de positie van de Nederlandse auteur alleen door veel radicaler ingrijpen verbeterd kan worden. ‘Er wordt nu eenmaal niet genoeg geld gemaakt met oorspronkelijke litteratuur.’
Dat staat te bezien. Bij de 10% royalties op paperbacks bijvoorbeeld, wat zou het gevolg geweest zijn als de schrijvers het been stijf gehouden hadden? Neem een prijs van ƒ1,60 en een verkoop van 5000 exemplaren. Bij 10% betekent dat voor de auteur totaal ƒ800, -, terwijl hij nu doorgaans hooguit ƒ400, - krijgt. (Bij 10.000 exemplaren van een paperback van ƒ3, - zou het verschil voor de auteur ƒ1500, - zijn, maar, al is dat heus niet zo'n zeldzaam geval, ik zal het weglaten om niet de indruk te wekken, mooi weer te zitten spelen terwijl het regent.) Dat verschil van ƒ400, -, in één geval gezien, is inderdaad droevig weinig. Maar als men het nu eens zó bekijkt: er zijn, pakweg, 200 min of meer litteraire pockets per jaar die met 5% in plaats van 10% gehonoreerd worden. Over de hele linie zou dus die ene actie volgens mijn willekeurige, maar bepaald niet te hoge, berekening, de auteurs een bedrag van ƒ80.000, - in het laatje gebracht hebben. Dat is bijna 1/10 van het miljoen dat, geloof ik, van Hogerhand gevraagd wordt - niet zo gek voor een onterugvorderbaar voorschot op komende zegeningen.
Dit is maar één voorbeeld, tussen de vele. Alleen, wie moet het gevecht over dergelijke dingen leveren? Men kan zelfs van die auteurs die bereid zijn hun belangen concreet te verdedigen, moeilijk verwachten, dat zij hun goede tijd gaan besteden aan touwtrekken met uitgevers (en anderen!). Vooropgesteld dat zij het mentaal op kunnen brengen. Wie het kan,
| |
| |
moet het doen. Maar de meesten kunnen het niet - het pleit niet tegen hen. Voor hen zie ik een aardige oplossing: een beroepstouwtrekker aanstellen.
In Nederland moet iedere schrijver of schrijfster die niet onder curatele staat, zijn boontjes zelf doppen. Men aanvaardt deze toestand zonder protest, al weet iedereen dat de begaafdheid om boeken te schrijven niets te maken heeft met het vermogen om de manuscripten aan de man te brengen. Dergelijke wantoestanden, denkt men, zijn onvermijdelijk, men moet er zich maar bij neerleggen als bij een speciaal voor schrijvers geschapen lot.
Niet overal hebben de auteurs een zo duldend gevoel voor het tragische ontwikkeld. In menig land zien uitgevers en schrijvers elkaar alleen voor de gezelligheid, nooit om zaken te bespreken. Dàt gebeurt door zaakwaarnemers, litteraire agenten, die dus voor de auteur optreden, en niet zoals bij ons (vooral bij vertaalrechten) voor de uitgevers.
Het instituut van de auteurs-agens heeft veel nadelen, dat spreekt vanzelf. Er zijn zelfs landen waar het een soort terreur-instelling dreigt te worden, die auteur en uitgever gelijkelijk de duimschroeven aanzet. Een zo geweldige macht kan de agent echter alleen verwerven als er secundaire rechten op het spel staan die in de miljoenen lopen: massa-maandbladen, film, televisie. Maar maandbladen zullen in ons taalgebied noodgedwongen beperkte oplagen houden, de film betekent niets (voor buitenlandse filmkansen moet men ook nu al bij een agent aankloppen) en de televisie, inderdaad, die kàn iets gaan betekenen. Maar dat is nog toekomst. Des te meer reden voor de auteurs om hun belangen bij voorbaat veilig te stellen. Het is heel aannemelijk dat de handel in televisierechten ook bij ons op den duur in handen zal komen van agenten (bestaande of nieuw opkomende), al was het maar om het internationale karakter van het medium zelf. Voor de schrijvers is het zaak, niet overgeleverd te worden aan die agenten, maar van het begin af aan de verhoudingen nauwkeurig vast te laten leggen. Zij moeten meer opdrachtgever dan manuscriptenleverancier worden.
