is de literatuur en de literatuurstudie niet alleen in kun historische ontwikkeling te beschrijven, maar ook te beoordelen. Literaire werken kunnen volgens hem niet op een neutrale wijze behandeld worden. Zij vergen een waardering. Niet slechts is literaire kritiek zonder literatuurgeschiedenis ondenkbaar, evenzo literatuurgeschiedenis zonder kritiek. En een vorm van literatuurwetenschap, die dit deel van haar taak veronachtzaamt of op andere wijze geen ernst maakt met de aard van het literaire werk, deugt niet. Zo is een literaire geschiedschrijving in termen van bronnen en invloeden slechts een pseudo-geschiedschrijving. Zij houdt zich ipso facto niet bezig met het literaire werk zelf maar met wat er nu juist niet toe behoort. En hier treft dan inderdaad een belangrijke overeenkomst met de New Critics. Ook in de literaire theorie van Wellek wordt het literaire werk zelf afgegrensd van de causale factoren, die het ontstaan ervan hebben beïnvloed. Zonder de studie van die factoren te willen elimineren, wil hij haar duidelijk een ondergeschikte plaats geven. ‘The study of literature as literature’ is een gemeenschappelijke slogan, van hem en de voornaamste woordvoerders van het New Criticism.
De historische exposé's, die Wellek in dit boek geeft, zijn dus zelden in een neutrale toon gesteld. Hij beschrijft en verheldert niet alleen, hij prijst en laakt; zijn ‘geschiedenissen van een begrip’, zijn overzichten van richtingen en onderzoekingen, dienen de bevordering van wat hij als de gewenste begrippen, richtingen en onderzoekingen ziet. En dit normatieve aspect vloeit voort uit zijn opvatting van de aard van het literaire werk, kernstuk van zijn literaire theorie.
In Concepts of Criticism is deze opvatting nergens uiteengezet, al zijn er enkele vingerwijzingen aanwezig. Evenals in Theory of Literature betuigt Wellek zijn instemming met de gedachte van de Poolse fenomenoloog Roman Ingarden, dat het literaire kunstwerk een gelaagde structuur heeft. Deze structuur is er dan één van ‘signs and meanings’ (blz. 293). Dit is een plausibel uitgangspunt. Elders echter in het boek wordt het literaire werk gekwalificeerd als een ‘structure of values (blz. 15, verg. ook 52 en 68), resp. als de belichaming daarvan (blz. 18).
Een dergelijke kenschets is heel wat minder plausibel. Wat zijn precies de bestanddelen van die structuur van waarden, en welke relaties bepalen haar? Raadpleegt men Theory of Literature, dan vindt men daar het literaire werk o.m. gekarakteriseerd als een ‘structure of norms’ c.q. ‘standards’ (hfdst. 12). Is hiermee hetzelfde bedoeld als met een ‘structure of values’? Men zou het vermoeden, want de argumentatie in