Merlyn. Jaargang 2
(1963-1964)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
De vertraagde dubbele film
| |
[pagina 53]
| |
Terug naar Varenheuvel, waar de dichter, juist uit bed, met slaapjes in de ogen de tijd doorwaadt Vogels en kruid betastend met handen
En groen en gouden was ik jager
herstel Nog nat van jagersgroen gras.
Even verder treffen we hem en z'n makkers aan: ‘boomgaardgaaf en geolied klommen wij/ de dag naar de goudglanzende oogappels/ ..’ Jawel, jong en onbezwaard was hij in de appelgaard, blij om het groen van het gras, gouden in het glanspunt van zijn ogen, een prins der appelsteden, die elders (de appels dus) rauw of wormstekig worden gegeten. Hier trouwens ook. Eerlijkheidshalve moet ik opmerken, dat de bewerker het origineel zuiver heeft aangevoeld in z'n adjektivische bijzonderheden als: boomgaardgaaf, dagdromenverre, en, op een andere plaats, wrakkenvol water. De omgeving waar zich dit alles afspeelt zal de lezer niet nader verklaard behoeven te worden: de kinderen bevinden zich op en om de boerderij, hier bij voorkeur ‘hofstee’ en ‘hoeve’ genoemd (strofen 2, 4, 6). De dichter betreurt het, voorgoed weg te zijn uit het jonge en onbezwaarde kinderland, de tijd grijpt hem in zijn lurven, rijdt hem naar de volwassenheid en de dood,... ‘ofschoon binnen de einder van sterven/ wij wreder waren dan zelfs de zwaluwen wisten.’ Ondanks de hierboven vermelde grofheid, wil ik nog eens en beschroomder dan daarnet een wijziging voorstellen met: ‘... dat de tijd mij
Aan de schim van mijn hand naar de zwaluwenzolder zou
voeren’
of: ‘Heel de maan lang, hoorde ik de zwaluwen/
Hield de tijd mij groen en stervend/ -’
| |
[pagina 54]
| |
Onder de titel ‘De bittere geur van zomer’ heeft de bewerker andere versies gegeven, en een en ander nader uitgewerkt. Daar het mijn werk niet is, op dat van anderen in te gaan, en het me dodelijk vermoeit, wil ik nog één eigenzinnige opmerking maken. Waarom wordt er gezegd: ‘de dag was een hooiberg en het dak
van de hoeve (!) met de doorschoten haan daarop
laaide naar de hemel.
Het lijkt me eenvoudiger samen te vatten in: ‘Mijn wensen renden door het huishoog hooi/...
en de hofstee (zag ik terug), de haan op haar schouder,
het was al glanzend/...
de hemel ontstond opnieuw.
Het is mij niet duidelijk waarom dit alles kon worden gepubliceerd. Er dieper op ingaan heeft weinig zin en het lijkt mij niet vruchtbaar. Het is alleen jammer dat iemand die blijk geeft op andere fronten kapaciteiten te bezitten (en die wil ik geenszins verdoezelen) dít kouveusewerk tegen de prikkels slaat. Over toevallige overeenkomsten spreek ik niet. De lijst van toevalligheden kan echter te lang worden, en dan is er reden tot wantrouwen. Dat iemand invloeden ondergaat vind ik natuurlijk en vanzelfsprekend, vooral in een tijd waarin elk boek voor iedereen bereikbaar is. Maar in Dylan Hamelink geloof ik niet.
28 / XI / 1963. |
|