Merlyn. Jaargang 1
(1962-1963)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
De geheide vaderDr. H.W. van Tricht staat met zijn psychologische diepzeevisserij niet langer alleen. Naast hem staat thans Th. Govaart, die in een dubbelboek over Borderwijk en Claus, Het geclausuleerde beest, de laatste schrijver eens fijn op de divan heeft gelegd. Het resultaat is een rapport van 97 bladzijden, dat ‘De krakende makelaar’ heet en aan Claus en diens vrouw werd opgedragen, waarmee Govaart elk psychologisch adviesbureau in service overtreft. Een der mooiste conclusies uit die krakende makelaar staat op bladzijde 189: ‘Het is langzamerhand duidelijk geworden dat Hugo Claus het in de overgangs fase van jongeman tot man niet gemakkelijk heeft gehad, eventueel: het zich niet gemakkelijk heeft gemaakt.’ Daarmee zijn we in de Nederlandse literatuur een nieuwe overgangsfiguur rijker, - gelukkig voor Nijhoff die zo lang alleen heeft gestaan. Uit de rest van het opstel blijkt, dat Claus de moeilijkheden te boven komt en man wordt. Er zit een fijne titel voor een jongensboek in het opstel: Hugo wordt man. Claus staat niet alleen. Er hebben meer schrijvers en dichters bij hun vermannen in de knoei gezeten, zelfs in de negentiende eeuw, toen puberteit, juventus en adolescentia nog ontdekt moesten worden. Een uiterlijk zo ongecompliceerde figuur als Jan Pieter Heye heeft het flink te kwaad gehad. Uit zijn verzamelde gedichten citeer ik dit vers van deze verborgen belijder. Zie ginds komt de stoomboot
uit Spanje weer aan.
Hij brengt ons Sint Nicolaas,
ik zie hem al staan.
Hoe huppelt zijn paardje
het dek op en neer,
hoe waaien de wimpels
al heen en al weer.
Zijn knecht staat te lachen
en roept ons reeds toe:
Wie zoet is, krijgt lekkers,
wie stout is de roe.
Maar, jongens, wat zie ik?
Een pop van speculaas.
Die heb ik gekregen
Van Sint Nicolaas.
Heye schreef dit vers op middelbare leeftijd, schijnbaar in het herfsttij van zijn virilitas, in werkelijkheid nog midden in een adolescentie-crisis. Ik wil het gedicht niet regel voor regel psycho-analyseren. Hoofdthema is de her-verschijning van de gevreesde vaderimago, - in een droom, in een hallucinatie? De heilig-verklaring van de vader, poging tot bezwering, is in deze typerend. Men lette ook op het panische ‘Zie, ginds’ in de eerste regel. De vader verschijnt op een stoomboot, - voor de stoomboot zie men: Heinrich Kluge ‘Der Dampfer als Symbol der verspäteten Pubertätskrise’, in welk werk ook een aardige verklaring staat van de ook in Heyes vers waaiende wimpels. De vader komt uit Spanje, het land van de grote gevreesde vaders Philips II en Alva. Ik | |
[pagina 82]
| |
meen, dat we bij Heye van een hereditaire neurose kunnen spreken. In de vierde regel wordt het angstvisioen al werkelijkheid; de adolescent lijdt zijn eerste nederlaag. In een meesterlijke vorm van zelf-begoocheling richt hij nu de aandacht op het huppelend paardje, daarmee ongewild het sexueel aspect in dit vader-zoon gevecht benadrukkend. De vader verschijnt in werkelijkheid niet. Hij heeft, zoals uit de eerste regel van de tweede strofe blijkt, zijn trawanten, zijn knechten, die de adolescent met dreigingen in het infantiele stadium terugbrengen. Over de roe hoeft hier niets gezegd te worden; de door Govaart bij Claus gesignaleerde fallische symboliek is hier aanwezig: het is alleen de vraag of nog van symboliek gesproken kan worden. Dat we hier met het eerste geval van homosexuele incest in de Nederlandse literatuur te doen hebben, waag ik te betwijfelen. Zó ver reikt de macht van de vader, dat