Merlyn. Jaargang 2
(1963-1964)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Hydra of heilige drieëenheidIn de N.R.C. van 13 juni jl. wordt het vorige nummer van Merlyn besproken of in elk geval aangekondigd. Adriaan van der Veen plaats daar een kanttekening bij mijn Valkuil over de recensies in het Parool en de N.R.C. van Ik (,) Jan Cremer. Ik schijn mij wat betreft de recensie in de N.R.C. vergrepen te hebben aan de verkeerde persoon. Van der Veen schrijft: ‘Hij schrijft die recensie toe aan een van onze redacteuren, die hij met name noemt. Ten onrechte. Het is aan te raden er in het vervolg rekening mee te houden dat op zijn minst drie redacteuren van de N.R.C. regelmatig over Nederlandse literatuur schrijven. Ze heten toevallig niet alle drie Adriaan van der Veen, hoe veel eenvoudiger dat misschien ook zou zijn voor de lezer. Laat het d'Oliveira een troost zijn dat meer mensen het nog niet zo ver in “close reading” gebracht hebben dat ze feilloos de stijl van de diverse redacteuren uit elkaar kunnen houden.’ Ik voel mij fijntjes terechtgewezen. Vooral de wel zeer originele inkleding van het verwijt door het in het geding brengen van het zgn. ‘close reading’ jaagt mij het schaamrood naar de kaken: ik ben de goede zaak onwaardig. Immers, mijn interpretatie van het ontbreken van een ondertekening of zelfs maar initialen onder de recensie was al te veel gericht op het onder een noemer brengen van beide recensenten. Ik bevind mij met dit alles in een moeilijk parket, vooral omdat ik niet weet bij wie ik mij precies moet excuseren. Moet ik Adriaan van der Veen mijn excuses aanbieden voor het ijdellijk gebruiken van zijn naam? Hij zal die alleen aanvaarden als hij het met mijn bezwaren tegen die recensie eens is; vindt hij de bespreking een goed stuk werk, dan zal hij integendeel gevleid zijn zijn dat ik hem voor de auteur heb aangezien, en de excuses van de hand wijzen. Of moet ik de werkelijke auteur mijn welgemeende verontschuldigingen aanbieden? Die zal ze alleen aanvaarden als hij tevreden is over zijn recensie, in het andere geval zal hij allang blij zijn dat een kollega de klappen opvangt. Dat Adriaan van der Veen de ware naam van de auteur niet in de tweede ronde onthult, geeft te denken. Ik geloof dus dat ik het beste eraan doe mijn verontschuldigingen aan de derde redakteur te doen toekomen, dat ik zijn beide kollega's heb verwisseld en geen moment heb overwogen dat híj wel eens de schrijver van de recensie geweest kon zijn, wat ik ook zelf onvergeeflijk vind en waarvan ik bij nader inzien eigenlijk steeds meer overtuigd raak. Dat was dan weer eens een kuil voor mijzelf, laat nu de anderen maar komen tuimelen.
d'O. | |
[pagina 75]
| |
Scheppende krokettenIn de Slotbeschouwing van zijn meteorologisch poëziealbum Daling van temperatuur schrijft Piet Calis onder meer: ‘In konkreto: het werd van belang om het gedicht niet langer emotioneel vast te leggen. maar om de lezers nog slechts de gegevens te verschaffen waarmee hij telkens opnieuw zijn eigen gedicht zou kunen schrijven.’ Een van de materiaaldragers of waterhalers is, in Calis' koude ogen, Cornelis Bastiaan Vaandrager. Zijn materiaal is niet altijd omvangrijk. Uit zijn cyclus made in madurodam (Gard Sivik 32) koos ik het derde vers, dat ik hier in zijn geheel citeer: De kroketten in het restaurant
zijn aan de kleine kant.
Kennelijk had Vaandrager meer honger dan de kroketten konden stillen. Of de emotionele band tussen hem en de kroketten ontbreekt, is dus een vraag. Men kan zelfs nog verder gaan en een emotionele band tussen hem en de kok vaststellen en die band laat zich nog verlengen tot de bedrijfsleider van het restaurant, die uiteindelijk de kok opdracht heeft gegeven, de kroketten aan de kleine kant te houden. Van de kant van de dichter gezien worden de kroketten hier heus niet koud opgediend. Kroketten plegen nogal gauw van hun plaats te rollen, maar hier zijn ze emotioneel vastgelegd. Wat doet de lezer nu met die kroketten? Ik heb ze uit de automatiek van Gard Sivik gehaald en ze aan enkele muzisch gevoelige lezers, zoals Willem Brandt dat zo fijn zegt, toegestuurd. Sommigen zijn aan het schrijven geslagen, nadat de kroketten in hun literaire spijsvertering terecht gekomen waren. Of de resultaten van Calis' verwachtingen van een nieuwe poëzie beantwoorden, weet ik niet. Hier volgen enkele reacties: - Mijn vader was een streng man, daarbij erg zuinig, kroketten, zelfs bitterballen vond hij een luxe. Bovendien waren wij gereformeerd, zodat ik pas na een geloofscrisis omstreeks mijn achttiende jaar voor het eerst in een restaurant heb gegeten. Mijn vader leeft nog, waardoor elke kroket voor mij besmet is. Het vlees blijft sterker dan de geest.
- Ik ontving in dank uw vers-materiaal. Daar ik praktiserend r.-k. ben, kan ik niet terstond aan uw verzoek voldoen, aangezien het vandaag vrijdag is. - Bij ons om de hoek verkopen ze heel grote. - Dit geval staat niet alleen. De economische controledienst doet er ook niets aan. Ik geloof, dat Dagboekanier ook eens geschreven heeft over de discriminatie in sommige horeca-bedrijven. - Moet u eens proberen op grote kroketten nog winst te maken. Alles is drie of vier keer duurder geworden, maar de kroket is een kwartje gebleven. En als u dan nagaat dat wij nog eigen-bakkers zijn, dat wil dus zeggen: zelf ragoût maken, boetseren, in de paneermeel rollen en dan nog bakken en met mosterd opdienen. Mijn zoon doet dan ook nog maar alleen frites. De twee regels mogen een waarschuwing zijn. Die mijnheer Vaandrager verstaat zijn tijd.
K.F. |
|