Merlyn. Jaargang 3
(1965)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
LuilakIn de warme luilakbollen die De bezige bij bakt zit zo nu en dan een stenen krent. Neem nu De Aleph van Jorge Luis Borges, de Argentijnse blibliothekaris. De vertaler, A. Sillevis, bedrijft daarin spelletjes die deze boekenman een gruwel moeten zijn. Het laatste verhaal in deze bloemlezing uit twee bundels (El Aleph en Ficciones; de indruk wordt dus door de uitgevers valselijk op het omslag gewekt dat we te maken hebben met de integrale vertaling van éen van deze bundels) heet Het zuiden, en gaat over een secretaris van een gemeentelijke bibliotheek. Deze heeft de hand weten te leggen op een exemplaar van een bepaalde editie van de Duizend en éen nacht. Binnen het bestek van tien bladzijden, groter is het verhaal niet, wordt nu gesproken van Duizend en één Nachten, Duizend en één Nacht, de Duizend en één Nacht en tenslotte van de Duizend en Eén Nacht. Nu ja, een corrector kan ook niet alles zien en wat weet hij van titelbeschrijving? Maar waarom moet de betoverende Sheherezade hier aangeduid worden Shahrazad, een mooie jongen? ‘Het geluksgevoel leidde hem af van Shahrazad en z'n overbodige wonderen’, het staat er. Nu verlangt niemand van vertalers dat ze ook nog echt erudiet zijn, maar een paar courante gegevens zouden ze toch wel paraat kunnen hebben of eventueel kunnen naslaan. In hetzelfde verhaal lukt het de vertaler Paul et Virginie niet te herkennen in Pablo y Virginia, zodat hij, in een lofwaardig streven om toch iets te doen waarvoor hij is ingehuurd, uit de bus komt met ‘een oude editie van Pablo en Virginia.’ Als uitgeverijen hun vertalers eens wat beter honoreerden, zouden deze misschien dit soort steentjes kunnen uitzeven.
d'O. | |
De dwergenEr is in litteraire thema's vaak een mode te ontdekken, waarvan de oorsprong in het duister blijft. Op het ogenblik struikelt men over dwergen: reuzendwergen, dwergen met blikken trommeltjes, schietende circusdwergen. Het is daarom begrijpelijk dat de kereltjes zelf nu hun kans waarnemen en ook aan het schrijven gaan. De belangstelling is er, je moet al een pechdwerg zijn om niet gepubliceerd te worden. Ook in ons land vielen er in de winter al enkelen te signaleren, die aan hun ondermaatse status probeerden te ontsnappen door te betogen dat anderen kleiner zijn dan ze zijn. Twee ervan, Leo Ross en Martien J.G. de Jong, hebben Gomperts voor hun projecties uitgekozen. Over Ross kan maar beter helemaal gezwegen worden. Zijn schrille kreten werden door niemand serieus genomen, behalve door Martien de | |
[pagina 250]
| |
Jong die hem vlijtig citeert (in Maatstaf). De Jong zelf komt goed beschouwd met twee verwijten: dat Gomperts voor zijn artikelen gebruik maakt van werk van anderen en dat Gomperts voor zijn artikelen geen gebruik maakt van werk van anderen (te weten van Martien de Jong). Ad verwijt nr 1: In de litteraire journalistiek gaat het er niet om, of men altijd met oorspronkelijke ideeën aankomt, maar of men de juiste bronnen gebruikt. Ad verwijt nr 2: blijkbaar heeft Gomperts wel degelijk blijk gegeven van inzicht, in dat opzicht. In dit nummer van Merlyn had ik een stuk willen schrijven over de theoretische opvattingen van Gomperts, zoals hij die heeft geformuleerd in De schok der herkenning. Ik heb daar fundamentele bezwaren tegen. Maar als hondegeblaf de conversatie onmogelijk maakt, kan men beter even niet praten. Later dus