Merlyn. Jaargang 2
(1963-1964)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |||||||||||
What's in a title?Ga naar voetnoot*
| |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
berijder in de gewone betekenis van het woord niet in aanmerking komt om geverfd te zijn, wil ik voor de volledigheid toch eerst van die betekenis uitgaan. Het woord ruiter komt nog eenmaal, in het meervoud, in de bundel voor, nl. op pag. 70, in gedicht 10 van de reeks Zij, waarvan ik de twee beginstrofen overschrijf: In het onzalig koren
nagel ik haar aan het zand.
Horzels en kinderen (valken en ruiters)
vliegen zich vast in ons splitsend
vruchteloos karkas.
De passage, die zonder verdere analyse en zelfs ondanks de onduidelijkheid van sommige details gekarakteriseerd kan worden als een paringsscène (zie ook J. Weisgerber, De poëzie van Hugo Claus, in Tijdschrift van de Vrije Universiteit van Brussel, 5e jrg. 1962/63, nr. 2, pag. 128-129), geeft weinig houvast voor de betekenis van ruiters. De verhouding van de tussen haakjes geplaatste woorden tot de daaraan voorafgaande is mij niet helemaal duidelijk (bijstellingen met een vergrotingseffekt?) en daarom zou ik een interpretatie in de zin van ‘paardberijders’ niet kunnen weerleggen. Andere mogelijkheden zijn echter niet uitgesloten. Vooruitlopend op een volgend onderdeel van dit verslag moet ik hier al wijzen op mogelijke andere betekenissen van het woord ruiter. Twee daarvan komen hier in aanmerking, nl. ‘naam van een steltpotig vogelgeslacht, Tringa’ (waarover straks meer) en de de vooral Zuidnederlandse betekenis ‘meikever’. In verband met de landelijke omgeving en met horzels, valken, vliegen (en de eenden die even verder in het gedicht opvliegen) is voor elk van deze betekenissen méer te zeggen dan voor ‘paardberijders’. Hoewel, ook kinderen vliegen niet. Maar zelfs als men het bij ‘paardberijders’ wil houden, dan nog is er geen enkele aanleiding om verband te leggen met een geverfde ruiter.
Naast deze ruiters (éen keer, meervoud) komen in de bundel verscheidene paarden en met paarden in verband staande woorden of passages voor. Laat ik meteen zeggen dat ik geen van die plaatsen in enig zinvol verband heb kunnen brengen met de titel. Als ik alle paardehoeven, gehinnik, het molenpaard, draven en galopperen, zonder onderscheid | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
te maken tussen beeld en verbeelde, dus de woorden nemend zoals ze er staan, voor het gemak even bij elkaar optel, dan kom ik tot een aantal van ongeveer twintig plaatsen. (Ongeveer, omdat losse woorden en situaties nu eenmaal niet exact bij elkaar gesteld kunnen worden.) Dat lijkt erg veel, maar is het bij nader inzien niet. Want ten eerste bevat de bundel niet minder dan 140 (!) andere diernamen (waarin dus niet verdisconteerd zijn de woorden die hun ledematen, verrichtingen enz. aanduiden, wat bij het paard hierboven wèl is gedaan), en vervolgens is van een groot deel van die twintig onomstotelijk te bewijzen dat ze met een ruiter weinig of niets van doen hebben. Zo is bij voorbeeld het slaan van paardehoeven op pag. 10 een geluid dat samen met het bellen van brandweerwagens en geschreeuw, van buiten doordringt in dit huis dat de stilste woning is. Elders (pag. 39) betreft het een molenpaard dat op een ingewikkelde manier in een meervoudige vergelijking is opgenomen, en waarmee bovendien de ‘ik’ van het gedicht zichzelf identificeert: ik trappel in mijn molen zodat het al heel moeilijk is, hier nog een ruiter bij te denken. Op weer een andere plaats (pag. 61) zijn de bles en de schimmel en willekeurige paarden beelden voor (mijn herinnering aan) ons. Na aftrek van deze en soortgelijke gevallen blijven drie plaatsen over, waar iets als ‘het berijden van een paard’ een rol speelt in het gedicht (pag. 33, 85 en - misschien - 86). Het woord ruiter wordt daar niet genoemd en voorzover men dat er toch bij wil denken, geldt pas voor déze drie gevallen mijn bovengegeven mening dat een gewone ruiter niet geverfd kan zijn. Op de betreffende plaatsen is trouwens niets te vinden dat ook maar enigszins met kleur of verf te maken heeft. Eén paard-plaats wil ik nog afzonderlijk toelichten, mede omdat de eerder geciteerde M. Rutten deze plaats in één adem noemt met zijn parafrase van de titel en tussen beide dus kennelijk een verband ziet. Iets uitgebreider luidt namelijk de passage bij Rutten: ‘Hugo Claus, de dichter van “het paard in de aders”, van de geverfde, vermomde, afreagerende Pegasusruiter’ (De Vlaamse Gids 1962, nr. 12, pag. 790). Even verder (ibid. 798) acht Rutten dit paard zelfs in staat ‘te hinniken, en wellicht te steigeren’. Het betreffende paard komt uit het eennalaatste gedicht van de bundel (pag. 94), getiteld Die Avond. De beginstrofen luiden: Is dit een avond voor de slaappaver,
voor de nachtwind, voor het paard in de aders?
