| |
| |
| |
De derde beproeving
Rein Bloem
In Merlyn 5 gaf C.W. van de Watering een interpretatie van Klein essay van Gerrit Kouwenaar, dat mij sindsdien meer te harte gaat dan vroeger. Er gaat blijkbaar een danige impuls uit van zo'n analyse, al moet ik er meteen bij zeggen dat het gedicht er m.i. bij Van de Watering bekaaid af komt. Daarom en om een leesmethode te kritiseren, deze nieuwe poging; een demonstratie van twee lezingen met voorbeelden en conclusies.
De interpunctie in Klein essay blijkt bijna geheel afwezig; bijna - niet helemaal. Men doet dan goed geen leestekens voor een interpretatie in te voegen, omdat daardoor een andere structuur ontstaat dan de dichter, die immers de spaarzame leestekens niet zo maar zal plaatsen, geeft. Van de Watering nu begint zijn analyse met het op twee manieren lezen van de eerste zin: ik beproef het te schrijven, waarvan hij als de meest voor de hand liggende structuur ziet: ik beproef het/ te schrijven met een soort dubbele punt dus achter het. Grammatikaal gedacht is het dan een voorlopig lijdend voorwerp en schrijven het ‘eigenlijke’ object. De andere mogelijkheid: het als lijdend voorwerp bij schrijven zou de onbevredigende omstandigheid te zien geven dat de betekenis van het in de lucht blijft hangen.
Hier is het kwaad al geschied: het zinnetje is zonder dubbele punt geen buiten-gewoon exemplaar (zie: ik probeer je te volgen). Er is dus geen aanleiding tot leestekens. En gesteld dat het streepje achter het niet als leesteken opgevat kan worden, maar als hulpmiddel voor het aangeven van de zinsmelodie? Dan nog brengt het teken een breuk in de zins-structuur teweeg, die er niet hoeft te zijn. Er kunnen omstandigheden zijn dat de lezer gedwongen wordt zich een breuk te lezen, maar hij moet er niet mee beginnen. En het onbevredigende, vage het dan? Dat is niet onbevredigend, omdat het oningevulde ons blijkbaar gegeven
| |
| |
wordt, de oplossing volgt misschien verderop in het gedicht. Bovendien valt die vaagheid mee, omdat de titel Klein essay er meteen al aan vast te knopen is.
Een dergelijk voorbeeld is te vinden bij de interpretatie van de tweede strofe van gedicht 1-:
Volgens Van de Watering zou men tussen is en ik een dubbele punt kunnen denken, waardoor een soort toelichtend verband ontstaat. ‘Maar in gedicht 2. is dat onmogelijk’; daar staat:
ik beproef het te schrijven.
Twee opmerkingen: het woordje maar is hier niet op zijn plaats, omdat men een structuur met punt niet zonder meer kan toepassen op een structuur zonder punt. Er is in het eerste gedicht ook nog de mogelijkheid van is als koppelwerkwoord, waarbij dus de mededeling wat het nu precies is opengehouden wordt: het is niet mooi, niet lelijk, het is ik beproef het te schrijven.
Van de Watering stelt dat hier twee mogelijkheden zijn: de werkwoorden zijn overgankelijk of onovergankelijk. Hij kiest de laatste oplossing omdat het ontbreken van een lidwoord bij stem de overgankelijke lezing bemoeilijkt. We moeten dus lezen:
de hand versteent- lucht.
Afgezien van het feit dat je hier maar op moet komen- het is eenvoudig niet waar dat het absente lidwoord iets bemoeilijkt. Althans niet op het grammatikale of syntactische niveau, daar heeft men te maken met twee modellen van een subject-verbum finitum-object-constructie. Op het semantische vlak gaat het minder gewoon toe, want daar moeten stem
| |
| |
en lucht als stofnamen begrepen worden. De implicaties van dit a-normale feit zullen onderzocht moeten worden, zonder zich uit te spreken over een verkiesbare normaliteit. Pas als deze lezing doodloopt, non-sens oplevert, kan men de grammatikale structuur verhaspelen om een uitweg te vinden.
De zeer ongewone syntactische lezing van Van de Watering, met behulp van fictieve leestekens aangeduid, wordt verder verdedigd door een eigenaardigheid van Klein essay 8- te signaleren: de stem begaf zich. In die zin ontbreekt de richting waarheen, het komt dus blijkbaar in deze poëzie voor, dat een zin in zijn normale functie wordt onderbroken. Maar wat is het geval: in 8- (dat ook Van de Watering als echo van 1-herkent) komt nu net ook deze zin voor:
mijn hand kon soms lucht voelen
Hand en lucht dus in een subject-object verhouding: de ‘eenvoudige’ lezing zonder grammatikale akrobatiek verdient de voorkeur: de werkwoorden zijn overgankelijk, de corrector moet zijn leestekens intrekken. Maar dan komt de hele interpretatie op losse schroeven te staan. Van de Watering betoogt immers, dat de onovergankelijke werkwoorden duiden op een mislukking, een bevriezing, een kramp, die zich dan in de laatste regel van 1- voltrekt:
‘Die regel wordt namelijk plotseling afgekapt.-’ Nee, het te verwachten object verschijnt niet.