Maar, zal de kenner zeggen, dit is allemaal theorie. Wij hebben in Nederland immers geen auteursagenten! Nee, maar wij kunnen ze krijgen. Bijvoorbeeld zó: een stuk of twintig auteurs vormen samen een consortium en zoeken iemand die ervaring van dit soort werk heeft. Er zijn er genoeg. De auteurs geven deze beroepsbuffer zo veel rechten in handen als zij zelf niet kunnen hanteren. Dit zal individueel verschillen; de een práát al liever niet over zaken met zijn eigen uitgever, de ander
| |
| |
meent dat hij alleen de televisie-rechten niet behoorlijk zal kunnen exploiteren. Dat alles moet in een contract, bijvoorbeeld een optieovereenkomst tussen auteur en agent, vastgelegd worden, zó dat beide partijen redelijk aan hun trekken komen. Me dunkt, menig auteur moet likkebekken bij de gedachte dat hij zijn manuscript naar de agent brengt, en het dan aan hem over kan laten om voor een behoorlijke uitgave tegen aanvaardbare condities te zorgen.
Dit aspect van meer comfort is niet het enige. Als men een agent aanstelt als zaakwaarnemer, mag men ook rekenen op intensiever activiteit in de bijgebieden. Natuurlijk wordt daar nu menigmaal wat aan gedaan door de uitgevers, maar per slot zijn die niet gespecialiseerd, terwijl ze bovendien andere dingen aan hun hoofd hebben. Een uitgeverij is een gecompliceerde organisatie waarvan produktie en verkoop de twee kardinale problemen zijn. Lang niet altijd kan plaats ingeruimd worden voor de secundaire activiteiten, - die voor de inkomsten van de schrijver, als het goed is, helemaal niet secundair zijn!
Hoe vaak gebeurt het, dat Nederlandse romans van niveau als feuilleton afgedrukt worden? Wie de bedragen kent die soms door de kranten voor buitenlandse boeken neergeteld worden (en voor de vertaling daarbovenop), begrijpt dat het hier niet om een fooitje gaat maar om een groot auteursbelang. Een agent die zich een behoorlijke positie heeft weten te veroveren, kan ook op dit gebied meer doen dan de auteur zelf of zijn uitgever. De kranten moeten immers voor de buitenlandse boeken ook al bij hun agenten aankloppen; als zij een behoorlijke roman kunnen krijgen die niet vertaald hoeft te worden, langs soortgelijke weg bovendien, waarom zouden zij dat dan laten?
Door al dit soort zaken, televisie, radio en feuilletonrechten, verbeterde condities voor de boekuitgave, verhoogde inkomsten uit de (veelvuldiger) vertalingen, zou een agent die de belangen van zijn auteur behoorlijk behartigt er voor kunnen zorgen dat in menig geval het inkomen van zijn cliënt zonder meer verdubbeld zou worden. Zonder meer, dat wil zeggen zonder dat er iets anders of meer geschreven hoeft te worden, of geschnabbeld. Als voorbeeld geef ik een - weer bescheiden gehouden - calculatie van wat er bij vertaling gebeuren zou met de revenuën van een auteur als hij een agent had, vergeleken met wat hij nu meestal in handen krijgt.
Stel, het gaat om de vertaalrechten van een roman, die verkocht wordt tegen de volgende condities: een royalty van 7 1/2% op het ingenaaide boek tot 3000 exemplaren, 10% daarboven. Het voorschot laat ik weg
| |
| |
bij deze berekening, het belang daarvan wordt in ons land vaak overdreven. De condities die ik noem zijn niet zo heel gunstig - menig agent zal zonder moeite meer weten te bedingen - maar goed, ik wil een weinig sensationeel voorbeeld geven. De winkelprijs van het ingenaaide exemplaar bedraagt bijvoorbeeld ƒ10, -; dat is weer laag, voor de meeste landen.
Bij verkoop van 2000 exemplaren levert dit een bedrag op van 2000 × ƒ0,75 = ƒ1500, -, en bij 5000 exemplaren 3000 × ƒ0,75 + 2000 × ƒ1, - = ƒ4250, -. Wat krijgt van dit bedrag de auteur op het ogenblik in handen, en hoeveel zou dat worden als een agent voor hem persoonlijk optrad?
Men kan niet zonder meer vaststellen hoeveel een schrijver onder de huidige omstandigheden van de vertaalinkomsten ontvangt. Dat hangt af van de bepalingen in het oorspronkelijke contract en die zijn allesbehalve gelijkluidend, - àls ze er zijn, want vaak wordt zonder meer aangenomen dat de clausule over de secundaire rechten ook voor de vertalingen van toepassing is! Ik neem hier twee grensgevallen, de excessen helemaal buiten beschouwing latend, om een benaderende berekening te kunnen uitvoeren.
Geval I. Uitgever en auteur ontvangen allebei 50%. Een eventuele litteraire agent wordt door de uitgever betaald, wat overigens lang niet altijd gebeurt. Dus in de bovengenoemde voorbeelden van 2000 en 5000 exemplaren verkoop, ontvangt de auteur de helft van de inkomsten, dat is respectievelijk ƒ750, - en ƒ2125, -.