| |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
Voor de mannelijke plant, die van het koord
of de vrouwelijke, die van het slijm en de melk?
Beiden zijn tijd op een veldbed,
een lachend martelrek.
Voor de betekenis van dit paard in de aders diende de slaappapaver mij als richtingwijzer. Zoals veel sociale groeperingen bezigen drug-addicts uit de sfeer van de beat generation groeptaal-woorden. Zo plegen zij heroïne aan te duiden met de beginletter van dat woord, H, en met de uitbreiding van die letter tot een ander woord, nl. Horse. Heroïne onderscheidt zich van veel andere drugs, doordat het in de aders wordt ingespoten! Ik zou zelf nog aan die interpretatie kunnen twijfelen, als deze omschrijving niet omgeven was door namen en omschrijvingen van andere narcotica. Voor de nachtwind heb ik helaas nog geen definitieve oplossing kunnen vinden, maar de slaappapaver is de Papaver somniferum, waaruit de opium wordt gewonnen, en in de tweede strofe treffen we marihuana aan, afkomstig van de plant die ook touw (= koord) levert. De details (mannelijke en andere omschrijvingen) kan ik hier niet behandelen, maar ter ondersteuning van mijn interpretatie wijs ik er nog op, dat de hele verdere inhoud van het gedicht een bijna klinisch verslag is van symptomen en reacties bij de verdoofde, met de weergave van een euforie op de koop toe. De daar gestelde vraag Wat is een hot? wordt beantwoord door Lawrence Lipton in het glossary van zijn The Holy Barbarians (London 1960, pag. 317): ‘hot = Said of anything that sends you, whether a hot lick (jazz) or a hot chick - unless you're a cool cat’. Het woord ruiter heeft een aantal andere betekenissen, die ik hier kort moet behandelen, omdat sommige ervan mij voor kortere of langere tijd hebben beziggehouden en het daarom niet uitgesloten is, dat anderen in éen daarvan een mogelijke verklaring voor de titel zien. Genoemd is al de ‘naam van een steltpotig vogelgeslacht, Tringa’. Tegenover het feit dat ook op een vogel geverfd-zijn niet zonder meer kan worden toegepast, staat, dat verscheidene variëteiten van dit geslacht met een kleurnaam worden aangeduid; zo is er een grijze ruiter, een geelpootruiter, een groenpootruiter en een zwarte ruiter. Reden om in die richting even door te zoeken. Maar hoewel het begin van de reeks Op een eiland (pag. 19 en vlgg.) aanvankelijk aan een vogelsituatie kan doen denken, komt men met deze betekenis niet verder. Wèl voor het attribuut geverfd komen in aanmerking de betekenissen: | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
Ik herhaal, nu bij wijze van conclusie, de stelling dat nergens in de onderhavige bundel enig houvast wordt gegeven voor welke interpretatie van de titel dan ook. Een negatief resutaat is ook een resultaat. Gelukkig hoeft het hier niet bij te blijven. Ik heb voor de betekenis van de titel nog een suggestie voor een mogelijke oplossing (voorzichtiger kan het al niet), die mij belangrijker lijkt dan alle gezochte en ongezochte onmogelijkheden in het voorgaande. Maar om die suggestie enigszins aannemelijk te maken, moet ik eerst wijzen op een algemener verschijnsel in het werk van Claus. Het verschijnsel waarop ik doel, is het feit dat zich in het werk van deze schrijver zeer veel en veelsoortige correspondenties voordoen tussen de diverse ‘produkten’. Het zou te | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