de dichter zich door hem een vrouw laat opdringen, de vrijster, hier gesymboliseerd in een speculaaspop. De laatste regel duidt dan op meesterlijke wijze aan, hoe machteloos de dichter zich in de stiutatie schikt. Vóór alles typerend is, dat in dit vers niet over de moeder gesproken wordt. Veel-zeggende stilte. Heyes broers en zusters, zijn hond, zijn grootouders en de poes van de laatsten komen evenmin ter sprake. Er wordt nog veel meer niet vermeld, er wordt eigenlijk over bijna niks gesproken, bewijs te meer hoe toegespitst het conflict is. Dat Heye als vijftiger de overgang van adolescent naar man overgekomen is - later heeft hij zelf verklaard, dat hij het zich verbasend moeilijk heeft gemaakt - bewijst zijn vers ‘Heb je wel gehoord van de zilvervloot’. Hier gaan de Spanjaarden ten onder. En in de naam van de held, Piet Hein, mogen we zeker een slim pseudoniem van de dichter zelf zien. Voor dit artikel raadpleegde ik, behalve het werk van Kluge, het Taschenbuch ‘Freud in drei wochen’ en enkele hoofdstukken uit enkele delen van de Bijleveld-serie.
K.F. | |
Winter in HollandIn een van zijn geestige buien waar wij allemaal ons hart bij vasthouden, heeft Marja geknoeid in zijn vertaling van de roman De weduwe en haar piloot, om een andere hollandse meneer een hak te zetten. De Arbeiderspers, bij de pinken als het om humor gaat, wilde niet achterblijven en knoeide weer in de grapjes van Marja om er grapjes ten koste van Marja van te maken. De Arbeiderspers boft toch maar dat Marja als joker niet zo heel praktisch is, en alleen zijn ijdelheid heeft willen bevredigen door de zaak aan de grote klok te hangen. Stel je voor dat hij de duitse auteur, een zekere C.C. Winter, één van zijn anonieme briefjes gestuurd had, en dat die daarna intrekking van de oplage had geëist, en een schadevergoeding en nog zo wat. Want gek genoeg is dat een aspect van al deze grapjes waar niemand over praat: de schending van het elementaire recht van de auteur op een correcte vertaling. Het kan natuurlijk wel zijn dat het hier om een slechte roman gaat, waar niet veel aan te verknoeien valt. Maar dat is dan een argument waar uitgever en vertaler het laatst van iedereen mee aan kunnen komen.
J.J.O. | |
Hooggestemde uitgavenHet nederlandse volk, hoort men vaak, heeft geen belangstelling voor zijn negentiende eeuwse klassieken, als daar zijn Van Lennep, Truitje Bosboom, Potgieter, Klikspaan. In Engeland is er altijd wel een courante editie voor de liefhebber die weer eens wil bijtanken met Thackeray of George Eliot, bij ons moet men doorgaans een beroep op het antiquariaat doen. De stroom van nieuwe paperback uitgaven lijkt ook hierin verandering te gaan brengen. Zo zijn als eerste delen van een nieuwe serie Klikspaan's Studententypen | |
[pagina 83]
| |
en Van Lennep's Roos van Dekama herdrukt. De verzorging van deze uitgaven was in handen van Johan van Nieuwenhuizen. De verzorging, en bewerking. Want de heer Van Nieuwenhuizen heeft gemeend dat de lezer van nu, die belangstelling heeft voor negentiende eeuwse auteurs zich toch ook weer niet te veel inspanning voor zijn lectuur wil getroosten; de nieuwe uitgaven zijn dus drastisch verkort. Men zou de bewerker willen vragen waarom eigenlijk volgens hem dergelijke boeken gelezen worden. Wie bereid is, ze fragmentarisch niet te lezen, wil de lectuur ook wel helemaal achterwege laten. Misschien heeft de heer Van Nieuwenhuizen zich niet gerealiseerd dat hooggestemde resultaten van het hanteren van het mes alleen op het gebied van de opera verwacht mogen worden.
J.J.O. |
|