Merlyn. Jaargang 2
(1963-1964)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Een stukje traditie bij Claus
| |
[pagina 67]
| |
Portent, en livree jolie,
Gouttes d'argent d'orfaverie,
Chascun s'abille de nouveau:
Le temps a laissié son manteau.
Claus, o.c. pag. 29: En weer legt het weer zijn jasje af
van wind en kou en regen
en komt ons in een gilet van taf
brokaat en zomer tegen.
Geen beest en geen vogel
die in zijn bargoens niet jodelt.
Weer legt het weer zijn jasje af.
Rivier, fontein en sloot
dragen livrei
en lager op de kaart (Camoes Airlines)
worden in het lieflijk rood van de zomer
honderd Angolezen in de grond gestopt
tot aan de nek, als tulpen waarover de lage
adem van de aarde waart.
Hun hoofden (tulpenkelken
of rozen te heetgebakerd)
steken boven en leven.
Weer legt het weer zijn jasje af.
De bulldozer rijdt erover
en maakt het tulpenbed gelijk.
Rivier, fontein en sloot en veld
dragen livrei van goud en zilver.
Ieder kleedt zich in zijn Zondagspak.
Weer legt het weer zijn jasje af.
Claus' begin En weer is hieruit te verklaren, dat hij de aanhef van het gedicht al verscheidene keren eerder gebruikt heeft; voor het eerst op pag. 13, vervolgens nog een keer op dezelfde pagina en op pag. 16, waar de regel telkens in andere passages is ingeweven. (Ook na de eigenlijke vertaling gebeurt dat nog, op pag. 31.) Bovendien bereikt hij door de nu ontstane herhaling van weer in verschillende betekenis een zekere speelsheid. Die speelsheid is kenmerkend | |
[pagina 68]
| |
voor het gehele vertaalde gedeelte. Dat spreekt vooral als men ook de vertaling van Leopold in de vergelijking betrekt. Deze laatste vertaling is al eerderGa naar eind2 met ‘inslecht en foeilelijk’ bestempeld, voornamelijk vanwege de plechtstatigheid die in strijd zou zijn met de ongekunsteldheid, het ‘gewone’ van het origineel. In vergelijking daarmee lijkt Claus in tegenovergestelde richting af te wijken, overigens met een vooropgezette bedoeling, zoals hierna zal blijken. Hij gebruikt hier en daar blijkbaar bewust zeer alledaagse woorden en wendingen, terwijl ook zijn behandeling van metrum en rijm vrijer is. Een paar voorbeelden. Leopold:
't Getij liet uit den mantel zijn
Claus:
Weer legt het weer zijn jasje af
Leopold:
En daar is dier noch vogelijn,
of in zijn taal roept het u tegen:
Claus:
Geen beest en geen vogel
die in zijn bargoens niet jodelt
en de versies van: Chascun s'abille de nouveau Leopold:
een elk wil op het fleurigst zijn
Claus:
Ieder kleedt zich in zijn Zondagspak.
Nog een speelsigheidje is misschien het volgende. Hoewel Claus ook elders het franse woord gilet bezigt, kan ik me niet aan de indruk onttrekken, dat het gebruik hier op een speciale wijze geconditioneerd is. In het origineel staat het deelwoord vestu; in de middel-franse spelling kan de dichter een Nederlands woordbeeld herkend hebben, en vervolgens heeft hij dat Nederlandse woord vest... in het Frans vertaald! (N.b. Een aanduiding van een kledingstuk komt in de oorspronkelijke tekst niet voor.) Door al die lichtvoetigheid krijgt de uitbreiding die Claus aan het gedicht heeft gegeven, meer reliëf. Midden in dit idyllisch tafereeltje plaatst hij de beschrijving van een massamoord in AngolaGa naar eind3. De verbinding tussen de twee tonelen wordt gevormd door en lager op de kaart met het als richtingaanwijzer fungerende (Camoes Airlines)Ga naar eind4, en door de woorden in het lieflijk rood van de zomer, waarmee immers een eendere zomer bedoeld is als die in d'Orléans' gedicht. Vooral uit het gebruik van het woord lieflijk blijkt dat Claus de tegenstelling tussen het idyllische en het wreedaardige bewust heeft gehanteerd. Dat blijkt ten over- | |
[pagina 69]
| |
vloede uit de tussenvoeging van de refreinregel op het kritieke moment in de beschrijving van de massamoord. De navrante tegenstelling bereikt daar een climax en culmineert in de ‘vriendelijkheid’ van de laatste vier regels. Een algemener opmerking tot besluit. Met de navolging van klassieke schrijvers zoals hier (gedeeltelijk) vermeld is, doorbreekt Claus een al traditionele, algemene opvatting, volgens welke plagiaat als letterdieverij wordt beschouwd. Dat doet in het begin wat vreemd aan, maar toch zal m.i. zijn werkwijze minder blijvende weerstand opwekken dan het zich op het eerste gezicht laat aanzien. En wel om de eenvoudige reden dat de traditie waar hij bij aansluit, veel en veel ouder is dan die welke hij doorbreekt. Van de klassieke oudheid tot (bij ons) diep in de 17e eeuw geldt wat wij plagiaat noemen, als een van de meest aanbevelenswaardige werkwijzen, in het bijzonder voor de jonge dichter die het vak nog moet leren, maar ook voor de oudere. In dit verband zij herinnert aan Vondels Aanleidinge ter Nederduitse Dichtkunst. Het probleem is literair-historisch overzichtelijk samenvattend behandeld door J.D.P. Warners in drie artikelen, getiteld Translatio - Imitatio - Aemulatio, in De Nieuwe Taalgids, jrgen 49 en 50 (1956 en 1957), waar, ook voor de klassieken, een uitvoerige bibliografie is te vinden. De heropleving van dit verschijnsel bij Claus lijkt mij een literair-historisch feit van belang. | |
NaschriftBovenstaande bijdrage is (met de opmerkingen over de te verwachten weerstand en al) geschreven vóórdat in Vlaanderen omtrent deze kwestie een plagiaat-rel ontstond en dus ook voordat Claus zijn werkwijze verdedigde met argumenten die sterk overeenkomen met de hier gegeven karakteristiek. Schrijver dezes wijst daarom elke beschuldiging van letterdieverij aan zijn adres bij voorbaat van de hand. |
|