veel pagina's druks vergen, dit verschijnsel in volle omvang en met alle theoretische premissen en consequenties te behandelen. Ik moet me tot enkele, niet te ingewikkelde voorbeelden beperken. I a. De directe aanleiding tot het conflict tussen Edward Missiaen en zijn vrouw Elena in het toneelstuk De dans van de reiger (Amsterdam/Antwerpen 1962) is het overspel door de laatste gepleegd op een gemaskerd bal in het casino te Blankenberghe, het Bal van de Witte Rat (o.c. pag. 17-20). b. Startmotor voor de ontwikkelingen in de al genoemde roman De Verwondering is een gebeurtenis op een gemaskerd bal in de Kursaal te Oostende, dat aanvankelijk het Bal van het Wit Konijn heet (o.c. pag. 17, 18 en 21), maar vervolgens ook het Bal van de Dode Rat (pag. 40), van de Dode Muis (pag 43), van de Rat (pag. 60) en van de Witte Muis (pag. 153). Deze op zich niet zo essentiële parallel zal ieder die deze werken niet al te lang na elkaar gelezen heeft, zijn opgevallen. De situatie van de personen is weliswaar verschillend (resp. echtgenoten en eerste ontmoeting), maar de parallel gaat toch aanmerkelijk verder dan de naam van het bal. Onder andere zaken is de vermomming van de bedrogenen (resp. Edward Missiaen en Ted Maertens) eender; de vrouwelijke hoofdpersonen vertonen eveneens overeenkomsten, maar die te behandelen zou mij te ver van het onderwerp wegvoeren. Claus zelf geeft nog een schakel als hij Edward Missiaen in De dans op een verwonderd constaterende manier (regie-aanwijzing!) laat zeggen: ‘Soms gaat een mens naar een gemaskerd feest. Hij zet een ander gezicht op, waardoor hij moeilijk ademen kan. Zoals hij vervormen andere mensen hun gezicht, hun stem en voor je het weet, staan daar anderen met anderen te praten en is er niemand overgebleven van de mensen die de balzaal zijn binnengekomen. Verwarring heerst alom. En blijft heersen. Weken later nog.’ (o.c. pag. 18; cursivering van mij, V.d.W.) II a. De vadsige koning spreekt in de tweede strofe van gedicht 4 uit de reeks van die naam (Een Geverfde Ruiter, pag. 30) de volgende woorden: (‘)Zeg: “Met geen vastere voet aan de aarde, op geen lossere schroeven nu als toen ik in de wereld binnenrolde bij autogetoeter.”(’) | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
b. Twee jaar na de bundel publiceert Claus in Randstad 5 (Lente 1963; LRP 63) het 33 pagina's tellende gedicht Het teken van de hamster. Daarin komt ‘autogetoeter bij het ter wereld komen’ niet minder dan vier keer voor. Het betreft hier herinneringen die de dichter overvallen bij een bezoek aan zijn geboortestad Brugge: (o.c. pag. 10)
(...) de stad waar ik ter wereld kwam tussen autos,
Memlincs en messen.
(ibid. 13)
Brugge. Mijn moeder laat haar vrucht
- haar prooi - niet los. Men moet in haar zoeken.
De dokters aan haar bed vergelijken automerken
en mijn vader toetert aan het hek.
(ibid. 15)
Hier toeterde mijn vader in zijn wagen.
Uit haar verdoving opgeschrikt herkende mijn moeder
de schreeuwvogel
en liet mij los in de veeltakkige handen van de Verlosser.
(ibid. 27)
Of werd hij mijn vader hier in het hospitaal, die Griek,
toen mijn moeder het maanachtig balken
hoorde van zijn auto bij het hek?
Om moeilijkheden met redacteuren van dit blad te voorkomen, waag ik mij niet te zeer in de theoretische implicaties van mijn handelwijze. Ik volsta met de opmerking dat het mij geoorloofd lijkt, dergelijke correspondenties (voorlopig) constaterenderwijs naast elkaar te plaatsen, en ik geef als mijn indruk dat een motief als in dit (en in het volgende) geval een zekere symboolwaarde krijgt, of op zijn minst door de dichter op die wijze wordt gehanteerd. (Waarschijnlijk ligt hier de grond van het verwijt dat de laatste tijd nogal eens in kritieken opduikt en dat hierin bestaat, dat de beelden die Claus gebruikt, ten dele symbolisch zijnde, vaak hun waarde ontlenen aan zeer (of tè) particuliere interpretaties; in die zin spreekt V.W.D. Schenk in De Gids, 126e jrg., sept. 1963, pag. 172, over De Verwondering.) III a. Een Geverfde Ruiter, pag. 12 (gedicht 6 van de reeks Spreken) tweede strofe: Weet je nog, de aardappelen brandden in het loof
| |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
en hoe wij op blote voeten dansten en huiswaarts renden,
want toen was er nog een avondhuis
en een moeder vol boekweit en verhalen?)