‘De open plek is namelijk door alles of niets in te vullen-’ Ja, maar er is wel een hiërarchie, een voorkeur: de achtste rib van Methusalem is onwaarschijnlijker dan raapsteeltjes en raapsteeltjes onwaarschijnlijker dan het leven en het leven onwaarschijnlijker dan iemand en iemand onwaarschijnlijker dan een naam en een naam onwaarschijnlijker dan jou. Het zinnetje in de computer gestopt, zou er als ik houd van jou uitkomen. Grote paniek onder ons individuele poëzielezers, die als zij moesten invullen het liefst het meest onwaarschijnlijke zouden nemen. Maar waarom geen rekening houden met die grootste kans en niet 's verder kijken in het gedicht:
| |
| |
De cirkel is gesloten, de open plek ingevuld, de jij komt niet uit de lucht vallen.
Let wel: ik zeg niet dat er ik houd van jou gelezen moet worden, alleen dat de syntactische structuur van ik houd van onaf is, dat er één mogelijkheid méér vooruit wordt geprojecteerd dan andere, dat er dus van afkapping, mislukking geen sprake hoeft te zijn.
Er is nog een andere gevolgtrekking uit 1- mogelijk. De structuur van deze afdeling is als volgt weer te geven:
a. | ik beproef het te schrijven (2x) |
| |
b. | nu opnieuw het lijf mij uitleverde
de stofjas uittrok |
| |
c. | vlees vloeit met ruimte ineen
het woord smelt stem drie aggregatietoestanden
de hand versteent lucht |
| |
d. | ik houd van |
Of nog korter:
I | Ik beproef het te schrijven + twee bijzinnen, bepalingen |
II | drie aggregatietoestanden |
III | ik houd van |
Of nog korter:
Is er een aansluiting mogelijk van III bij één van de andere groepen? Het meest voor de hand liggende - en dat is altijd het eerste spoor - is, dat ik houd van zich aansluit bij ik beproef het te schrijven, dat het een aspect is van het vage het. Op twee manieren wordt die vaagheid dan beperkt, vanuit de titel en vanuit de laatste regel van 1-. M.a.w. dit essay zou kunnen gaan over de liefde, over je van het.
Nog een voorbeeld van een te weinig structurele lezing:
| |
| |
het is meer dan een woord
die moeizaam rijmt op zijn tegenpool
die de haat is en soms de levende dood
Volgens Van de Watering is dit begin van 3- te vergelijken met een cryptogram, dat alleen maar opgelost kan worden door invulspelletjes te bedrijven. Bij verrassing verschijnt er dan:
het is meer dan een woord = poëzie is meer dan een daad
Dit zou dan een reactie zijn op het gedicht Poëzie van Remco Campert, dat aldus begint:
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.
Ik zou weer een pleidooi willen houden voor een eenvoudiger uitgangspunt (geen woorden maar daden) en kijken naar hoe die zin in elkaar zit:
woord-moeizaam rijmt-tegenpool-haat- (levende dood)
Een reeks met twee onbekenden: woord en levende dood.
Van de Watering doet nadat hij het invulspelletje achter de rug heeft, een beroep op Vondel, die schrijft: Wat eenzaam leeft is leven doot; dus: levende dood = eenzaamheid. Ik heb dat citaat niet in mijn hoofd, maar wel Van Dale bij de hand - die dezelfde oplossing geeft, waarbij ik trouwens wil aantekenen dat levend dood eigenlijk helemaal niet zo raadselachtig is, het beeld ‘spreekt voor zichzelf’.
woord-moeizaam rijmt-tegenpool-haat-(eenzaamheid)
Een reeks met één onbekende, die opgelost wordt als het geheel teruggelezen wordt:
haat-tegenpool-moeizaam rijmt... liefde
Geen verrassing, want de gedachten van de lezer van 1-, 7-, 8-, de lezer
| |
| |
van het geheel gingen al die kant op. Is dat teruglezen geen goocheltruc? Gezien het woord tegenpool wordt de lezer wel gedwongen in tegenstellingen te denken.