maar. Gomperts als recensent, en vaak als essayist, kan niet afgedaan worden alsof hij een kopieerapparaat is. Hij is een van de hooguit vier na-oorlogse critici in ons land die boeiende ideeën over litteratuur hebben verkondigd op een plaats waar dat nu eenmaal moeilijk is: in de krant. Men kan hem onze enige ‘New Critic’ noemen (en daarmee die term tenminste op een verdedigbare wijze gebruiken). Maatstaf wil zich overigens blijkbaar een nieuwe cliëntèle veroveren door dit soort ontmaskeringen op te nemen. Minstens even onfris als dat van De Jong, was een stuk van dwerg nr. 3, Helsloot, waar niet meer uit op te vissen valt dan de al te oude koe van het plagiaat van Herman van den Bergh, aangedikt tot plagiaat plus liegen. Zonder enige nuance waar te nemen, dendert de man door over dat stompzinnig onderwerp plagiaat, en natuurlijk dient zijn stuk om en passant Herman van den Bergh als dichter aan de kant te bezemen. Alsof die niet in de eerste drie jaren van Het Getij definitief getoond heeft, een opvallend authentiek talent te zijn. Helsloot zou zich verdienstelijker hebben gemaakt met een beschouwing over de invloed van zijn zondebok op de jonge Marsman. Hoewel, dat zou hij zich ongetwijfeld weer niet anders hebben kunnen voorstellen dan als een ontmaskering van Marsman. Men is tot het schrijven van dit soort stukken gepredisponeerd als tot een ziekte.
J.J.O. | |
Straten vegenVan Mr. H. van Straten ontvingen wij het volgende schrijven:
‘In Merlyn van maart 1965 legt J.J.O. mij ten laste, dat ik dr. Johan Brouwer met naam ‘en toenaam’ (??) heb vermeld in mijn boekje Moordenaarswerk. Nu staan de essentiële feiten over hem al sinds 1949 te lezen in de Winkler Prins Encyclopedie. Mijn onthulling wàs dus helemaal geen onthulling. Toevallig citeert J.J.O. juist enkele gegevens, die ook de WP geeft. Hij zegt, dat hier ‘niets van aan’ is. De vraag die mij nu kwelt is deze: hoe heeft J.J.O. zijn protest en zijn beterweten zestien jaar lang onder zich kunnen houden?
Mr. Hans van Straten’
Als bijlage bij mijn vorige valkuil neem ik dit briefje graag op. Ik heb een boek van Van Straten besproken en niet de WP. Mr. H.v.S. schijnt te menen dat ik verplicht ben een door hem gemaakte fout ook bij anderen op te speuren (om hem te ontlasten?). Mijn mening is eerder dat hij geen fouten moet maken, en dat het beroep op een encyclopedie voor een journalist misschien mogelijk is, maar zeker niet voor iemand die | |
[pagina 251]
| |
een boek aan een bijzonder onderwerp wijdt. Dan gebruikt men andere bronnen. Ik heb nooit enige reden gehad, de WP in voce Brouwer na te slaan.Ga naar voetnoot1 Dat daarin ‘de essentiële feiten’ over Brouwer staan, laat mij koud. Overigens, staan ze er ook in een zo platvloers verband, met kwasi-psychologische praatjes, als bij Van Straten? ‘Met naam en toenaam’ is een staande uitdrukking, die betekent: de naam voluit. Dat staat dan misschien niet in de WP, maar wel in Van Dale.
J.J.O. Merlyn-lezers die een door Polak & Van Gennep, in het kader van de Nationale Boekenmarkt '65 georganiseerde lezing van prof. dr. Jean Weisgerber (o.m. schrijver van Aspecten van de Vlaamse roman 1927-1960 en hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Brussel) willen bijwonen op zondag 16 mei a.s. te 14.00 uur, kunnen hiervoor kaarten aanvragen bij Polak & Van Gennep, tel 020-240411. De lezing van prof. Weisgerber wordt gehouden in het Congresgebouw van de RAI, zaal VIII. |
|