b. De Zwarte Keizer (7e druk, Amsterdam 1962) pag. 130 (verhaal De Afbraak): ‘September. Het land bij ons (...) wordt nu leeggerooid. Waar de aardappelen stonden is er nu een bruin en purper veld waarop vuren worden aangelegd die knetteren en roken. Wij gooien er aardappelen in, de rose, kleine aardappelen die de mannen voor ons laten liggen, en wij, - jongens en meisjes in zwarte schorten, op naakte voeten - eten het dampend en heet vlees tussen de zwartverkoolde korsten.’ c. Brandende velden en verbrande akkers komen minstens tweemaal voor in De Oostakkerse gedichten (Amsterdam 1959, Lp 31, pag. 13 en 55). Minstens, want waarschijnlijk mogen de vlammende weiden (ibid. pag. 16 en 18) er ook bijgerekend worden.
Het aantal dergelijke gevallen kan tot zeker vijftig worden uitgebreid. In dit licht moet ook mijn suggestie met betrekking tot Een Geverfde Ruiter worden gezien. Al eerder zal de gedachte opgekomen zijn aan ‘een ruiter in verf, een geschilderde ruiter’. Ik citeer uit het verhaal Het mes in de bundel De Zwarte Keizer - het citaat moet uitvoerig zijn, omdat de uitvoerige beschrijving essentieel is voor de volledigheid van het ‘portret’ -:
(pag. 107/108) ‘Thomas wilde de keuken in, want hij had honger, maar toen boven ineens een deur toesloeg, liep hij vlug het rood salon in. Hij wist zich veilig hier. (...) Boven de schoorsteen hing zijn vader. Thomas had hem gekend, zei Mama, toen hij twee jaar oud was, maar hij wist van zijn vader alleen wat Mama, Marthe, de dorpsmensen en vooral Toni's moeder over hem verteld hadden. Toch kende hij zijn vader goed. Nu, in het donker, kende hij zelfs elke vouw van de berenmantel, elke plooi van het jachtkostuum, de vergane kleur van het gilet, de kleur van het witte hemd en van het blonde, kortgeknipte haar. De neus | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
was dik en sterk, het gladde voorhoofd was hoog. Hij had een kleine snor gehad een tijd lang, zijn vader, en gewoonlijk droeg hij een pelsmuts, maar niet op dit portret. Thomas was alleen met zijn vader, “buiten wachten de beulen op mij”, ergens tussen de bossen buiten, achter het sanatorium, tussen de varens en de duinen van het dreefje klonk, ver en donker en nabij een noodbel. De vader hield nonchalant op de hoogte van de derde mantelknoop een sigaret in de hand en hij glimlachte. Op het eerste gezicht, en soms nog verrassend voor Thomas, was het een koud, onwillig lachtje, alsof hij met tegenzin de schilder, of Mama, die bij de schilder stond, had ingevolgd. Maar Thomas kende hem beter, boven de opgetrokken mondhoeken en de lichtjes gezakte onderlip, die even een glimp van de ondertanden bloot liet, glansde de blik van iemand, die over steppes, woestijnen, velden, weiden kijkt, die paard rijdt door hoge grassen of in bergen. Wie was hij? Wie was zijn vader? Zijn vader sliep nooit des nachts en rookte drie pakken sigaretten per dag, zijn paard heette Light en 's nachts lagen in de dorpen van de omtrek alle boeren wakker door het slaan der lichte hoeven van Light op de kasseien, als hij, die zij Dolle Dries noemden, door zijn landerijen reed. Zijn vader zat opgericht en recht in het zadel tot de morgen, dat wist hij, alhoewel niemand hem ooit gezien had des nachts, zij hoorden alleen de paarde-hoeven en het gehinnik.’ (pag. 117/118) ‘Om de neus van zijn vader had de schilder een okeren glans gelegd. De wangen waren vol en hij was glad geschoren. De neus was dik en gaaf. Toch had men er, een paar jaren voor zijn dood, een poliep weggebrand, had Mama verteld. | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
glimlachte, met de onrustige ogen van iemand die paard had willen rijden door steppen, die in bossen en velden geweerschoten loste, op geen wild, maar in de boomstammen, in de hagen, in de witte herfstlucht (een keer op een koe en hij had dagenlang geweend, zei Toni's moeder) iemand die verdwenen was van deze aarde, maar hier in de kamer stond, met een grijnzende mond en onwil in de blik.’ Dit is in elk geval een geverfde ruiter. |
|