Wat staat er dan:
het is meer dan liefde die moeizaam rijmt op zijn tegenpool,
die de haat is en soms de eenzaamheid.
Daar zit een a-normale wending in, die Van de Watering al puzzelend niet signaleert, maar die op zijn implicaties onderzocht dient te worden: hoe kan iets moeizaam rijmen op zijn tegenpool, is dat niet dubbel-op? Op het eerste gezicht wel, maar het gaat om het woord liefde, dat als schrijfsel nauwelijks in staat is om haat en eenzaamheid uit te schakelen, speciaal de eenzaamheid die het thema is van de rest van 3-. Het je van het-moment uit 1- is dus meer dan liefdeslyriek. Dat komt neer op een tekortschieten van het woord, niet op een mislukking. Men zou hier een woordenspelletje in kunnen zien, maar wat ik wil aangeven is, dat het onder een absoluut beleven blijven nog geen nederlaag op alle fronten is, er blijven perspectieven.
Een probleempje dat overblijft is het voorzetsel op. Impliceert dit niet echt rijmen: dood-haat-daad? Ik kan op deze rijmen het woord moei-zaam niet toepassen en gebruik de combinatie alleen in figuurlijke zin en in sinterklaasstemming:
Sint zei wat geef ik hem,
Ook Van de Watering gebruikt de uitdrukking figuurlijk, ondanks het voorzetsel.
Maar wat is het dan wel? Het antwoord geeft 4-, het gedicht, waarvan de interpretatie vrij gek uitvalt:
het is een samenstel van werelden
kamers plantsoenen steden
gelezen hoogland zonder betast gras
maar kleur en vorm, en de smaak
door een bevruchte mond gedronken
| |
| |
een samenspanning van kleine dieren
als kevers of mieren als bij afspraak
zich begevend om zo en zo laat
naar één vierkante millimeter
die de beste is der aarde
Dit zou de zoveelste aanloop tot het schrijven zijn en de zoveelste mislukking. Hiervan zou de hoofdstrekking zijn: het gedicht ontstaat buiten de dichter om.
?.
Ik citeer de argumentatie rond de tweede strofe:
‘De tweede strofe biedt ondanks de schijnbare nauwkeurigheid van de omschrijving minder houvast (tenzij voor duiders van sexuele symbolen, mede in verband met bevruchte mond). Is die grootte-aanduiding zo concreet als ze suggereert te zijn? Dan zijn er niet zoveel mogelijkheden. Bedoeld kan zijn de punt van een schrijvende pen. De kleine dieren zijn dan de letters; een samenspanning daarvan zijn de woorden en, in het verlengde daarvan, poëzie. De vierkante millimeter is misschien ook de punt als leesteken. Al schrijvend beweegt zich het “schrijfsel” volgens een doelbewust, maar voor de dichter onbekend plan naar zijn einde; de afsluiting, de punt na het gedicht is de beste millimeter. Een andere, minder stoffelijke strekking houd ik voor mogelijk, maar ik zie ze niet.’
Een document.
Maar ik voel weinig voor sexuele symbolen tussen haakjes en omdat er voortdurend verwijzingen zijn naar erotische situaties (in 8- verheft zich o.a. een baarmoeder giechelend in de bomen) wil ik eerst 's zien of die bevruchting letterlijk genomen kan worden en niet buiten spel gezet hoeft te worden. Zo gelezen is 4- het lichamelijk gedicht pur-sang, het beeld van bevruchting, de kleine dieren spermatozoïden. Het gedicht is een hoogtepunt.
Wat levert deze interpretatie op voor het Klein essay? Terug naar 1-:
ik beproef het te schrijven
nu opnieuw het lijf mij uitleverde
vlees vloeit met ruimte ineen
| |
| |
De structuur van 1- maakt een directe aansluiting van vlees vloeit met ruimte ineen bij de twee bijzinnen in de verleden tijd onwaarschijnlijk; Van de Watering plaatst de werkwoorden uitleverde, uittrok en ineenvloeien wél in een reeks, met als consekwentie dat ook lijf-stofjas-vlees in één samenhang staan. Interpretatie ‘nu opnieuw het lijf mij (d.w.z. het onlijfelijke, zichzelf ervarende “ik”) losliet of vrijliet, (en dat nader uitgelegd in:) zich van zijn stoffelijkheid ontdeed. Blijft echter de moeilijkheid dat lijf stoffelijkheid, lichamelijkheid lijkt te betekenen, terwijl het volgens de derde regel toch weer niet identiek is met stofjas.’ Hij redt zich uit de impasse door deze lezing voor te stellen: de stofjas = onderwerp, uittrok = zelfstandig werkwoord - een zelfde wending dus als bij de overgankelijke en onovergankelijke werkwoorden. Meer voor de hand ligt een associatie met magazijnbediende, klerk, enz. - bestofte figuren. M.a.w. er wordt niets abstracts afgelegd, maar iets heel concreets, iets negatiefs, zoals het woord stof nog een aantal malen in het hele gedicht gewaardeerd wordt:
dat de woorden verbleken (6-)
Het lijf wordt daarentegen positief gewaardeerd - allicht tijdens het moment waarop vlees met ruimte ineenvloeit.
