Merlyn. Jaargang 2
(1963-1964)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Leo Vroman | |
Moet het verzachting zijn
Over de wereld valt langzaam de nacht:
alle schaduw valt op ronde dingen zacht.
Liefs wordt gefluisterd, kwaad wordt luid gesproken,
heuvels, door storm gestreeld, torens gebroken,
kiezel, kanteel en tijger worden rond,
doelloos de ziel, en tandeloos de mond.
Zachte paarden hollen door puree
en dragen klaargesleten voiles vol
haast uitgewiste verzen van mij mee
en vele vreemde even dun daarnaast
vrezende daar doorheen te gaan,
mist, mis, misverstaan.
Het waait, het waait met mij
als met mijn lange zinnen
die dubbelslaan,
zij klapperen elkaar voorbij
versimpelend tot grauw linnen.
Luister maar als een oorwormspook naar binnen
in mij, hoor gedempte plooien
eten wat aan schadedelen
beeld na beeld kapot vervelen
en in de diepte gooien:
Maagd Waarheid, haar zoveel beloofde
borsten zijn twee oude hoofden
maar zonder mond, uit wonden daalt
de laatste leus van huid en haat
| |
[pagina 47]
| |
want al wat mijn verstand verstaat
is misverstand, is mest vervaald
tot grond, is best.
Brooklyn, 5 juli 1964 | |
[pagina 48]
| |
Jacq Firmin Vogelaar | |
Jonas
daarnaast mol ik ook nog haar stikdonkere baarmoeder,,
moedertje, ik moet me toch ergens verbergen
achterhaal me niet met 'n kateter -
zal ik me slapend houden,
jonas wil wel zingen zachte hits desnoods en en
en even zachte kasjmierharen krijgen 'n opgerold schootkatje
fijn dat je kasplantje likt en laat groeien,
nee nee
nee, en er keihard in rondcrossen,
wat overvliegt bekogelen zodat het uiteenspat
in pikzwarte veren die ik opplak, en zo ik me vertoon.
| |
[pagina 49]
| |
Jacq Firmin Vogelaar | |
J'ai prié pour le pauvre Gaspard...
Zonder land waar een paard star
maar een naderhand
in de doornen waterval zijn juten vel scheurt,
een blos bekschuim
als de kop van een vergeven zalm
naar het laagland afdrijft,
:
er wordt nu gevonden: het blauwe kind met verloren ogen,
met nog de indruk van teugels bij de lippen en
bodemzand van een droogstaande bron,,
in de kiel van een gewit en opgetuigd zeilschip
wordt het, overladen met zwerfstenen en gemakkelijk te plukken
goudrenetten en vleermuizen (om het vleugels te geven),
gezonken in de geopende zee,
met ijlingse vinnen zwemt het.
:
Met hun netten wuiven de vissers,
laten ze op deze zondag
alle perkamenten vogels uitvliegen.
| |
[pagina 50]
| |
A.P.F. Angevaare | |
ik zou graag op een eiland willen wonen
niets anders dan
een blinkende vis
dan in de zoele mond van de rivier
een vochtige tong lands
neervlijen aan de wang van de rivier
in de fluwelen muil van de rivier
een kleine voet een voet van een prinses
in de satijnen handschoen de rivier
een kleine hand een smalle groene pols
tussen het brussels kant van de rivier
vederlicht groen met groen van papegaaien
van kleine snelle vogels in de tropen
van schuwe schuifelslangen achter glas
groen als de jurk van het meisje van monet
onder de rode vogel van haar hoed
onder de gele hoed van de zon
als een jong kalfje in de voorjaarswei
tussen de meisjespluimen van het gras
niet zeer driftig niet zonder hartstocht
niet groen een zweem van groen een kalme hartstocht
traag broeiend naar de volheid van de zomer
| |
[pagina 51]
| |
A.P.F. Angevaare | |
gesprek
traag korsten plekken slaap
in mijn armen in mijn schouders
langzaam word ik ontleed
in wieren bladmossen humus
alleen mijn hoofd drijft nog
pijprokend op het wateroppervlak
workt nog met de andere vorsen
over veren wat dies meer zij
| |
[pagina 52]
| |
A.P.F. Angevaare | |
grijsaard
roerend in een pot vol herinneringen
blies hij zeepbellen uit schuim
verkorreld door hete woestijnwinden
toen zelfs kinderen zich van hem speenden
schuifelde hij achteruit het heelal in
dissocieerde zich op de snede der evolutie
werd protozoïsch honderd jaar en
(geen krant die het berichtte)
zich schurkend in lusts onderste huidplooi
knorde hij in ondermaatse geestvervoering
‘de mikrokosmos is minstens zo opwindend
als de umwelt der mastodonten’
| |
[pagina 53]
| |
A.P.F. Angevaare | |
sommige meisjes op naaldhakken
voortspinnend
wiegelen zij op een herfstdraad
boven de stad
haar voelers trillen
als libellen
als luchtbellen in
een sifon van licht
| |
[pagina 54]
| |
A.P.F. Angevaare | |
dorado
mijn lichaam stroomde vol met dag
want wat gebeurde
mijn bloed duelleerde met de zon
ik schoor mij met een hooglied op de lippen
op mijn impuls
stortte de wastafel vol water
ik wisselde met de melkboer van poëzie
ik toverde vuur uit mijn vuist
ik waakte als een grote gelukkige god
over de warmtebron van mijn heelal
|
|