Als hij met een eigen agent zou werken (en de vernieuwing zou minder revolutionair zijn dan de leek wel denkt: ook nu komen de meeste vertalingen via agenten tot stand), dan moet hij rekenen op 15% voor zijn zaakwaarnemer, dus resp. ƒ225, - en ƒ637,50. Restant voor de auteur dus ƒ1225, - en ƒ3612,50.
Wanneer men een boek in één taal heeft kunnen plaatsen, is het bepaald niet uitgesloten dat er meer volgen. Stellen wij als gemiddeld geval drie vertalingen waarvan twee zwak verkopen (2000 ex.) en één redelijk (5000 ex.). Totaal komt dan bij de door mij aangenomen condities binnen: 2 × ƒ1500, - en 1 × ƒ4250 = ƒ7250, -. Als er een uitgever meespeelt tegen fifty-fifty condities, betekent dat ƒ3625, - voor de auteur. Heeft hij echter zelf een agent, dan wordt dit 85% van ƒ7250, - = ƒ6162,50, dat wil zeggen ruim ƒ2500, - meer. Dit geval, wat minder schematisch dan, komt in ons land op het ogenblik vrij veel voor. En als de auteur er in het oorspronkelijk contract beter af komt, dus
| |
| |
bijvoorbeeld - een gunstig geval - slechts 25% aan de uitgever moet afstaan, maar wel mee moet betalen aan de agent? Het totale bedrag dat binnenkomt bij drie niet te best lopende vertalingen was dus ƒ7250, -. De agent krijgt beide keren hetzelfde: 15%, dus ƒ1087,50. Maar van de resterende ƒ6162,50 moet in het ene geval de uitgever eerst nog eens ruim ƒ1500, - hebben, een bedrag dat in het andere de auteur in eigen zak kan steken.
Concluderend kan men zeggen, dat in deze grensgevallen de auteur van dit niet goed verkopende vertaalde boek tussen de ƒ1500, - en ƒ2500, - meer vangt als hij een eigen agent heeft. De moeite waard zou ik zeggen.
Bij dit alles heb ik er geen rekening mee gehouden dat een agent die helemaal voor een auteur optreedt nog wel andere inkomsten aan zo'n vertaling weet te koppelen. In Duitsland bijvoorbeeld ligt het heel gunstig met radio-, televisie- en feuilleton-rechten. Ik heb herhaaldelijk kranten-publicaties en radio-uitzendingen tot stand zien komen van boeken die niet eens door een uitgever aanvaard waren.
De gevaren van het agenten-systeem, want natuurlijk zijn die er, liggen voorlopig eerder op litterair terrein dan op commercieel. Men zou zich bijvoorbeeld het geval voor kunnen stellen van een agent, die zijn auteur zou willen dwingen tot ontijdige publicatie. Neem het geval van een auteur, die enige tijd lang al geen roman gebracht heeft, maar wel enkele verhalen in tijdschriften heeft laten afdrukken. Zakelijk is het dan volkomen begrijpelijk dat de agent tot bundeling van die verhalen over wil gaan, maar litterair kan dat ongewenst zijn. De auteur zal er voor moeten waken dat in dergelijke gevallen hij het is, die de publicatie-politiek vaststelt. Dat kan gemakkelijk, hangt van de bewoordingen van het contract agent-auteur af. Per slot geldt dit alles precies zo voor de verhouding schrijver-uitgever in het huidige bestel. Waarom zou een agent minder oog hebben voor de litteraire argumenten van zijn auteur dan een uitgever nu? En waarom zou een schrijver de commerciële belangen van zijn uitgever een minder grote rol laten spelen dan die van een eventuele agent (en daarmee: van zichzelf, in beide gevallen).
Hoe dan ook, een auteursagent zal meer gedaan kunnen krijgen dan nu de auteur zelf, of in bepaalde kwesties de auteur met zijn uitgever samen. Men hoeft de 20% royalty die een enkele gewilde auteur in het verleden, en het heden, heeft kunnen bedingen, nog niet als norm beschouwen, om aan te nemen dat menig auteur bij ons een aanmerkelijk lagere royalty geniet, dan door een agent ooit aanvaard zou worden. In heel veel ge- | |
| |
vallen zou het agenten-honorarium al gecompenseerd worden door de gunstiger condities.
En wat de zwakkere broeders betreft, de auteurs die niet zo goed op de markt liggen, zij kunnen meeprofiteren van de positie die een bekwaam agent kan opbouwen, als het moet door middel van koppelverkoop en wat er zoal meer mogelijk is in de handel.