Klein essay is een gedicht over twee wijzen van communicatie: liefde en taal; Van de Watering kiest, ziet alleen de laatste mogelijkheid en waardeert die ten onrechte als een mislukking.
Dat is een eerste conclusie, maar de oorzaak van het eenzijdige lezen is nu ook duidelijk geworden: de leesmethode is discutabel.
Ten eerste worden syntactisch normale constructies doorbroken.
Ten tweede wordt niet ingegaan op of uitgegaan van de structuur van de afdelingen.
Ten derde wordt niet of nauwelijks gezocht naar samenhangen in het gehele gedicht.
Het is de methode van het lineaire lezen, het regel voor regel onderzoeken op de mogelijkheden en het veelal kiezen van één daarvan.
Daartegenover staat de structurele methode, het verkennen van het terrein zonder onmiddellijk in details vast te lopen, het zoeken naar samen- | |
| |
hangen, verwijzingen; het daarna op de voet volgen van het gedicht is gemakkelijker en doelgerichter, laat meer mogelijkheden open.
Ter controle Van de Waterings aantekeningen bij 5-:
‘Gedicht 5- is het moeilijkst toegankelijk van de hele reeks en tegelijk het belangrijkste in programmatisch opzicht. De dichter raakt hier aan de kern van zijn poëzieopvatting. Bij een analyse ervan zouden tientallen andere gedichten uit deze en latere bundels betrokken moeten worden. Ik moet volstaan met de bewering dat enkele hoofdthema's en vooral de procedure van Kouwenaars latere poëzie in aanleg in dit gedicht aanwezig zijn.’
als één woord nog zou kunnen wezen
in een volslagen taalkundige leegte
kern van de ontploffing is het blinde kijkgat
de grootste stilte is het woord
dat overbodig werd van graagte
verdwalend in zijn eenvoudig kring
bij voorbaat is verzadigd
In een volslagen taalkundige leegte is geen enkele informatie onderhevig aan storing, niet van de kant van de berichtgever, niet van de kant van de ontvanger, niet van de kant van de situatie. Maar zo'n situatie, waarin men met het woord naar believen kan omspringen, bestaat niet. De ontmoeting van lezer en gedicht is altijd voor een deel een misverstand: kern van de ontploffing in het blinde kijkgat (op het losse vel bij Merlyn 5 staat blinke kijkgat, wat mij eerst deed speculeren over open plekken in de wolken).
Vergelijk voor de ontploffing 3-:
| |
| |
dat niet begrijpt wat staat voor woorden
en aan de explosies ver daarachter
een hand verliest of een oog
en halfhuids wordt en wantrouwt.
Zijn er meer parallellen? Verwijzingen binnen het gedicht?
a. | het bestaat zo radeloos als een werkbij grommend verdwalend in zijn eenvoudige kring | de cirkel sluit: luister de grammofoonplaat van de volmaakte | radeloosheid |
| | | |
b. | eenvoudige kring | de cirkel sluit | (de laatste regel van 1-) |
| | | |
c. | werkbij- | het kurkdroge woord schaamt zich schuilt weg maar moet werken is onvervangbaar | (2-) |
| | | |
d. | schaal honing- | bevruchting-(4-)- oogst | (8-) |
Het veelzeggende het is slechts uit te drukken in woorden, die de kern nooit zullen omvatten maar er wel vol van zijn.
Het ‘absolute’ in de beleving van 1-, communicatie op de wijze van de taal en de liefde tegelijkertijd, is niet adequaat te vertalen.
Een dichter is daartoe niet bij machte, maar in 8- wordt deze impotentie
zacht slaande de kruk van de lamme
als een baarmoeder giechelend
lief zich verhief tussen bladeren
met een glimlach beseft: op een andere manier is het te formuleren
bestaande dat ik op mijn tenen staande
waarmaakte zonder toveren
| |
| |
Ik besef heel wel dat deze interpretatie niet alles oplost en veel onbeksproken laat. Maar het terrein is verkend, de lezer is op het (een) spoor, het gedicht is toegankelijk.
Een zo geheten uitputtende analyse was niet de opzet; het ging om de perspectieven van twee leesmethoden te demonstreren aan één gedicht.
|
|