Het is waar, lang niet alle auteurs zullen bij een agent welkom zijn. Daar zijn bepaalde omstandigheden voor nodig die niemand zelf in de hand heeft: verkoopbaarheid, werktempo, zelfs kans op verfilming en vertaling. Er zijn grote schrijvers die op geen van deze punten voor een agent aantrekkelijk zijn. Zij zullen voor de secundaire activiteiten doorgaans van hun uitgever afhankelijk blijven. Maar dat wil nog niet zeggen dat er aan hun positie niets meer te dokteren valt.
Van tijd tot tijd is er een conflict tussen een auteur en zijn uitgever. De ene keer zal de eerste gelijk hebben, de andere keer de tweede, maar bijna altijd is het een onbevredigend contract, waar alle ellende uit voortkomt. Het bestaan van een standaard-contract schijnt daar niet veel aan te veranderen. Als het tot een botsing komt heeft de uitgever altijd wel een advocaat. Maar de auteur, wat kan hij doen om zijn al dan niet vermeende rechten te verdedigen? Zelfs als hij denkt juridisch veilig te staan, zal hij dan zijn tijd, energie en geld aan een proces spenderen? Hij weet nooit zeker hoe het afloopt, maar hij weet wèl zeker dat niemand hem voor niets juridische bijstand zal verlenen. In gevallen waarin uitgever en auteur er een verschillende interpretatie van contractbepalingen op na houden, trekt de uitgever automatisch aan het langste eind. De gevolgen kunnen, ook financieel, voor de auteur flink voelbaar zijn.
Wat hard nodig is, dat is een jurist die aan alle auteurs die er behoefte aan hebben, advies kan geven over contract-kwesties, en dat waarachtig niet alleen in conflict-situaties. Vrouwen die een kind moeten krijgen, kunnen voor een appel en een ei een cursus volgen, met filmpjes, koffie en koek. Maar een auteur die een contract wil sluiten (en geacht wordt de wet te kennen) moet dat doen zonder iemand te kunnen vragen wat de consequenties van zijn handelingen zullen zijn, - tenzij hij er zijn nog niet ontvangen voorschot aan wil spenderen. Wàt ook in naam allemaal mogelijk is, praktisch staan de zaken zo en niet anders. Elke auteur weet dat.
Wat moet men hieraan doen? Voorlichtingsavonden voor auteurs? Nog
| |
| |
niet zo'n dom idee. Brochures, ook heel aardig, maar toch onvoldoende. Waarom niet een Stichting Auteursbelangen, met een dagelijks bureau dat door een jurist geleid wordt, die doorkneed is in het auteursrecht? Iedere auteur van litterair werk moet, in beginsel, adviezen van dit bureau kunnen krijgen, zonder dat met andere belangen dan de zijne rekening wordt gehouden. Dat zullen vooral juridische adviezen zijn, maar daarbij hoeft het niet te blijven.
Misschien dat over een dergelijke stichting met het Ministerie van Cultuur te praten valt... Met een subsidie van pakweg ƒ25.000, - zou een jong jurist aardig wat voor de auteurs-leden kunnen doen. Want een subsidie zal er moeten komen, voor een dergelijke Stichting. Contributies zouden onvoldoende zijn, òf een te zware last voor de auteurs. Maar het gaat om een klein bedrag, en bovendien een indirect subsidie. In geld uitgedrukt betekent een dergelijk instituut zeker meer voor de auteurs dan een éénmaal verstrekte reisbeurs of opdracht.
De schrijvers zouden trouwens niet de enige zijn die wèl zouden varen bij een Stichting Auteursbelangen. Daar zijn de uitgevers bijvoorbeeld (wanneer het om buitenlandse contracten gaat) of de auteurs-agent als die er is. In bepaalde gevallen zou de jurist-directeur als een litteraire ombudsman kunnen fungeren. Wie weet zou hij meer conflicten helpen vermijden dan uitvechten, - als hij maar prestige weet te verwerven. En, anders dan de auteurs-agent, kan de Stichting Auteursbelangen optreden voor iedere auteur, die lid is, en een kleine contributie betaalt.
De nieuwigheden die ik hier voorstel, niet als alternatieven maar liefst om tegelijkertijd verwezenlijkt te worden, lijken nogal revolutionair. In ieder geval zal lang niet iedereen er vóór zijn, omdat, inderdaad, lang niet ieders belangen hiermee gediend zijn. Daar kan ik niets aan doen. Ik heb mij alleen afgevraagd hoe de zaken van de schrijvers het beste behartigd kunnen worden, los van de vraag of anderen mee zullen profiteren.
|
|